ECLI:NL:RBDHA:2025:18045 - Rechtbank Den Haag - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18843
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum], van Indiase nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
- Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat aan eiser op 7 februari 2024 een terugkeerbesluit is opgelegd. De minister heeft bij besluit van 25 juli 2025 het eerdere terugkeerbesluit ingetrokken en aan eiser een nieuw terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep van eiser gericht tegen het terugkeerbesluit van 7 februari 2024 richt zich van rechtswege ook tegen het besluit van 25 juli 2025.
1.1. Eiser heeft de rechtbank ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek staat geregistreerd onder NL24.18845. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
1.2. Eiser heeft aanvullende gronden ingediend op 2 september 2025. Op 29 september 2025 heeft de minister een verweerschrift ingediend.
1.3. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat partijen daarmee hebben ingestemd.
Beoordeling door de rechtbank
-
Eiser betoogt dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het beroep verschoonbaar is. Vanwege de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2024 is er lange tijd het idee geweest onder derdelanders dat beroep tegen het terugkeerbesluit geen enkel nut zou hebben. Pas vanaf eind maart 2024 werd bij meer derdelanders duidelijk dat er onder rechtbanken verschillend werd gedacht hierover. Eiser stelt verder dat het terugkeerbesluit te voorbarig is genomen. Hiertoe voert eiser aan dat hij op 25 juli 2025 niet illegaal op het grondgebied aanwezig was en dat een terugkeerbesluit pas in werking kan treden nadat blijkt dat eiser zich illegaal in Nederland ophoudt. Eiser stelt daarnaast dat in het terugkeerbesluit ten onrechte geen land van terugkeer is genoemd. Volgens eiser is in artikel 3, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn niet opgenomen dat de minister van de vreemdeling mag verlangen terug te keren naar het land waarvan hij de nationaliteit bezit. Het bezitten van een bepaalde nationaliteit maakt namelijk nog niet dat eiser ook afkomstig is uit dat land. Eiser stelt tot slot dat het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
[2] Eiser heeft kenbaar gemaakt dat hij een privéleven heeft opgebouwd in Nederland. Eiser heeft namelijk werk in Nederland. De minister gaat er ten onrechte van uit dat het privéleven het terugkeerbesluit niet in de weg staat. Ontvankelijkheid van het beroep -
De rechtbank stelt vast dat het beroep niet tijdig is ingediend en ziet zich voor de vraag gesteld of de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de uitspraak van 17 januari 2024, de verschillende oordelen van verschillende zittingsplaatsen nadien en de prejudiciële vragen die nadien zijn gesteld, de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Beëindiging van de tijdelijke bescherming met ingang van 4 maart 2024
- De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat de tijdelijke bescherming voor derdelanders mocht worden beëindigd.
Stopzetten van bevriezingsmaatregel met ingang van 4 september 2025
- Na de uitspraak van 17 januari 2024 zijn alsnog prejudiciële vragen gesteld.
[3] De gevolgen van beëindiging van de tijdelijke bescherming zijn bevroren in afwachting van beantwoording van deze vragen.[4] Deze maatregel is per 4 september 2025 stopgezet.[5]
Terugkeerbesluit
- Daarmee resteert nog de vraag of de minister (op 25 juli 2025) bevoegd was een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
6.1. De rechtbank ziet in (artikel 6 van) Richtlijn 2008/115/EG en het arrest van het hof van Justitie van 19 december 2024 geen grond voor het oordeel dat een terugkeerbesluit eerst vanaf 4 september 2025 kon worden genomen.
6.2. Artikel 6 van Richtlijn 2008/115/EG is in voornoemd arrest zo uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat jegens een derdelander die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijft uit hoofde van de mogelijkheid die deze lidstaat heeft aangewend om hem facultatieve tijdelijke bescherming te verlenen, als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 2001/55, een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd voordat deze bescherming is geëindigd.
6.3. Zoals hiervoor is overwogen is de facultatieve tijdelijke bescherming per4 maart 2024 geëindigd. Het aan de orde zijnde terugkeerbesluit is op 25 juli 2025 genomen.
6.4. Op 25 juli 2025 was enkel (nog) sprake van een bevriezingsmaatregel die ertoe diende om, ondanks de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 maart 2024, de prejudiciële procedure af te wachten. De rechtbank ziet hierin geen situatie waarin geen terugkeerbesluit kon worden genomen.
6.5. Naar het oordeel van de rechtbank was de minister op 25 juli 2025 dan ook bevoegd een terugkeerbesluit uit te vaardigen.
-
De rechtbank overweegt verder dat uit de motivering van het bestreden besluit ondubbelzinnig blijkt naar welk land eiser terug zou moeten keren, namelijk, India, het land waarvan eiser de nationaliteit bezit. De rechtbank ziet in de enkele stelling dat de nationaliteit niet per definitie iets zegt over het land van herkomst, geen aanleiding voor het oordeel dat het terugkeerbesluit geen stand kan houden. De rechtbank volgt de minister tot slot in het standpunt dat het enkele feit dat eiser in Nederland werkt en bijdraagt aan de economie, geen reden is om geen terugkeerbesluit op te leggen.
-
Het beroep is ongegrond.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
ABRvS 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1366.
Brief van de minister van 25 april 2024, Kamerstukken II, 36 394, nr. 24.
Brief van de minister van 3 juni 2025, Kamerstukken II, 19 637, nr. 3434.
Zie in dit kader ook het Terugkeerhandboek, (Aanbevelingen (EU) 2017/2338 van de Commissie van 16 november 2017), § 5.4, de beschikking van 5 juli 2018, ECLI:EU:C:2018:544, § 47-48, en de uitspraken van zittingsplaatsen Arnhem (ECLI:NL:RBDHA:2025:16546, r.o. 5.3.),’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:RBDHA:2025:16397, r.o. 34) en Roermond (ECLI:NL:RBDHA:2025:17078, r.o. 10).