Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18278 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:182783 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.33544

geboren op [geboortedatum] , van Turkmeense nationaliteit, V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. F.A. Broersma),

en

  1. Deze uitspraak gaat over het terugkeerbesluit dat de minister aan eiser heeft opgelegd. Eiser is hier hiermee niet eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep mede aan de hand van de beroepsgronden.

Procesverloop

  1. De minister heeft aan eiser facultatieve tijdelijke bescherming verleend onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.[1] Op 4 juni 2025 heeft de minister laten weten voornemens te zijn een terugkeerbesluit op te leggen, omdat eisers recht op tijdelijke bescherming op 4 maart 2024 is geëindigd en op 4 september 2025 de tijdelijke bevriezingsmaatregel stopt. Eiser is in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Eiser heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.1. Op 16 juli 2025 heeft de minister aan eiser en zijn gemachtigde een brief gestuurd met als titel ‘beschikking’ en met daarin de mededeling dat de beschikking aan eiser en zijn gemachtigde is verstuurd. De daadwerkelijke beschikking ontbreekt in de brief.

2.3. Naar aanleiding van deze brief heeft eiser op 22 juli 2025 beroep ingesteld en de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op 21 augustus 2025 zijn de gronden van beroep ingediend.

2.4. Omdat de beschikking in het digitale dossier ontbrak heeft de rechtbank deze op 1 oktober 2025 bij de gemachtigde van eiser opgevraagd. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens een beschikking van 26 augustus 2025 aan het digitale dossier toegevoegd.

2.5. Desgevraagd heeft de minister op 2 oktober 2025 aangegeven dat er op 16 juli 2025 enkel een begeleidende brief en een voornemen aan eiser is verzonden en dat er geen besluit is genomen op die datum.

2.6. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben toestemming gegeven om het beroep buiten zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en het beroep niet behandeld op een zitting.[2]

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser voert aan dat het voor hem onduidelijk is of de brief van 16 juli 2025 een beschikking is, dan wel een herhaling van het voornemen, dan wel iets anders. Alleen hierdoor al is het besluit onrechtmatig.

3.1. De rechtbank stelt vast dat de minister op 2 oktober 2025 desgevraagd heeft aangegeven dat er op 16 juli 2025 geen besluit is genomen, maar dat op die datum enkel een begeleidende brief met het voornemen aan eiser en zijn gemachtigde is verstuurd. De daadwerkelijke beschikking dateert van 26 augustus 2025. De rechtbank stelt ook vast dat het beroep daarmee prematuur is ingesteld. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit verschoonbaar te achten. Gelet op de inhoud van de brief acht de rechtbank de verwarring bij eiser en zijn gemachtigde namelijk begrijpelijk. De brief van 16 juli 2025 bevat immers de titel “beschikking” en verwijst naar een beschikking die zou zijn verstuurd. De rechtbank ziet in de onduidelijkheid van deze brief en de daardoor ontstane verwarring dan ook aanleiding om het beroep inhoudelijk te behandelen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat er gelet op de brief van 16 juli 2025 sprake is van een onrechtmatig besluit omdat het geen besluit betreft en de minister op 26 augustus 2025 alsnog een besluit heeft genomen.

Heeft de minister het terugkeerbesluit prematuur genomen?

  1. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit prematuur is genomen omdat hij nog bescherming heeft tot en met 4 september 2025.

4.1. De beroepsgrond slaat niet. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 19 december 2024[3] geoordeeld dat artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn zich ertegen verzet dat aan een derdelander die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft op grond van facultatieve tijdelijke bescherming[4] een terugkeerbesluit wordt opgelegd voordat deze bescherming is geëindigd.

4.2. De facultatieve tijdelijke bescherming is per 4 maart 2024 geëindigd. De minister heeft het terugkeerbesluit genomen op 26 augustus 2025.

4.3. Op 26 augustus 2025 was alleen (nog) sprake van een bevriezingsmaatregel die ertoe diende om, ondanks de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024, een prejudiciële procedure[5] af te wachten. De rechtbank ziet hierin geen situatie waarin geen terugkeerbesluit kon worden genomen.[6]

4.4. Naar het oordeel van de rechtbank was de minister op 26 augustus 2025 daarom bevoegd een terugkeerbesluit uit te vaardigen.[7]

Heeft de minister voldoende rekening gehouden met het privé- en familieleven van eiser in Nederland?

  1. Eiser voert aan dat hij werk heeft in Nederland en dat zijn werkgever hem langer in dienst wenst te houden. Ter onderbouwing heeft eiser een brief overgelegd waaruit volgt dat zijn werkgever voornemens is om zijn contact met een jaar te verlengen. Verder voert eiser aan dat hij een partner heeft in Nederland en dat hij hier een bestaan heeft opgebouwd. Door het inreisverbod wordt zijn recht op familieleven onevenredig zwaar getroffen.

  2. De rechtbank stelt vast dat eiser geen zienswijze heeft ingediend naar aanleiding van het voornemen van 4 juni 2025. Niet is gebleken dat eiser zijn gestelde familie- of privéleven op andere wijze in het kader van het terugkeerbesluit bij de minister kenbaar heeft gemaakt. De door eiser in beroep naar voren gebrachte omstandigheden heeft hij niet concreet gemaakt of onderbouwd. De door eiser overgelegde brief waarin staat aangegeven dat zijn werkgever voornemens is om zijn contract met een jaar te verlengen is daarvoor onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet gebleken dat sprake is van een zwaarwegende belang op grond waarvan de minister had moeten afwijken van de verplichting om een terugkeerbesluit op te leggen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het terugkeerbesluit in stand blijft. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

C-290/24 (Kaduna en Abkez).

Als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn Tijdelijke Bescherming.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1366.

Zie ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17234.

Zie in dit kader ook het Terugkeerhandboek, (Aanbevelingen (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017), § 5.4, de beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, § 47-48, en de uitspraken van zittingsplaatsen Arnhem (ECLI:NL:RBDHA:2025:16546, r.o. 5.3.),’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBDHA:2025:16397, r.o. 34) en Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2025:17078, r.o. 10).


Voetnoten

Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.

Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

C-290/24 (Kaduna en Abkez).

Als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn Tijdelijke Bescherming.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1366.

Zie ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 september 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:17234.

Zie in dit kader ook het Terugkeerhandboek, (Aanbevelingen (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017), § 5.4, de beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, § 47-48, en de uitspraken van zittingsplaatsen Arnhem (ECLI:NL:RBDHA:2025:16546, r.o. 5.3.),’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBDHA:2025:16397, r.o. 34) en Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2025:17078, r.o. 10).