Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Nederland

ECLI:NL:RBNNE:2025:3907 - Rechtbank Noord-Nederland - 26 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNNE:2025:390726 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 25/2473

[eiseres], uit Leeuwarden, eiseres

(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),

en

de Dienst Toeslagen.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat Dienst Toeslagen niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 10 oktober 2023 om aanvullende compensatie voor haar werkelijke schade in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Dienst Toeslagen krijgt bij de aanvragen advies van de Commissie Werkelijke Schade (CWS). CWS is een onafhankelijke commissie en heeft tot taak het toetsen van en adviseren over aanvragen tot toekenning van aanvullende compensatie.

1.1. De wettelijke beslistermijn bij aanvragen om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bedraagt zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Dienst Toeslagen heeft de mogelijkheid om de beslistermijn met zes maanden te verlengen.[1]

1.2. Het gaat in dit geval om een herhaald beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 december 2024 het beroep van eiseres gegrond verklaard en Dienst Toeslagen opgedragen om binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift (12 november 2024) alsnog een besluit bekend te maken.[2]

1.3. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.[3]

Beoordeling door de rechtbank

  1. De beslistermijn die de rechtbank heeft opgelegd in de uitspraak van 13 december 2024 is overschreden. Dienst Toeslagen heeft nog geen besluit genomen op de aanvraag. Eiseres heeft daarom opnieuw beroep ingesteld. Eiseres heeft in haar beroepschrift verzocht om een dwangsom van € 250,- per dag op te leggen met een maximum van € 37.500,- en deze op te leggen vanaf de datum van het beroepschrift. Omdat Dienst Toeslagen nog geen besluit heeft genomen is het beroep ontvankelijk en gegrond.

  2. Als het beroep gegrond is en het bestuursorgaan nog geen besluit bekendgemaakt heeft, bepaalt de rechtbank dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekendmaakt.[4] In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.[5] De rechtbank heeft in de uitspraak van 13 december 2024 geoordeeld dat er sprake is van een bijzonder geval en heeft voor de beslistermijn aangesloten bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023.[6]

De uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023

  1. In de uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de Afdeling nadere beslistermijnen bepaald die sindsdien in beginsel aan Dienst Toeslagen worden opgelegd bij beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag in het kader van de Wht. Ten aanzien van de aanvragen om aanvullende compensatie voor werkelijke schade moet Dienst Toeslagen binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit op de aanvraag om aanvullende compensatie bekendmaken, waarvan ten minste zes weken moeten zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak. Aan de overschrijding van deze nadere termijn van twaalf dan wel zes weken wordt een dwangsom verbonden van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.

  2. In het verweerschrift heeft Dienst Toeslagen de rechtbank verzocht de door de Afdeling bepaalde nadere beslistermijnen in de uitspraak van 23 augustus 2023 te verlaten. Dienst Toeslagen heeft verzocht om in beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade, net zoals dat in de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 is gedaan, een nadere beslistermijn te bepalen van 60 weken na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn. Subsidiair verzoekt Dienst Toeslagen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2025 te volgen en nadere beslistermijn van 35 weken op te leggen.

De uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025

  1. In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling nadere beslistermijnen bepaald die sindsdien in beginsel aan Dienst Toeslagen worden opgelegd bij beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een bezwaarschrift in het kader van de Wht. Dienst Toeslagen moet binnen 60 weken na de datum waarop de wettelijke beslistermijn voor het nemen van een besluit is verstreken alsnog een besluit op bezwaar bekendmaken. Aan de overschrijding van deze nadere termijn van 60 weken wordt een dwangsom verbonden van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. In het geval dat de 60 weken ten tijde van de uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit al zijn verstreken, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. Aan de overschrijding van deze nadere termijn van twee weken wordt een dwangsom verbonden van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-.

  2. Dienst Toeslagen meent dat deze uitspraak van de Afdeling overeenkomstig kan worden toegepast op onderhavige zaak, hoewel de uitspraak niet ziet op beslissingen op aanvragen om aanvullende compensatie voor werkelijke schade maar op beslissingen op bezwaar. Inmiddels geldt namelijk ook bij aanvragen om aanvullende compensatie dat de CWS onmachtig is tijdig te adviseren, waardoor Dienst Toeslagen niet in staat is om op tijd te beslissen en de eerder door de Afdeling bepaalde nadere beslistermijn te halen. Op 25 april 2025 waren er 6.699 aanvragen om aanvullende compensatie bekend. Van deze aanvragen zijn er 886 afgehandeld met een beschikking en 429 aanvragen zijn ingetrokken. De gemiddelde doorlooptijd is 609 dagen. De feitelijke doorlooptijd bedraagt meer dan 800 dagen. Omdat de instroom van aanvragen hoger is dan de actuele capaciteit van de CWS om adviezen uit te brengen, zal deze doorlooptijd naar verwachting de komende tijd verder oplopen. Momenteel wordt, ook naar aanleiding van het rapport van de Commissie Van Dam, gekeken naar maatregelen om de afhandeling van werkelijke schade te versnellen. Die maatregelen zien op het hele schadestelsel, waaronder de beschikbaar te stellen routes en het te hanteren schadekader. Tegelijkertijd wordt ingezet op de opschaling van de CWS, zodat meer aanvragen sneller kunnen worden behandeld. Op korte termijn zal dit nog niet tot grote verandering van de doorlooptijd leiden.

7.1. Dienst Toeslagen heeft verder verzocht om de volgende periodes niet mee te tellen voor de op te leggen nadere beslistermijn en daarom te bepalen dat in die periodes de beslistermijn niet geldt en geen dwangsom verschuldigd is. Het gaat ten eerste om de gegunde bedenktijd aan ouders indien zij na indiening van een aanvraag nog niet weten welke schaderoute zij willen kiezen, tot het moment dat die bedenktijd is verstreken of ouders kiezen voor afhandeling van hun schade via de CWS. Het gaat ten tweede om de periode waarin aanvragen van ouders niet langer in de wachtrij staan of in behandeling zijn bij de CWS omdat zij hebben verzocht om een andere schaderoute of daarin tegelijkertijd zijn opgenomen.

  1. De rechtbank heeft – zoals in rechtsoverweging 3 uiteengezet – in de uitspraak van 13 december 2024 al geoordeeld dat er sprake is van een bijzonder geval en dat een langere beslistermijn dan (de standaardtermijn van) twee weken gerechtvaardigd is. Omdat sprake is van een bijzonder geval, is de vraag thans opnieuw welke nadere beslistermijn de rechtbank aan Dienst Toeslagen moet opleggen voor het bekendmaken van een besluit op de aanvraag om aanvullende compensatie voor werkelijke schade, en welke dwangsom de rechtbank daaraan moet verbinden.

  2. De rechtbank stelt voorop dat een aanvrager een groot belang heeft bij een zo snel mogelijk besluit op zijn aanvraag. Daar staat tegenover dat Dienst Toeslagen in staat moet zijn om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te komen. Volgens vaste rechtspraak mag de nadere beslistermijn niet onredelijk lang, maar ook niet onrealistisch kort zijn.[7] De rechtbank stelt vast dat sprake is van forse capaciteitstekorten en feitelijke doorlooptijden van meer dan 800 dagen. De instroom van de aanvragen zal bovendien nog aanhouden omdat gedupeerden tot 1 januari 2026 de tijd hebben om te verzoeken om aanvullende compensatie. Al deze feiten, omstandigheden en belangen afwegende, komt de rechtbank tot de volgende beslistermijn en daaraan verbonden dwangsom.

  3. De rechtbank zal in beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op aanvullende compensatie van de werkelijke schade bepalen dat Dienst Toeslagen een nadere beslistermijn krijgt van 60 weken na de datum waarop de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag is verstreken. Aan de overschrijding van deze nadere termijn van 60 weken wordt een dwangsom verbonden van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. In het geval dat de 60 weken ten tijde van de uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit al zijn verstreken, geldt een nadere beslistermijn van twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden. Aan de overschrijding van deze nadere termijn van twee weken wordt een dwangsom verbonden van € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank sluit – uit oogpunt van rechtseenheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid – hiermee aan bij de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juli 2025.[8]

10.1. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de periodes van de bedenktijd en de wachttijd van de gedupeerden niet meetellen in de nadere beslistermijn, omdat van de nadere beslistermijn met daaraan gekoppelde dwangsom een prikkel moet uitgaan om maatregelen te nemen om tot verbetering te komen en sneller besluiten op aanvragen te nemen, ook door alternatieve routes te blijven zoeken, en dit juist niet moet leiden tot verdere vertragingen. Een andere uitleg zou ertoe leiden dat aanvragers geschaad kunnen worden door hun bereidheid om een alternatieve route te proberen.

  1. In onderhavig beroep betekent dit het volgende. Dienst Toeslagen had uiterlijk op 12 oktober 2024 moeten beslissen op de aanvraag om aanvullende compensatie. De rechtbank bepaalt dat Dienst Toeslagen binnen zestig weken na deze datum alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Dit betekent dat Dienst Toeslagen uiterlijk op 6 december 2025 een besluit op de aanvraag bekend moet maken.

  2. De rechtbank bepaalt dat Dienst Toeslagen een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door Dienst Toeslagen. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

  3. De rechtbank realiseert zich dat de nadere beslistermijn van 60 weken, bovenop de wettelijke beslistermijn, en mogelijk ook nog bovenop de lange beslistermijn waarmee gedupeerden al zijn geconfronteerd voor (andere) besluiten in het kader van de Wht, onredelijk lang overkomt. De bestuursrechter mag echter geen nadere termijn stellen waarvan op voorhand duidelijk is dat het bestuursorgaan deze niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de overwegingen van de Afdeling in de uitspraak van 26 maart 2025 onder 19.13 en 20, waarin de Afdeling de beperkingen van de bestuursrechter heeft uiteengezet en de wetgever – nogmaals – nadrukkelijk oproept haar verantwoordelijkheid te nemen.[9]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, Dienst Toeslagen de onder 11 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan Dienst Toeslagen de onder 12 genoemde dwangsom wordt opgelegd.

14.1. Omdat het beroep gegrond is moet Dienst Toeslagen het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten. Dienst Toeslagen moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt volgens vaste rechtspraak € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.[10] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • bepaalt dat Dienst Toeslagen aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van O.T. Smit, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 6.2, eerste lid, van de Wht.

De uitspraak van deze rechtbank van 13 december 2024, LEE 24/4341.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Dit staat in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

De uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.

De uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.

De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juli 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:4412.

De uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.

ECLI:NL:RVS:2025:1301, r.o. 21.3.


Voetnoten

Artikel 6.2, eerste lid, van de Wht.

De uitspraak van deze rechtbank van 13 december 2024, LEE 24/4341.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Dit staat in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

De uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.

De uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.

De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 4 juli 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:4412.

De uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.

ECLI:NL:RVS:2025:1301, r.o. 21.3.