ECLI:NL:GHDHA:2025:1567 - Gerechtshof Den Haag - 31 juli 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Rolnummer: 22-002182-24
Parketnummer: 09-064234-24
Datum uitspraak: 31 juli 2025
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, BRP-adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden. Tevens zijn beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te Gouda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met een motorrijtuig (personenauto) op die [slachtoffer 1] en/of van [slachtoffer 2] is ingereden, althans met dat motorrijtuig in de richting van die [slachtoffer 1] en/of van [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Oudebrugweg en/of de Gouderaksedijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
-
over de Oudebrugweg heeft gereden met een snelheid welke te hoog was voor het veilig verkeer ter plaatse en/of
-
de kruising met de Gouderaksedijk is genaderd met een snelheid welke te hoog was om zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
- in strijd op het wegdek aangebrachte haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of bord B6 van bijlage 1
van voornoemd Regelement geen voorrang heeft verleend aan de op die Gouderaksedijk aanwezige/rijdende fietser [slachtoffer 1] en/of
- tegen die [slachtoffer 1] is gebotst/aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
-
een schedelbasisfactuur,
-
een of meerdere breuken in de linker pols,
-
een of meerdere breuken in de rechter pols,
-
een meervoudige breuk in de rechter elleboog,
-
een of meerdere gebroken ribben en/of
-
een hersenschudding,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
2.dat hij, als degene door wiens gedraging, als bestuurder van een motorrijtuig, een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in
Gouda op/aan de kruising Oudebrugweg en/of Gouderaksedijk, op of omstreeks 23 februari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
3.hij, op of omstreeks 23 februari 2024 te Gouda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Gouderaksedijk en/of de
Schoonhovenseweg en/of de Haastrechtsebrug en/of de Goejanverwelledijk en/of de Sportlaan en/of de Estafetteweg en/of de Wissel, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
-
meermalen met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 en/of 50 km/u, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was te rijden,
-
meermalen rakelings langs andere weggebruikers en/of voetgangers en/of geparkeerde voertuigen te rijden,
-
meermalen over voornoemde wegen te slingeren,
-
meermalen een rood uitstralend verkeerslicht te negeren,
-
meermalen af te slaan zonder richting aan te geven,
-
een doorgetrokken streep op de rijbaan te overschrijden,
-
meermalen geen gevolg te geven aan een verkeersaanwijzing van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen, door een stopteken middels transparant met de woorden ‘Politie Stop’ te negeren en/of
-
met een (aanzienlijk) hoge snelheid over verkeersdrempels te rijden en/of (vervolgens) de macht over het stuur te verliezen en/of tegen een geparkeerd
voertuig te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
4.hij, in of omstreeks de periode van 23 februari 2024 tot en met 29 februari 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en/of Gouda om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-
het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
-
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
-
9,2 gram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
Opiumwet,
-
301 ponypacks, althans een of meerdere stuks verpakkingsmateriaal,
-
een weegschaal,
-
een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer) € 629,65 (in verschillende coupures),
-
een of meerdere telefoons.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. Zij heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren onder oplegging van bijzondere voorwaarden inhoudende een meldplicht bij de reclassering en ambulante begeleiding door Stichting MEE. Daarnaast heeft zij gevorderd dat een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd aan de verdachte.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 1 primair
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverwegingen en partiële vrijspraak feit 1 subsidiair
Bespreking verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven – dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, omdat sprake is van putatief noodweer. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte als gevolg van een eerdere ontvoering in paniek is geraakt toen hij werd klemgereden door onherkenbare politievoertuigen. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat er een dreiging was waarvoor hij moest vluchten en is daardoor te hard weggereden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer is vereist dat de verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Daartoe dient vastgesteld te worden dat hij in redelijkheid kon en mocht denken dat hij zich moest verdedigen op de wijze zoals hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Het hof stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 23 februari 2024 hebben verbalisanten op de parkeerplaats van de Jumbo in Bodegraven een drugsoverdracht waargenomen. De verdachte heeft daar in een geparkeerd voertuig cocaïne verkocht aan getuige [getuige]. Naar aanleiding van deze waargenomen drugsoverdracht zijn verbalisanten de verdachte onopvallend gaan volgen vanaf het centrum van Bodegraven, door Gouda heen tot aan de Haastrechtsebrug. Nadat de verdachte vanaf de Schoonhovensewg de eerste afslag naar de Oudebrugweg had genomen zijn verbalisanten in twee onopvallende voertuigen achter de verdachte aangereden, de Oudebrugweg in. Dit betrof een doodlopende straat. De verbalisanten hebben daar hun voertuigen stilgezet, vlak naast en voor het voertuig van de verdachte. De verdachte reed vervolgens een stuk achteruit, trok hard op en versnelde. De verbalisanten hebben geprobeerd de verdachte tegen te houden waardoor één van de voertuigen tegen de auto van de verdachte is aangereden. De verdachte reed vervolgens hard door en verderop op de kruising met de Gouderaksedijk heeft de verdachte de bocht krap genomen, geen voorrang verleend aan een fietser en deze fietser, het slachtoffer [slachtoffer 1], frontaal aangereden.
Het hof wil aannemen dat de verdachte eerder ontvoerd is geweest en, toen hij werd klemgereden door twee voertuigen, mogelijk heeft gedacht dat hij opnieuw ontvoerd zou worden. Voorstelbaar is dat hij daardoor weg wilde komen. Naar het oordeel van het hof kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte - waarbij hij zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en meerdere verkeersregels heeft geschonden - waardoor hij op een kruising verderop frontaal tegen het slachtoffer [slachtoffer 1] is aangereden, echter niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen tegen de vermeende dreiging die uitging van de voertuigen van de verbalisanten. Nu er geen sprake is geweest van verdedigend handelen door de verdachte, kan de verdachte zich dus ook niet op noodweer beroepen, zodat het verweer wordt verworpen.
Zwaar lichamelijk letsel
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat als gevolg van het verkeersongeval aan het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
Het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Artikel 82 Sr geeft tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: "ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw", alsmede "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft". Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 82 Sr ertoe buiten twijfel te stellen dat in de in die bepaling genoemde gevallen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, maar is niet beoogd in artikel 82 Sr een limitatieve opsomming te geven. Artikel 82 Sr laat de rechter de vrijheid om ook buiten de hiervoor genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] als gevolg van het verkeersongeval de volgende letsels heeft opgelopen: een zwelling van de rechterzijde van het gelaat met onderhuidse bloeduitstortingen, een zwelling rond het rechteroog waardoor het oog dicht zat, een breuk in de schedelbasis links, een breuk van het kopje van het spaakbeen rechts, een gebroken handwortelbeentje links, een gebroken handwortelbeentje rechts, meerdere gebroken ribben, kneuzing van de borstwervelkolom en een hersenschudding. Het slachtoffer is opgenomen geweest in het ziekenhuis en de chirurg heeft de genezingsduur geschat op ongeveer zes weken. De neuroloog kon geen uitspraken doen over de genezingsduur. Gelet op de aard van het letsel en het veelvoud aan (forse) verwondingen is het hof van oordeel dat naar normaal spraakgebruik het letsel bij het slachtoffer kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat er geen discussie over is dat slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Partiële vrijspraak
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte een aantal verkeersregels heeft overtreden, te weten het rijden met een te hoge snelheid over de Oudebrugweg, het naderen van de kruising met de Gouderaksedijk met een zodanige snelheid dat de auto niet tijdig tot stilstand kon worden gebracht en het geen voorrang verlenen aan het slachtoffer [slachtoffer 1]. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte daarmee niet roekeloos heeft gereden over de Oudebrugweg en de Gouderaksedijk. De verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastegging worden vrijgesproken. Het hof is wel van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij, op of omstreeks23 februari 2024 te Gouda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Oudebrugweg en/of de Gouderaksedijk zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij, verdachte, roekeloos, in elk gevalzeer, althans aanmerkelijk,onvoorzichtig en/of onoplettend,
-
over de Oudebrugweg heeft gereden met een snelheid welke te hoog was voor het veilig verkeer ter plaatse en/of
-
de kruising met de Gouderaksedijk is genaderd met een snelheid welke te hoog was om zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
-
in strijd met de op het wegdek aangebrachte haaientanden als bedoeld in artikel 80 van het Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en/of bord B6 van bijlage 1 van voornoemd Regelement geen voorrang heeft verleend aan de op die Gouderaksedijk aanwezige/rijdende fietser [slachtoffer 1] en/of
-
tegen die [slachtoffer 1] is gebotst/aangereden,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
-
een schedelbasisfactuur,
-
een of meerderebreuken in de linker pols,
-
een of meerderebreuken in de rechter pols,
-
een meervoudige breuk in de rechter elleboog,
-
een ofmeerdere gebroken ribben en/of
-
een hersenschudding,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
2.dat hij, als degene door wiens gedraging, als bestuurder van een motorrijtuig, een verkeersongeval was veroorzaakt, welk verkeersongeval had plaatsgevonden in
Gouda op/aan de kruising Oudebrugweg en/of Gouderaksedijk, op of omstreeks23 februari 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wistof redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer 1]), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
3.hij, op of omstreeks23 februari 2024 te Gouda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Gouderaksedijk en/of de
Schoonhovenseweg en/of de Haastrechtsebrug en/of de Goejanverwelledijk en/of de Sportlaan en/of de Estafetteweg en/of de Wissel, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door:
-
meermalen met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 30 en/of 50 km/u, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden waste rijden,
-
meermalen rakelings langs andere weggebruikers en/of voetgangers en/of geparkeerde voertuigen te rijden,
-
meermalenover voornoemde wegen te slingeren,
-
meermaleneen rood uitstralend verkeerslicht te negeren,
-
meermalen af te slaan zonder richting aan te geven,
-
een doorgetrokken streep op de rijbaan te overschrijden,
-
meermalen geen gevolg te geven aan een verkeersaanwijzing van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegde personen, door een stopteken middels transparant met de woorden ‘Politie Stop’ te negeren en/of
-
met een (aanzienlijk) hoge snelheid over verkeersdrempels te rijden en/of (vervolgens) de macht over het stuur te verliezen en/of tegen een geparkeerd
voertuig te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
4.hij, in of omstreeks de periode vanop23 februari 2024 tot en met 29 februari 2024 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en/of Gouda om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten:
-
het opzettelijk verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
-
voorwerpen, vervoermiddelen,en stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoedendat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
-
9,2 gram cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de
-
301 ponypacks, althans een of meerdere stuks verpakkingsmateriaal,
-
een weegschaal,
-
een contant geldbedrag van in totaal (ongeveer)€ 629,65 (in verschillende coupures),
-
een of meerderetelefoons.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Bespreking verweer
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld – zakelijk weergegeven – dat de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van putatief noodweer en dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van extensief putatief noodweerexces.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kunnen de handelingen van de verdachte na het wegrijden van de onherkenbare politievoertuigen naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen tegen de vermeende dreiging die uitging van de voertuigen van de verbalisanten. Dit geldt naar het oordeel van het hof evenzeer voor de daarop volgende handelingen van de verdachte, te weten het verlaten van de plaats ongeval en het zich vervolgens zodanig gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden. Gelet op het voorgaande kunnen de beroepen op putatief noodweer(exces) ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde evenmin slagen. De verweren worden dan ook verworpen.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto zodanig gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden met een fietser. Het hof rekent de verdachte zijn zeer onvoorzichtige en onoplettende manier van rijden zwaar aan. Door toedoen van de verdachte is aan het slachtoffer van het verkeersongeval zwaar lichamelijk letsel toegebracht. Dit verkeersongeval heeft veel impact (gehad) op het slachtoffer en zijn partner. Voorts heeft de verdachte die zich ervan bewust was dat hij een fietser had aangereden, de plaats van het ongeval verlaten en heeft hij zich hierna tijdens een achtervolging door herkenbare politievoertuigen zodanig op de weg gedragen dat hij in korte tijd veel verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden. Hiermee heeft hij niet alleen zichzelf maar ook andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne. Zoals algemeen bekend is vormt het gebruik van cocaïne een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in het merendeel van de gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan. De verspreiding van dit middel dient derhalve tegengegaan te worden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 2 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
Verder heeft het hof acht geslagen op een reclasseringsadvies van 6 mei 2024. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante begeleiding en een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, wil het hof aannemen dat de verdachte eerder is ontvoerd. Het is mogelijk dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij weer ontvoerd zou worden toen de verbalisanten in onherkenbare politieauto’s hem klemreden en dat hij daaraan wilde ontkomen door weg te rijden. Echter dit kan niet leiden tot enige matiging van de aan de verdachte op te leggen straf. De verdachte dient zich immers als weggebruiker net als ieder ander te allen tijde te houden aan de verkeersregels.
Tot slot merkt het hof het volgende op. Bij het gerechtshof Den Haag loopt sinds september 2020 een pilot mediation in strafzaken. Vóór de zitting worden strafzaken gescreend op geschiktheid voor mediation. Zaken zijn geschikt voor de inzet van mediation, indien een verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn aandeel in het gebeuren. In de zaken die dan geselecteerd worden, wordt eerst de verdachte benaderd om te zien of bij hem de bereidheid tot herstel bestaat. Zo ja, dan wordt ook het slachtoffer benaderd. Meedoen aan mediation is voor zowel de verdachte als het slachtoffer vrijwillig. Alléén indien de mediation tussen verdachte en slachtoffer tot een overeenkomst heeft geleid, kan het hof daarmee ingevolge artikel 51h lid 2 van het Wetboek van Strafvordering rekening houden. Indien de mediation niet is gestart, dan speelt de mediation in de strafzaak verder geen rol. Het gaat dan ook niet aan, dat de verdediging ter zitting heeft aangevoerd dat de verdachte wel wilde meewerken aan mediation. Het hof zal daar geen acht op slaan.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen. Het hof zal aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf na te melden bijzondere voorwaarden verbinden.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals deze vermeld staan onder 1 en 6 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten het geldbedrag van € 629,65 en de personenauto, overweegt het hof het volgende. Er zijn naar het oordeel onvoldoende aanwijzingen in het dossier waaruit blijkt dat het geldbedrag en de personenauto verband houden met enig strafbaar feit. Het hof zal de teruggave van het geldbedrag gelasten aan de verdachte en de teruggave van de personenauto aan de rechthebbende.
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, zoals deze vermeld staan onder 2 en 3 op de lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten 301 enveloppen en een weegschaal, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, nu deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het onder 4 bewezenverklaarde feit is begaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen Apple telefoons overweegt het hof als volgt. Eén van de afnemers van de verdachte, [getuige], heeft tijdens zijn verhoor een telefoonnummer gegeven van zijn dealer, dat achteraf van de verdachte bleek te zijn. Dit telefoonnummer betrof [telefoonnummer]. In de auto van de verdachte zijn de inbeslaggenomen twee telefoons aangetroffen bij zijn aanhouding en bij het bellen naar voornoemd nummer is één van de twee telefoons overgegaan. Gelet hierop acht het hof het aannemelijk dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van één telefoon voor zijn drugshandel. Het hof zal dan ook de Apple telefoon waaraan het genoemde telefoonnummer was gekoppeld verbeurd verklaren. De andere Apple telefoon dient te worden teruggegeven aan de verdachte omdat het dossier geen aanwijzingen bevat waaruit volgt dat hij daarmee enig strafbaar feit heeft gepleegd en het belang van strafvordering zich niet daartegen verzet.
Voorwaardelijke getuigenverzoeken
Bij appelschriftuur heeft de raadsman verzocht om een drietal getuigen te horen. Deze verzoeken zijn afgewezen. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de voorwaardelijke verzoeken gedaan – voor het geval het hof niet zou meegaan in de verweren omtrent putatief noodweer en extensief putatief noodweerexces – om deze drie getuigen, te weten verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de heer [verbalisant 3], te horen als getuigen.
De verdediging heeft verzocht om de heer [verbalisant 3] te horen als getuige omdat hij de verklaring van de verdachte dat hij eerder ontvoerd is geweest, zou kunnen bevestigen. Nu het hof dit wil aannemen, is er geen verdedigingsbelang bij het horen van deze getuige. Het verzoek wordt afgewezen.
De verdediging heeft verzocht om de verbalisanten te horen om hen te kunnen bevragen over hun wijze van optreden ten opzichte van de verdachte. Zoals hiervoor overwogen, is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als verdedigingshandelingen tegen de vermeende dreiging die uitging van de voertuigen van de verbalisanten. Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen verdedigingsbelang bij het horen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De verzoeken worden derhalve afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich laat begeleiden door Stichting MEE of een soortgelijke, LVB-gespecialiseerde zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich inspant voor het behouden van al dan niet betaald werk, met een vaste structuur.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair, 2, 3 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-
301 STK Enveloppe (Omschrijving: PL1500-2024058771-3102619, wit);
-
1 STK Weegschaal (Omschrijving: PL1500-2024058771-3102620);
-
1 STK Telefoontoestel, merk: Apple met telefoonnummer [telefoonnummer].
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-
629,65 EUR (Omschrijving: PL1500-2024058771-G3099122);
-
1 STK Telefoontoestel, merk: Apple met onbekend telefoonnummer.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Personenauto [kenteken] (Omschrijving: PL1500-2024058755-2962773, ZWART, merk: AUDI, bouwjaar 2012);
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts, als voorzitter, en mr. H.M.D. de Jong en mr. J.B. Wijnholt, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 juli 2025.
Mr. J.B. Wijnholt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.