Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13085 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1308518 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.9662

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,

V-nummer: [nummer] ,

gezamenlijk: eisers, (gemachtigde: mr. D. de Vries),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

  1. In een eerdere procedure (NL24.25330) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem het beroep van eisers tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard en een beslistermijn vastgesteld voor de minister om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Daarbij heeft de rechtbank ook bepaald dat als de minister niet op tijd een besluit neemt, hij een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.

1.1. Deze uitspraak gaat over het tweede beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 1 november 2023 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf.

1.2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek.[1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

  1. Voorafgaand aan het instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen moeten eisers de minister door middel van een ingebrekestelling laten weten dat hij binnen twee weken alsnog op de aanvraag moet beslissen.[2] Bij een tweede beroep tegen het niet tijdig beslissen op dezelfde aanvraag is een nieuwe ingebrekestelling niet nodig.[3]

  2. De minister heeft niet beslist binnen de door de rechtbank in de uitspraak van 7 augustus 2024 opgelegde termijn.

  3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

  1. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats sluit in de uitspraken van 9 juli 2025[4] aan bij uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem[5], en de Afdeling[6]. In die uitspraken is geoordeeld dat sprake is van een bijzonder geval bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning[7], waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De rechtbank legt een nieuwe beslistermijn op volgens het zogenoemd ‘sporenmodel’[8].

  2. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. Dit betekent dat de minister in principe binnen acht weken een besluit op de aanvraag bekend moet maken, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. Echter, gelet op de beslistermijn die de rechtbank in een eerdere procedure heeft opgelegd en het tijdsverloop sindsdien, bepaalt de rechtbank dat de minister binnen vier weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

  1. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij een dwangsom van

€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.[9]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister binnen vier weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eisers een dwangsom verschuldigd.

  2. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.[10] De minister moet ook het betaalde griffierecht aan eisers vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.

ECLI:NL:RBDHA:2025:12613, ECLI:NL:RBDHA:2025:12615 en ECLI:NL:RBDHA:2025:12140.

ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.

Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:2337.

Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.

Zie voor een toelichting op dit sporenmodel de genoemde uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2025.

Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.


Voetnoten

Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 6:12, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:673.

ECLI:NL:RBDHA:2025:12613, ECLI:NL:RBDHA:2025:12615 en ECLI:NL:RBDHA:2025:12140.

ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.

Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:2337.

Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.

Zie voor een toelichting op dit sporenmodel de genoemde uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2025.

Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.