Artikel 8:57 (Achterwege laten onderzoek ter zitting)
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
2. Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:
a. het bestuursorgaan heeft medegedeeld dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen; b. de termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, ongebruikt is verstreken; c. partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht; of d. de termijn als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij partijen daardoor kunnen worden benadeeld.
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.
Uitleg in duidelijke taal
1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.
Dit artikelonderdeel betekent dat de bestuursrechter de bevoegdheid heeft om te beslissen dat een onderzoek ter zitting niet plaatsvindt. Dit kan de bestuursrechter doen als aan de volgende voorwaarde is voldaan: geen van de betrokken partijen heeft, nadat zij geïnformeerd zijn over hun recht om tijdens een zitting gehoord te worden, binnen een door de bestuursrechter vastgestelde redelijke periode aangegeven dat zij van dit recht gebruik willen maken.
2. Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:
Dit artikelonderdeel stelt dat indien het beroep al tijdens een zitting is behandeld, de bestuursrechter, na het toepassen van artikel 8:51a, kan beslissen dat een verder onderzoek ter zitting niet nodig is, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
a. het bestuursorgaan heeft medegedeeld dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen;
Dit betekent dat het bestuursorgaan heeft laten weten dat het de kans om een geconstateerd gebrek zelf te repareren of door anderen te laten repareren, niet zal benutten.
b. de termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, ongebruikt is verstreken;
Dit houdt in dat de periode die in artikel 8:51a, tweede lid, is genoemd, voorbij is gegaan zonder dat er gebruik van is gemaakt.
c. partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht; of
Dit betekent dat de betrokken partijen hun meningen of standpunten kenbaar hebben gemaakt over hoe het gebrek is gecorrigeerd.
d. de termijn als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij partijen daardoor kunnen worden benadeeld.
Dit houdt in dat de periode die in artikel 8:51b, derde lid, is genoemd, voorbij is gegaan zonder dat er gebruik van is gemaakt. Een uitzondering hierop is als partijen hierdoor nadeel zouden ondervinden.
3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.
Dit artikelonderdeel stelt dat wanneer de bestuursrechter beslist dat het onderzoek ter zitting of het nadere onderzoek ter zitting niet zal plaatsvinden, de bestuursrechter het onderzoek officieel beëindigt.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RVS:2025:3244 - Raad van State - 16 juli 2025
ECLI:NL:RVS:2025:4813 - Raad van State - 8 oktober 2025
ECLI:NL:RVS:2025:2955 - Raad van State - 2 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:13084 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:13085 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18669 - Rechtbank Den Haag - 8 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18530 - Rechtbank Den Haag - 6 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18654 - Rechtbank Den Haag - 6 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18278 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:8190 - Rechtbank Gelderland - 2 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18045 - Rechtbank Den Haag - 1 oktober 2025
ECLI:NL:CRVB:2025:1460 - Centrale Raad van Beroep - 30 september 2025
ECLI:NL:RBNNE:2025:3907 - Rechtbank Noord-Nederland - 26 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17599 - Proceskostenvergoeding bij intrekking besluit door handeling van een ander bestuursorgaan - 25 september 2025
De rechtbank wijst een verzoek om proceskostenvergoeding af. Er is geen sprake van 'tegemoetkomen' door het COA als het bestreden besluit wordt ingetrokken vanwege een beslissing van een ander bestuursorgaan, in dit geval de minister die de leeftijd van verzoeker wijzigde.
ECLI:NL:CRVB:2025:1413 - Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep door bestuursorgaan - 24 september 2025
De Centrale Raad van Beroep veroordeelt het UWV in de proceskosten op grond van artikel 8:118 Awb. Dit gebeurt nadat het UWV zijn hoger beroep heeft ingetrokken na een deskundigenrapport en een gewijzigde beslissing op bezwaar, waardoor de betrokkene recht heeft op vergoeding van gemaakte kosten.
ECLI:NL:RVS:2025:4518 - Milieuneutrale wijziging vereist geen toetsing aan beste beschikbare technieken (BBT) - 24 september 2025
Bij een aanvraag voor een milieuneutrale wijziging van een inrichting hoeft niet te worden getoetst aan de beste beschikbare technieken. De Afdeling oordeelt dat artikel 21 van de Richtlijn industriële emissies niet vereist dat bij iedere vergunningverlening een BBT-toets plaatsvindt en dat dit correct is geïmplementeerd.
ECLI:NL:RBGEL:2025:7894 - Rechtbank Gelderland - 23 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11330 - Rechtbank Rotterdam: verrekening van toeslagen leidt niet tot compensatie WHT - 22 september 2025
De Rechtbank Rotterdam oordeelt dat een aanvraag om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen terecht is afgewezen. Het enkele feit dat de Dienst Toeslagen terugvorderingen heeft verrekend, is volgens het systeem van de Wht en de wetsgeschiedenis onvoldoende grond voor compensatie.
ECLI:NL:RBDHA:2025:17289 - Besluitmoratorium Syrië verlengt de beslistermijn, ook na verstrijken oorspronkelijke termijn - 19 september 2025
De rechtbank oordeelt dat een besluitmoratorium voor Syrische asielaanvragen de beslistermijn met een jaar verlengt. Dit geldt ook als de oorspronkelijke termijn al was verstreken. Een ingebrekestelling binnen de verlengde termijn is prematuur, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen niet tijdig beslissen.