Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003748-24

Uitspraak d.d.: 19 augustus 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 6 september 2024 met parketnummer 05-331882-23 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-001909-22, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004, thans verblijvende in P.I. [locatie]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. D.C. Vlielander naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij [benadeelde] , mr. Flooren en de benadeelde partij [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte wegens het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest. De vordering tot tenuitvoerlegging is toegewezen en de rechtbank heeft beslissingen genomen op het beslag. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn geheel of gedeeltelijk toegewezen.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het ten aanzien van één gedachtestreepje onder feit 4 tot een andere bewijsbeslissing komt en anders beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is -na een toegewezen vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 24 november 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (kluis)koffer met inhoud, te weten een geldbedrag (circa 15.000 euro) en/of diverse bankdocumenten en/of sierraden (ter waarde van circa 30.000 euro), in elk geval een geldbedrag en/of één of meer goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen genoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft verdachte genoemde geldkoffer (met genoemde inhoud) onverhoeds uit de handen van die [benadeelde] getrokken waarna verdachte is weggerend en is ingestapt en weggereden in een gereedstaande auto.

2.hij in of omstreeks de nacht van 23 november 2023 op 24 november 2023 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in een schuur behorende bij de woning staande en gelegen aan [adres] te [plaats] , een boormachine (merk Hilti), in elk geval enig goed, toebehorende aan [benadeelde] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.hij op of omstreeks 23 november 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, te weten door middel van zogenaamde bankmedewerkerfraude, een persoon, te weten [benadeelde] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas met bijbehorende pincode, immers heeft verdachte en/of één van zijn mededaders

  • telefonisch contact met die [benadeelde] opgenomen;
  • zich daarbij voorgedaan als een bankmedewerker van de Rabobank;
  • die [benadeelde] medegedeeld dat er fraude met diens bankrekening was gepleegd;
  • die [benadeelde] verzocht om diens bankpas in een envelop te stoppen en daarbij ook de bijbehorende pincode te vermelden en/of
  • die [benadeelde] verzocht en bewogen deze envelop in de brievenbus aan de [adres] te [plaats] te deponeren onder vermelding van het [adres]

4.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 november 2023 tot en met 13 december 2023 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] , in ieder geval telkens in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, te weten door zogenaamde bankmedewerkerfraude, na te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedrag(en) en/of bankpassen en/of pincodes en/of bankrekeninggegevens en/of sieraden en/of een telefoon, door valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven –

  • telefonisch contact op te (laten) nemen met na te noemen personen, daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van bankmedewerker en in deze gesprekken de aangever(s) voor te houden dat door criminelen geld was afgeschreven en/of gepoogd werd af te schrijven van hun rekening en dat zij, na te noemen personen, moesten helpen met of overgaan tot het veiligstellen van hun (spaar)geld door één of meer geldbedragen naar een zogenaamde veilige rekening over te boeken, en/of
  • op een andere wijze de aangever(s) voorgehouden dat er een probleem was met de bankrekening en dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(s), hen zou helpen het probleem te verhelpen, en/of
  • na te noemen personen te instrueren één of meer geldbedragen over te boeken (al dan niet via een betaalverzoek) naar bankrekeningen die onder controle stonden van verdachte en/of zijn medeverdachten, en/of
  • na te noemen personen te instrueren bankpas(sen) en/of (pin)codes en/of bankrekeninggegevens en/of geldbedragen en/of sieraden en/of telefoon (ter veiligstelling) af te geven aan de (zogenaamde) bankmedewerker(s), waardoor die na te noemen personen werden bewogen tot die afgifte, waarbij op de hierboven beschreven wijze
  • [slachtoffer] , op of omstreeks 18 november 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bankpas en/of een pincode en/of meerdere sierraden heeft afgegeven;
  • [slachtoffer] , op of omstreeks 30 november 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, twee bankpassen en/of (de bijbehorende) pincodes en/of een contant geldbedrag van € 700,- en/of een horloge en/of een sieraad heeft afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 6 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bankpas en/of een pincode en/of creditcard(rekening)gegevens en/of een mobiele telefoon heeft afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 6 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een geldbedrag van in totaal € 24.386,46 heeft overgeboekt/afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 8 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een geldbedrag van in totaal € 7.7778,22 heeft overgeboekt en/of creditcard(rekening)gegevens heeft afgegeven;
  • [slachtoffer] , op of omstreeks 13 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een pincode en/of een bankpas heeft afgegeven en/of
  • [benadeelde] , op of omstreeks 7 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bankpas en/of een pincode heeft afgegeven.

5.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 november 2023 tot en met 13 december 2023 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] , in ieder geval telkens in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, of meer anderen, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen geldbedragen en/of goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten via onrechtmatig verkregen en/of onrechtmatig gebruikte bankpassen en/of bijbehorende pincodes, met welke gegevens vervolgens door verdachte en/of zijn medeverdachten geld is gepind en/of betalingen en/of overboekingen zijn verricht, waarbij op de hierboven beschreven wijze

  • van de bankrekening van [slachtoffer] , op of omstreeks 18 november 2023, te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 480,- is gepind;
  • van de bankrekening van [slachtoffer] , op of omstreeks 30 november 2023, te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 1530,- is gepind;
  • van de bankrekening(en) van [benadeelde] , op of omstreeks 6 december 2023, [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van in totaal circa € 4.650 is gepind danwel betaald en/of overgeboekt naar een rekening onder controle van verdachte of zijn mededader(s);
  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 8 december 2023, te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 1000,- is overgeboekt vanaf haar (creditcard)rekening naar één of meer rekeningen welke onder controle waren van verdachte en/of zijn mededaders;
  • van de bankrekening van [slachtoffer] , op of omstreeks 13 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, voor een bedrag van (in totaal) € 890,- is gepind en/of
  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 7 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van 6 730,- is gepind.

6.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 december 2023 tot en met 10 december 2023 te [plaats] en [plaats] , in ieder geval telkens in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, van na te noemen personen, één of meer geldbedragen en/of één of meer bankpassen heeft weggenomen, met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, te weten,

  • van [slachtoffer] , op of omstreeks 9 december 2023, te [plaats] , één of meer bankpassen en een contant geldbedrag van € 20,-, en/of - van [benadeelde] , op of omstreeks, 10 december 2023, te [plaats] , een bedrag € 450,- en/of een bankpas.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal De advocaat-generaal is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van een drietal feiten. Volgens de raadsman is er voor het tenlastegelegde onder feit 2 naast de aangifte geen enkel ander bewijsmiddel waar uit blijkt dat de boormachine is weggenomen. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de oplichting van aangevers [aangeefster] en [aangever] Dit geldt ook voor de diefstal bij [aangeefster] onder feit 5. Volgens de raadsman is de verklaring van de verdachte dat hij niets met de oplichting van deze aangevers te maken had niet ongeloofwaardig en is het bewijs voor zijn actieve betrokkenheid bij de oplichting te mager. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Oordeel van het hof [1] Het tenlastegelegde kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van het merendeel van de feiten is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering. Daarom wordt ten aanzien van die feiten volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:

Feiten 1 en 3

Feit 4

Aanvullende overweging ten aanzien van feit 4 (oplichting [aangeefster] ) Het hof stelt op basis van in het dossier zich bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter zitting in hoger beroep vast dat [aangeefster] twee overboekingen heeft gedaan. Eén van die overboekingen is niet uitgevoerd door ingrijpen van het detectiesysteem van de bank. Deze overboeking is wel opgenomen in de tenlastelegging. Het hof acht de oplichting van [aangeefster] wettig en overtuigend bewezen voor zover het betreft de geslaagde overboeking van € 3.986,46.

Feit 5

Feit 6

Ten aanzien van drie feiten is een bewijsverweer gevoerd. Het hof overweegt daarover als volgt.

Feit 2 (diefstal van de boormachine) [benadeelde] heeft verklaard dat in de nacht van 24 november 2023 is ingebroken in de twee schuren in de tuin van zijn woning in [plaats] . Bij deze inbraak is een boormachine van het merk Hilti weggenomen.[2] Op camerabeelden van die nacht van de oprit naast de betreffende woning zijn drie personen te zien en is tevens het geluid van een vernieling/braak te horen.[3] Op de schuur zijn braaksporen aangetroffen waarvan is vastgesteld dat die zijn veroorzaakt met een schroevendraaier die is aangetroffen in het vakantiehuisje waar de verdachte verbleef.[4] Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij in de nacht van 24 november 2023 samen met anderen naar het perceel van [benadeelde] is gegaan om te zoeken naar een koffer met inhoud. Daarbij is een schuur opengebroken en is de verdachte ook in de schuur geweest.[5] De aangifte van [benadeelde] vindt voldoende steun in het dossier en in de bekennende verklaring van de verdachte. Het feit dat enkel door aangever wordt verklaard over een boormachine die is weggenomen, doet daar niet aan af. De bewijsregel die inhoudt dat een bewezenverklaring niet mag worden gestoeld op één bewijsmiddel ziet immers op de telastlegging in zijn geheel; delen van de telastlegging hoeven wel door maar één bewijsmiddel worden gedekt. Het hof acht het tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Overwegingen van het hof ten aanzien van de feiten 4 en 5 gezamenlijk: Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij zich vanaf 17 november 2023 tot het moment van zijn aanhouding samen met anderen heeft bezig gehouden met zogenaamde ‘bankmedewerkerfraude’. Zijn slachtoffers, veelal ouderen, woonden verspreid door het hele land en werden (eerst) telefonisch door de verdachte of een van zijn ‘collega’s’ benaderd. De telefoongesprekken duurden over het algemeen lang en werden in de meeste gevallen gevolgd door een bezoek aan huis door iemand die zich voordeed als bankmedewerker en waaraan een bankpas en code moest worden afgegeven. Deze persoon werd door de verdachte of een medeverdachte op afstand aangestuurd via ‘snapchat’ of ‘whatsapp’- berichten. De oplichting vond ook plaats middels het laten overboeken van bedragen op rekeningen van derden. Het overgrote deel van de ten laste gelegde feiten is door de verdachte bekend. Deze feiten hebben in dezelfde periode en op dezelfde wijze plaatsgevonden als de modus operandi van de feiten 4 en 5 met betrekking tot [benadeelde] en [aangeefster] .

Feit 4 (oplichting van [benadeelde] ) [benadeelde] heeft aangifte gedaan van telefonische helpdeskfraude. Hij heeft verklaard dat hij op 6 december 2023 werd gebeld door iemand die zich voordeed als medewerker van de Rabobank. Volgens deze persoon was er een verdachte transactie tegen gehouden en waren nu het IP-adres en netwerk van [aangever] geïnfecteerd. Hierdoor moest hij een nieuwe rekening openen. Om dit te kunnen bewerkstelligen, moesten er een aantal transacties worden uitgevoerd vanaf de verschillende rekeningen van [aangever] . Uiteindelijk is er € 22.934,- overgemaakt naar [rekeningnummer] op naam van [naam] .[6]

Uit onderzoek aan de telefoon van verdachte is gebleken dat hij op 8 december 2023 via snapchat contact heeft met [gebruikersnaam] De gebruiker van dit account heeft een foto met daarop de gegevens van de rekening van [naam] naar verdachte gestuurd. Het rekeningnummer betreft het rekeningnummer waarnaar [benadeelde] het geld heeft overgemaakt, namelijk [rekeningnummer] .[7] Voornoemd rekeningnummer van [naam] is ook gebruikt bij de oplichting van [benadeelde] , waarvan de verdachte zijn betrokkenheid heeft bekend. Het hof acht gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien de enkele verklaring van verdachte inhoudende dat hij niet betrokken is geweest bij de oplichting en diefstal van [benadeelde] daarom niet aannemelijk.

Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen aangever heeft bewogen tot afgifte van € 22.934,- door middel van bankmedewerkerfraude.

Feiten 4 en 5 (oplichting en diefstal van [benadeelde] ) [benadeelde] heeft aangifte gedaan van telefonische helpdeskfraude. Zij heeft verklaard dat zij op 6 december 2023 werd gebeld door een persoon met een mannelijke stem. De man gaf aan dat hij van de ING-bank was en dat er transacties werden gedaan met de rekening van aangeefster. Ook zou haar betaalpas gescamd zijn waardoor deze niet meer geldig was. [benadeelde] heeft via de telefoon haar pincode doorgegeven. Later kwam er iemand aan de deur om de betaalpas en telefoon van [benadeelde] op te halen. [benadeelde] denkt ook dat zij in het telefoongesprek de gegevens van haar creditcard heeft doorgegeven. Nadat er contact is opgenomen met de fraudeafdeling van de ING bleek dat er € 2.000,- van de creditcard is afgeschreven, € 1.850,- is gepind en een overschrijving heeft plaatsgevonden naar een BUNQ rekening. In totaal is er ongeveer € 4.650,- afgeschreven. Het nummer van de creditcard van [benadeelde] is [rekeningnummer] .[8]

Op 6 december 2023 heeft verdachte via het Snapchat-account [accountnaam] contact met iemand die de [gebruikersnaam] gebruikt. Verdachte heeft deze persoon een printscreen gestuurd met daarop saldogegevens van een creditcard in een bankapp. De gegevens van de kaarthouder waren: [naam] , [rekeningnummer][9] Dit is het nummer van de creditcard van [benadeelde] .[10]

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen aangeefster heeft bewogen tot afgifte van haar spullen en gegevens door middel van bankmedewerkerfraude. Daarnaast acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in vereniging met een of meer anderen met gebruik van de gegevens die hij van aangeefster heeft gekregen een bedrag van in totaal € 4.650,- heeft gepind dan wel heeft overgeschreven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

hij op of omstreeks 24 november 2023 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een (kluis)koffer met inhoud, te weten een geldbedrag (circa 15.000 euro) en/of diverse bankdocumenten en/of sierraden (ter waarde van circa 30.000 euro), in elk geval een geldbedrag en/of één of meer goederen,geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen genoemde [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers heeft verdachte genoemde geldkoffer (met genoemde inhoud) onverhoeds uit de handen van die [benadeelde] getrokken waarna verdachte is weggerend en is ingestapt en weggereden in een gereedstaande auto.

2.hij in of omstreeks de nacht van 23 november 2023 op 24 november 2023 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,in een schuur behorende bij de woning staande en gelegen aan [adres] te [plaats] , een boormachine (merk Hilti), in elk geval enig goed, toebehorende aan [benadeelde] , heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.hij op of omstreeks 23 november 2023 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam en/ofvan een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, te weten door middel van zogenaamde bankmedewerkerfraude, een persoon, te weten [benadeelde] , heeft bewogen tot de afgifte van enig goed en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten een bankpas met bijbehorende pincode, immers heeft verdachte en/of één van zijn mededaders

  • telefonisch contact met die [benadeelde] opgenomen;
  • zich daarbij voorgedaan als een bankmedewerker van de Rabobank;
  • die [benadeelde] medegedeeld dat er fraude met diens bankrekening was gepleegd;
  • die [benadeelde] verzocht om diens bankpas in een envelop te stoppen en daarbij ook de bijbehorende pincode te vermelden en/of
  • die [benadeelde] verzocht en bewogen deze envelop in de brievenbus aan de [adres] te [plaats] te deponeren onder vermelding van het [adres]

4.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 november 2023 tot en met 13 december 2023 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] , in ieder geval telkens in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, te weten door zogenaamde bankmedewerkerfraude, na te noemen personen heeft bewogen tot de afgifte van geldbedrag(en) en/of bankpassen en/of pincodes en/of bankrekeninggegevens en/of sieraden en/of een telefoon, door valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven –

  • telefonisch contact op te (laten) nemen met na te noemen personen, daarbij gebruikmakend van verdachtes en/of medeverdachtes valse hoedanigheid van bankmedewerker en in deze gesprekken de aangever(s) voor te houden dat door criminelen geld was afgeschreven en/of gepoogd werd af te schrijven van hun rekening en dat zij, na te noemen personen, moesten helpen met of overgaan tot het veiligstellen van hun (spaar)geld door één of meer geldbedragen naar een zogenaamde veilige rekening over te boeken, en/of
  • op een andere wijze de aangever(s) voorgehouden dat er een probleem was met de bankrekening en dat hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(s), hen zou helpen het probleem te verhelpen, en/of
  • na te noemen personen te instrueren één of meer geldbedragen over te boeken (al dan niet via een betaalverzoek) naar bankrekeningen die onder controle stonden van verdachte en/of zijn medeverdachten, en/of
  • na te noemen personen te instrueren bankpas(sen) en/of (pin)codes en/of bankrekeninggegevens en/of geldbedragen en/of sieraden en/of telefoon (ter veiligstelling) af te geven aan de (zogenaamde) bankmedewerker(s), waardoor die na te noemen personen werden bewogen tot die afgifte, waarbij op de hierboven beschreven wijze
  • [benadeelde] , op of omstreeks18 november 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,een bankpas en/of een pincode en/of meerdere sieraden heeft afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 30 november 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,twee bankpassen en/of (de bijbehorende) pincodes en/of een contant geldbedrag van € 700,- en/of een horloge en/of een sieraad heeft afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 6 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,een bankpas en/of een pincode en/of creditcard(rekening)gegevens en/of een mobiele telefoon heeft afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 6 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,een geldbedrag van in totaal € 24.386,46 heeft overgeboekt/afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 8 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,een geldbedrag van in totaal € 3.986,46 heeft overgeboekten/of creditcard(rekening)gegevens heeft afgegeven;
  • [benadeelde] , op of omstreeks 13 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een pincode en/of een bankpas heeft afgegeven en/of
  • [benadeelde] , op of omstreeks 7 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland,een bankpas en/of een pincode heeft afgegeven.

5.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 november 2023 tot en met 13 december 2023 te [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] , in ieder geval telkens in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, één of meer geldbedragen en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan een of meer anderen, heeft weggenomen, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdie weg te nemen geldbedragen en/of goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten via onrechtmatig verkregen en/of onrechtmatig gebruikte bankpassen en/of bijbehorende pincodes, met welke gegevens vervolgens door verdachte en/of zijn medeverdachten geld is gepind en/of betalingen en/of overboekingen zijn verricht, waarbij op de hierboven beschreven wijze

  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 18 november 2023, te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 480,- is gepind;
  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 30 november 2023, te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 1530,- is gepind;
  • van de bankrekening(en) van [benadeelde] , op of omstreeks 6 december 2023, te [plaats] , in ieder gevalin Nederland, een bedrag van in totaal circa € 4.650 is gepind danwel betaald en/of overgeboekt naar een rekening onder controle van verdachte of zijn mededader(s);
  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 8 december 2023, te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 1000,- is overgeboekt vanaf haar (creditcard)rekening naar één of meer rekeningen welke onder controle waren van verdachte en/of zijn mededaders;
  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 13 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, voor een bedrag van (in totaal) € 890,- is gepind en/of
  • van de bankrekening van [benadeelde] , op of omstreeks 7 december 2023 te [plaats] , in ieder geval in Nederland, een bedrag van € 730,- is gepind.

6.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 december 2023 tot en met 10 december 2023 te [plaats] en [plaats] , in ieder geval telkens in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,van na te noemen personen, één of meer geldbedragen en/of één of meer bankpassen heeft weggenomen, met het oogmerk om zich die wederrechtelijk toe te eigenen, te weten,

  • van [benadeelde] , op of omstreeks 9 december 2023, te [plaats] , één of meer bankpassen en een contant geldbedrag van € 20,-, en/of - van [benadeelde] , op of omstreeks, 10 december 2023, te [plaats] , een bedrag € 450,-en/of een bankpas.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van oplichting.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

Het onder 6 bewezenverklaarde levert op: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

De raadsman heeft – kort samengevat – bepleit de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dan met name zijn relatief jonge leeftijd en het feit dat hij in hoger beroep openheid van zaken heeft gegeven in het voordeel van de verdachte te laten meewegen bij de strafoplegging. Primair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 26 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarbij heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen op grond van artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft ook gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van de hierna aan te geven duur.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bankmedewerkerfraude waarbij hij verschillende slachtoffers heeft gemaakt. Ruim een maand lang heeft hij samen met anderen op slinkse wijze de slachtoffers ervan overtuigd hun bankpassen en pincodes af te geven, waarna hiermee geld werd opgenomen. Ook werden slachtoffers ertoe bewogen geld over te maken naar andere rekeningen. In sommige gevallen werden zelfs sieraden meegenomen. De verdachte en zijn mededaders maakten hierbij misbruik van het vertrouwen dat de slachtoffers hadden. Bij een van de slachtoffers heeft een inbraak plaatsgevonden en is de volgende dag bij een gearrangeerde ontmoeting een kluiskoffer met waardevolle inhoud weggenomen. De verdachte heeft met zijn handelen enkel zijn eigen belang voor ogen gehad en geen respect gehad voor het eigendom van een ander.

Bijna alle slachtoffers betroffen mensen op leeftijd. In enkele gevallen waren de slachtoffers extra kwetsbaar als gevolg van een psychogeriatrische aandoening. Uit de verschillende aangiften wordt pijnlijk duidelijk hoezeer deze slachtoffers als gevolg van de geraffineerde wijze van oplichting geschaad zijn in hun vertrouwen in mensen. Sommigen van hen hebben moeite hun huis uit te gaan of noodzakelijke hulpverlening binnen te laten. Feiten als deze veroorzaken een grote maatschappelijke verontwaardiging. Het hof rekent verdachte dit zeer aan en weegt de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de geraffineerde werkwijze van oplichten en bestelen als strafverzwarend mee bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf.

Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juli 2025 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Ook dit weegt het hof strafverzwarend mee.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte beperkt openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid bij de verschillende gevallen van bankmedewerkerfraude. Hij heeft enkele feiten bekend en hiertegen niet langer verweer gevoerd. Hoewel het hof het positief acht dat de verdachte met deze gewijzigde proceshouding enig inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen, ziet het hof hierin, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding een andere straf op te leggen dan de straf die door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht deze straf, ook na de behandeling in hoger beroep, passend.

Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Voorlopige hechtenis Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis worden afgewezen.

Beslag

Het onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de in beslag genomen en niet teruggegeven telefoon (iPhone 14). De telefoon behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Het hof zal beslissen tot teruggave van de in beslag genomen administratie en computer aan verdachte omdat geen strafvorderlijk belang zich daartegen verzet.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Algemene overwegingen juridisch kader immateriële schade Enkele benadeelden hebben zich in deze zaak gevoegd met het verzoek smartengeld toe te kennen. De grondslag die daarbij wordt aangehaald is dat de benadeelde door het strafbare feit in de persoon ‘op andere wijze’ is aangelast, zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Nu een (of meerdere) vermogensdelicten bewezen zijn verklaard overweegt het hof in algemene zin het volgende.

Allereerst begrijpt het hof dat bij de benadeelden het vertrouwen in de medemens door het handelen van de verdachte en zijn mededaders in grote mate is geschonden. Ook gevoelens van verdriet, schaamte en boosheid zijn voor het hof invoelbaar. Het hof zal echter per benadeelde moeten beoordelen of aan de wettelijke maatstaf is voldaan en of de aantasting in de persoon op andere wijze met concrete gegevens is onderbouwd.

Het enkele feit dat namens verdachte de (hoogte van) deze posten in hoger beroep niet is weersproken en dat de verdediging zich in eerste aanleg aan het oordeel van de rechter heeft gerefereerd, brengt immers niet met zich mee dat een vordering tot vergoeding van immateriële schade die geen rechtsgrond vindt in de wet door het hof kan worden toegewezen. Om te beoordelen of de vorderingen tot vergoeding van immateriële schade kunnen worden toegewezen, stelt het hof het volgende voorop.

Art. 6:106 BW luidt als volgt: ‘Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding: a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen; b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast; c. indien het nadeel gelegen is in aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot, de geregistreerde partner of een bloedverwant tot in de tweede graad van de overledene, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.’

De Hoge Raad heeft in het overzichtsarrest inzake de benadeelde partij onder meer het volgende overwogen:

‘2.4.5 Van (…) aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.’[11]

In het arrest van 15 oktober 2019 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

‘2.4.1 Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in hun persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW, welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd de inbraak in de woning van de benadeelde partijen en de diefstal van sieraden uit die woning door de verdachte. Het Hof heeft niet vastgesteld dat de benadeelde partijen geestelijk letsel hebben opgelopen.

2.4.2Het oordeel dat telkens sprake is van zo een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is onjuist, althans onbegrijpelijk. (…)[12]

In het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2021 was sprake van een zaak waarin de verdachte, volgens de samenvatting van A-G Aben, ‘dertien slachtoffers, waarbij het veelal ging om hoogbejaarden, telefonisch de pincode afhandig heeft gemaakt door middel van zogeheten ‘babbeltrucs’’.[13] De Hoge Raad overwoog dat het hof kennelijk had geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij sprake was ‘van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 106, aanhef en onder b, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), welke aantasting het gevolg is van de bewezenverklaarde feiten, kort gezegd oplichting en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.’[14] Dat oordeel was volgens de Hoge Raad niet begrijpelijk ‘nu het hof niets heeft vastgesteld over de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde. De motivering dat vergoeding van de gestelde immateriële schade “billijk” voorkomt, volstaat daartoe niet.’[15]

Voor zover door (een van de) benadeelde(n) in deze zaak concreet gesteld is dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan, meebrengt dat sprake is van een aantasting in de persoon dient het hof, in het bijzonder ook wat betreft die gevolgen van de normschending voor de benadeelde partij(en), te beoordelen - aan de hand van de door de benadeelde partij(en) aangedragen gegevens - of aan de hiervoor geschetste wettelijke criteria is voldaan.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 54.125,00, bestaande uit € 49.125,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.308,00, bestaande uit € 4.058,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Materiële schade Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Vast staat dat verdachte een koffer met inhoud heeft gestolen van de benadeelde partij. Het hof is van oordeel dat uit de aangifte en de tapgesprekken in het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat in de door verdachte weggenomen koffer minstens € 13.000,00 aan contant geld heeft gezeten. Ook acht het hof het aannemelijk dat er sieraden ter waarde van minstens € 2.000,00 in de koffer hebben gezeten. Het hof zal deze bedragen toewijzen.

Ook het gevorderde bedrag voor de gestolen en beschadigde koffer à € 58,00 acht het hof toewijsbaar.

In verband met de inbraak in de schuur is door de benadeelde partij een bedrag gevorderd van € 1.800,00 voor de gestolen boormachine en € 200,00 voor de reparatiekosten van de vernielde sloten. Ten aanzien van de gestolen boormachine zal het hof gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en de dagwaarde vaststellen op € 500,00. De reparatiekosten van de vernielde sloten acht het hof volledig toewijsbaar.

Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering ten aanzien van de materiële schade een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Het hof overweegt daarbij dat ten aanzien van de gevorderde kosten voor de slaapmedicatie door de benadeelde partij geen nadere onderbouwing is gegeven.

Immateriële schade De benadeelde partij heeft aangevoerd dat het sinds de oplichting niet goed met hem gaat. Hij slaapt slecht en vertrouwt niemand meer. Door de advocaat van de benadeelde partij is verwezen naar een aantal uitspraken van de Hoge Raad waaruit blijkt dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.

Nu de gevolgen door de benadeelde partij verder niet zijn onderbouwd anders dan met deze (summiere) eigen verklaring acht het hof dit niet voldoende om een aantasting in de persoon aan te nemen. Hoewel de feiten waarvan benadeelde het slachtoffer is geworden ernstig te noemen zijn, volgt hieruit naar het oordeel van het hof niet dat bij deze feiten de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen

Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom in zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Conclusie Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 15.758,00 aan materiële schade.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.986,46 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep in zijn geheel toegewezen.

Materiële schade Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Het gevorderde bedrag bestaat uit de overboeking die de benadeelde partij heeft gedaan ten gevolge van de oplichting door verdachte. De benadeelde partij heeft dit voldoende onderbouwd met een rekeningafschrift van haar bankrekening. Het hof heeft geen enkele reden om aan te nemen dat – zoals naar voren gebracht door de verdediging – de overboeking inmiddels vergoed zou zijn door de bank. De vordering zal in zijn geheel worden toegewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Immateriële schade De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij schuldgevoelens, schaamte en verdriet ervaart door het bewezenverklaarde. Zij heeft lange tijd nare gedachtes gehad over deze pijnlijke belevenis.

Nu de gevolgen door de benadeelde partij verder niet zijn onderbouwd acht het hof dit niet voldoende om een aantasting in de persoon aan te nemen. Hoewel het feit waarvan benadeelde het slachtoffer is geworden ernstig te noemen is, volgt hieruit naar het oordeel van het hof niet dat bij deze feiten de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen

Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 516,31, bestaande uit € 16,31 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.

Materiële schade Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Het hof is van oordeel dat de reiskosten voor het doen van aangifte voldoende onderbouwd en aannemelijk zijn. Het hof zal het gevorderde bedrag in zijn geheel, te weten € 16,31, toewijzen.

Immateriële schade De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij zich ontzettend dom voelde en zich ervoor schaamde dat zij in de oplichting was getrapt. De eerste drie tot vier weken na het incident is de benadeelde partij behoorlijk van slag geweest. Zij was bang dat de oplichter terug zou komen. De benadeelde partij heeft veel gepiekerd over het incident en had de eerste twee weken verschillende slapeloze nachten. Het vertrouwen dat de benadeelde partij heeft in de medemens is drastisch afgenomen. Zij opent de deur niet meer als er iemand voor staat die zij niet kent, neemt onbekende telefoonnummers niet meer op en is argwanend naar mensen die haar willen helpen. Daarnaast heeft de stress tot zenuwpijn in armen en handen geleid.

Nu de gevolgen door de benadeelde partij verder niet zijn onderbouwd anders dan met deze eigen verklaring acht het hof dit niet voldoende om een aantasting in de persoon aan te nemen. Hoewel het feit waarvan benadeelde het slachtoffer is geworden ernstig te noemen is, volgt hieruit naar het oordeel van het hof niet dat bij deze feiten de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen

Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom in haar vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Conclusie Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 16,31 aan materiële schade.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 600,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Immateriële schade De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij zeer emotioneel is over hetgeen hem is overkomen. Hij huilt veel en is onzeker en bang geworden. De benadeelde partij durft de deur nauwelijks open te doen. Vanwege zijn hoge leeftijd komt hij niet veel meer buiten, maar sinds het bewezenverklaarde voelt hij zich erg onveilig in zijn eigen woning waardoor de dagen gevuld zijn met angstige momenten. De benadeelde partij krijgt dagelijks tweemaal per dag bezoek van de thuiszorg. Wanneer zij aanbellen, is het voor de benadeelde partij een grote opgave om de deur voor hen open te doen.

Nu de gevolgen door de benadeelde partij verder niet zijn onderbouwd anders dan met deze eigen verklaring acht het hof dit niet voldoende om een aantasting in de persoon aan te nemen. Hoewel het feit waarvan benadeelde het slachtoffer is geworden ernstig te noemen is, volgt hieruit naar het oordeel van het hof niet dat bij dit feit de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen

Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom in zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg als derde in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.546,09 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 67,32 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Materiële schade Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Het hof acht het aannemelijk dat de benadeelde partij eenmaal naar zijn vader is gereden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Het hof zal daarom de gevorderde reiskosten van één reis toewijzen à € 67,32. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de [benadeelde] De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 28.554,00, bestaande uit € 23.554,00 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.034,00, bestaande uit € 23.534,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Materiële schade Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag bestaat uit de overboeking van € 22.934,00 en de betaling via een betaallink van € 600,00 die hij heeft gedaan als gevolg van de oplichting. Het hof is van oordeel dat de vordering voldoende onderbouwd en aannemelijk is en zal de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel toewijzen.

Immateriële schade De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij al psychische klachten had en zich nu heel onveilig voelt.

Nu de gevolgen door de benadeelde partij verder niet zijn onderbouwd anders dan met deze eigen verklaring acht het hof dit niet voldoende om een aantasting in de persoon aan te nemen. Hoewel het feit waarvan benadeelde het slachtoffer is geworden ernstig te noemen is, volgt hieruit naar het oordeel van het hof niet dat bij dit feit de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen

Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om zijn vordering alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal de benadeelde partij daarom in zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Conclusie Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 23.534,00 aan materiële schade.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Hoofdelijkheid Het hof zal bepalen dat verdachte en zijn mededaders ten aanzien van alle toegewezen bedragen ieder voor het gehele schadebedrag hoofdelijk aansprakelijk zijn.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2022 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee weken, parketnummer 21-001909-22. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: iPhone 14 ( [goednummer] ).

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

  • administratie ( [goednummer] );

  • computer ( [goednummer] ).

Vordering van de [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 15.758,00 (vijftienduizend zevenhonderdachtenvijftig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.758,00 (vijftienduizend zevenhonderdachtenvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 113 (honderddertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 november 2023.

Vordering van de [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.986,46 (drieduizend negenhonderdzesentachtig euro en zesenveertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.986,46 (drieduizend negenhonderdzesentachtig euro en zesenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 49 (negenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 december 2023.

Vordering van de [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 16,31 (zestien euro en eenendertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder 4 en 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 16,31 (zestien euro en eenendertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 december 2023.

Vordering van de [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 67,32 (zevenenzestig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 67,32 (zevenenzestig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 december 2023.

Vordering van de [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 23.534,00 (drieëntwintigduizend vijfhonderdvierendertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 23.534,00 (drieëntwintigduizend vijfhonderdvierendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 152 (honderdtweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 december 2023.

Beveelt de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 september 2022, parketnummer 21-001909-22, voorwaardelijk opgelegde straf, te weten van: jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) weken. Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mr. J. Steenbrink, voorzitter, mr. M. Keppels en mr. J.F.C. Schnitzler, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier, en op 19 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

mr. J.F.C. Schnitzler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 maart 2024, proces-verbaalnummer 2023544658, onderzoek CHENIN / ON3R023096, opgemaakt door de Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland , zaaksdossiers 1 tot en met 11.

Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 15-17 (ZD2).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 31-32 (ZD2).

Proces-verbaal, p. 88-93 (ZD2); proces-verbaal van bevindingen, p. 8-11 (Algemeen dossier).

Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, d.d. 5 augustus 2025.

Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 34-37 (ZD6).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 9-10 (ZD6).

Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 7-11 (ZD5).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 25 en p. 43 (ZD5).

Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 7-11 (ZD5).

Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5.

Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, r.o. 2.4.1 en 2.4.2.

Concl. A-G Aben 1 juni 2021, ECLI:NL:PHR:2021:705, par. 5.

Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1127, r.o. 3.3.1.

Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1127, r.o. 3.3.4.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 maart 2024, proces-verbaalnummer 2023544658, onderzoek CHENIN / ON3R023096, opgemaakt door de Districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland , zaaksdossiers 1 tot en met 11.

Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 15-17 (ZD2).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 31-32 (ZD2).

Proces-verbaal, p. 88-93 (ZD2); proces-verbaal van bevindingen, p. 8-11 (Algemeen dossier).

Proces-verbaal van de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, d.d. 5 augustus 2025.

Proces-verbaal van aangifte [benadeelde] , p. 34-37 (ZD6).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 9-10 (ZD6).

Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 7-11 (ZD5).

Proces-verbaal van bevindingen, p. 25 en p. 43 (ZD5).

Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 7-11 (ZD5).

Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.5.

Hoge Raad 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, r.o. 2.4.1 en 2.4.2.

Concl. A-G Aben 1 juni 2021, ECLI:NL:PHR:2021:705, par. 5.

Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1127, r.o. 3.3.1.

Hoge Raad 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1127, r.o. 3.3.4.