ECLI:NL:RBROT:2025:9891 - Rechtbank Rotterdam - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team straf 2
Parketnummer: 10-227235-24 Datum uitspraak: 30 juli 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2001, ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres], raadsman mr. M.J. van Berlo, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juli 2025.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 27 mei 2025 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. N. Daalder heeft gevorderd:
4 Waardering van het bewijs
4.1. Feiten 3 en 4: explosies [adres 1] en [adres 2] De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de onder 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Omdat geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak zullen deze feiten zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2. Feit 1: explosie [adres 3] Standpunt verdediging De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit. Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid is aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het fabriceren van een vuurwerkbom. Subsidiair is aangevoerd dat het opzet van de verdachte niet gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing. Beoordeling De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat op 24 april 2024 een explosie heeft plaatsgevonden bij een woning aan de [adres 3]. Bij de woning zijn resten aangetroffen van een zogenaamde Vuurwerk-Brandstof Combinatie (VBC), namelijk stukken ducttape, resten van een fles waarin motorbenzine heeft gezeten en resten van een cobra. Op de kleefzijde van één van deze stukken tape wordt het DNA-profiel van de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft hierover verklaard dat hij een stuk tape heeft afgescheurd en dit aan zijn buurjongen heeft gegeven, terwijl door hem iets in elkaar werd gezet dat kon ontploffen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het fabriceren van de voor de explosie gebruikte VBC. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij dacht dat de vuurwerkbom ook als vuurwerk afgestoken zou worden niet aannemelijk. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat zijn buurjongen zich met verkeerde dingen bezighield. Bovendien volgt uit de andere bewezenverklaarde feiten dat de verdachte niet onbekend was met het feit dat een VBC ook gebruikt wordt voor het teweegbrengen van een ontploffing bij een woning. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de door hem gefabriceerde VBC gebruikt zou worden voor een dergelijke explosie. De rechtbank acht daarom voorwaardelijk opzet op - en daarmee medeplichtigheid aan - het teweegbrengen van de ontploffing bewezen.
4.3. Feit 2: diefstal met geweld Standpunt verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen oogmerk heeft gehad op het wederrechtelijk toe-eigenen van de Rolex en geen opzet heeft gehad op de nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. De verdachte zou cocaïne gaan verkopen aan de aangever en wist niet dat de aangever beroofd zou worden door de medeverdachte. Beoordeling De rechtbank stelt vast dat de aangever op 28 april 2024 op gewelddadige wijze is beroofd van zijn Rolex. De verdachte is samen met een onbekend gebleven medeverdachte naar de woning van de aangever gegaan. Daar zijn zij de aangever gevolgd naar de kelderboxen van het complex. Vervolgens heeft de medeverdachte een vuurwapen getrokken, op de aangever gericht en daarbij gezegd dat hij zijn horloge moest geven. Uit de verklaring van de aangever volgt dat er een worsteling is ontstaan waarbij de medeverdachte het horloge van de arm van de aangever heeft getrokken. De verdachte heeft tijdens de worsteling geholpen de aangever in bedwang te houden. Vervolgens zijn de medeverdachte en de verdachte met het horloge weggerend. De verdachte heeft hiervoor geld in ontvangst genomen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij alleen cocaïne wilde verkopen en geen wetenschap had van de beroving niet aannemelijk. Ongeacht de precieze aanleiding voor de ontmoeting met de aangever, kan worden vastgesteld dat de verdachte erbij was op het moment dat de aangever van zijn horloge werd beroofd. De verdachte heeft zich hiervan op geen enkel moment gedistantieerd en heeft zelfs geholpen de aangever in bedwang te houden terwijl de medeverdachte het horloge van de arm van de aangever trok. Ook na de beroving is de verdachte samen met de medeverdachte weggegaan en heeft hij nog geld in ontvangst genomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van – en daarmee een nauwe en bewuste samenwerking bij – de beroving, waarbij het de intentie was om het horloge van de aangever weg te nemen. De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde medeplegen van de diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen.
4.4. Feit 5: voorhanden hebben vuurwapen Standpunt verdediging De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat het enkel eenmalig kortstondig poseren met een vuurwapen onvoldoende is om van het voorhanden hebben van dat vuurwapen te kunnen spreken. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode niet de voortdurende beschikkingsmacht over het vuurwapen gehad. Beoordeling De rechtbank stelt vast dat de verdachte het vuurwapen op meerdere momenten, in elk geval op 4 augustus 2024 en op 2 november 2024, heeft vastgehad en hier foto’s van heeft gemaakt. De verdachte was zich op die momenten bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen en kon daar ook de feitelijke macht over uitoefenen. Bovendien blijkt uit het op de telefoon van de verdachte aangetroffen chatbericht van 25 oktober 2024 ‘moet ik me ganu meenemen’ dat de verdachte ook op die datum over een vuurwapen kon beschikken. De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het vuurwapen in de ten laste gelegde periode voorhanden heeft gehad.
4.5. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1 (subsidiair)
een of meer onbekend gebleven persoon/personen op 24 april 2024 te Utrecht, aan een woning gelegen aan de [adres 3], opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht immers heeft/hebben die onbekend gebleven persoon/personen een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief bij de voordeur van voornoemde woning geplaatst en (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen,
te duchten was, tot en /of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 24 april 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en /of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen een Vuurwerk Brandstof Combinatie (VBC), althans een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk,te verschaffen;
2 hij op 28 april 2024 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een horloge van het merk Rolex, die geheel aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-
een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en
-
voornoemd vuurwapen door te laden en
-
die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "geef die klok" en
-
die [slachtoffer 1] in bedwang te houden / tegen te houden en
-
voornoemd horloge van de pols van die [slachtoffer 1] te trekken;
3 hij op 24 juni 2024 te Rotterdam, aan een woning gelegen aan [adres 1], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft/ hebbenverdachteen /of één van zijn mededader(s) een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk,althans een explosief aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning en /of (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen,
te duchten was;
4 hij op 26 oktober 2024 te Zandvoort, aan/bij een woning gelegen aan [adres 2] (bewoond door [slachtoffer 2]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft / hebben verdachte en /of één van zijn mededader(s) een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (cobra), althans een explosief aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning of (zeer) nabij een ruit/raam van voornoemde woning neergelegd /geplaatst en /of (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en/of
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen,
te duchten was;
5 hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2024 tot en met 2 november 2024 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde (gas/alarm)revolver, van het merk/model: BBM Olympic 38 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
5 Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
-
medeplichtigheid aan opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
-
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
-
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
-
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
6 Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 Motivering straf en maatregel
7.1. Algemene overweging De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2. Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (medeplichtigheid aan) het veroorzaken van drie ontploffingen bij woningen. Hierdoor is schade aan de woningen ontstaan. Er mag van geluk worden gesproken dat de bewoners, die ten tijde van de explosies in de woningen aanwezig waren, geen letsel hebben opgelopen. Uit de slachtofferverklaringen van de bewoners en de door hen ingediende vorderingen blijkt dat de ontploffingen veel impact op hen hebben gehad. Bovendien zorgen dit soort feiten ook voor gevoelens en angst en onveiligheid bij buurtbewoners en de maatschappij in het algemeen, te meer nu explosies bij woningen de laatste tijd regelmatig voorkomen. De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en een gewapende overval waarbij een duur horloge is weggenomen. Ook dit betreffen zeer ernstige en beangstigende feiten. De rechtbank acht het zorgelijk dat de verdachte zeer lichtzinnig tot het plegen van dergelijke feiten over lijkt te gaan. Hij lijkt niet stil te staan bij de gevolgen en de risico’s van zijn handelen en neemt hier tot op heden ook geen verantwoordelijkheid voor. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte Uit het strafblad van de verdachte van 27 mei 2025 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor uiteenlopende strafbare feiten waaronder wapenbezit, vermogens- en geweldsdelicten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 februari 2025. De reclassering constateert bij de verdachte problematiek op alle leefgebieden. Hij heeft geen stabiele en veilige verblijfplek, geen structurele dagbesteding, er is sprake van schulden, een vermoeden van middelengebruik, een crimineel sociaal netwerk en problemen in het psychosociaal functioneren en de houding van de verdachte. De verdachte heeft een verstandelijke beperking en is opgegroeid in een instabiel en pedagogisch onmachtig thuismilieu. Diverse ingrijpende jeugdmaatregelen hebben de scheefgroeiende ontwikkeling van de verdachte niet kunnen bijsturen. Hij is streetwise en ingebed in een crimineel milieu, waaronder mogelijk ook familieleden. Professionele hulpverlening lijkt nauwelijks enige grip op de verdachte te krijgen en hij lijkt zich hiervan afgekeerd te hebben. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden en ziet vooralsnog geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen.
7.4. Conclusies van de rechtbank Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht de duur van de gevangenisstraf te beperken tot vier jaar en hiervan een gedeelte voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank acht dit gelet op de ernst van de feiten niet passend.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met:
Voor iedere keer dat de verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 14 dagen, met een maximum van zes maanden.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de bovengenoemde personen wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren en genoemde maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
8 Vorderingen benadeelde partijen
8.1. Benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] (feit 1) Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]. De benadeelde partijen vorderen beiden een vergoeding van € 6.000,= aan immateriële schade. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Standpunt verdediging De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is verzocht de gevorderde schadepost aanzienlijk te matigen. Beoordeling Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=, zodat de vorderingen tot dit bedrag zullen worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader(s) de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 april 2024. Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Conclusie en schadevergoedingsmaatregel De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2. [benadeelde partij 3] (feit 2) Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [benadeelde partij 3]. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 14.200,= aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,= aan immateriële schade. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Standpunt verdediging De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling materiële schade Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding is genoegzaam onderbouwd en door de verdachte niet weersproken. De vordering zal daarom worden toegewezen.
Beoordeling immateriële schade Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.000,=, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 28 april 2024. Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Conclusie en schadevergoedingsmaatregel De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 16.200,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3. Benadeelde partijen [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] (feit 3) Ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7]. De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert een vergoeding van € 4.866,54 aan materiële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert een vergoeding van € 5.420,80 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,= aan immateriële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert een vergoeding van € 3.000,= aan immateriële schade. De benadeelde partij [benadeelde partij 7] vordert een vergoeding van € 1.500,= aan immateriële schade. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Standpunt verdediging Met betrekking tot de vordering van [benadeelde partij 4] heeft de verdediging primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat uit de ter onderbouwing bijgevoegde stukken niet opgemaakt kan worden wat er aan wie gefactureerd is en waarvoor. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot de door [benadeelde partij 5] gevorderde materiële schade heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen aangezien de gevorderde kosten nog niet door de benadeelde partij zijn gemaakt en tevens door de benadeelde partij [benadeelde partij 4] zijn gevorderd. Met betrekking tot de door [benadeelde partij 5], [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 7] gevorderde immateriële schade heeft de verdediging verzocht deze schadeposten aanzienlijk te matigen. Beoordeling
Materiële schade [benadeelde partij 4] Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Omdat de vordering genoegzaam is onderbouwd zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Materiële schade [benadeelde partij 5] De gevorderde materiële schade ziet op de schade die ontstaan is aan de huurwoning van de benadeelde partij. Deze schade is eveneens door de eigenaar van de woning, [benadeelde partij 4], gevorderd. Nu de vordering van [benadeelde partij 4] wordt toegewezen zal de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet ontvankelijk worden verklaard voor dit deel van de vordering.
Immateriële schade [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,=, zodat de vorderingen tot dit bedrag zullen worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade [benadeelde partij 7] De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontoereikend zijn. De benadeelde partij was niet aanwezig in de woning op het moment van de ontploffing. Om te bepalen of sprake is van immateriële schade die rechtstreeks door het bewezen verklaarde strafbare feit is veroorzaakt is, is nader onderzoek nodig naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan. Dat zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met (een) mededader(s) heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader(s) de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd. De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 24 juni 2024. Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] (gedeeltelijk) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Nu de benadeelde partij A. Kajou niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil. Conclusie en schadevergoedingsmaatregel De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 4] een schadevergoeding betalen van € 4.866,54,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.4. Benadeelde partijen [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11] (feit 4) Ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit hebben zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11]. De benadeelde partij [benadeelde partij 8] vordert een vergoeding van € 1.296,36 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,= aan immateriële schade. De benadeelde partijen [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11] vorderen een vergoeding van € 3.000,= aan immateriële schade. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Standpunt verdediging Met betrekking tot de door [benadeelde partij 8] gevorderde materiële schade heeft de verdediging verzocht de vordering af te wijzen omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de door [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11] gevorderde immateriële schade heeft de verdediging verzocht deze schadeposten te matigen. Beoordeling
Materiële schade [benadeelde partij 8] Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De schade wordt geschat op € 300,=. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van dit deel van de vordering thans ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9], [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 11] Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek kan worden aangenomen. De schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 8], [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] worden vastgesteld op € 1.000,= en ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 11] worden vastgesteld op € 2.000,=, zodat de vorderingen tot die bedragen zullen worden toegewezen. De benadeelde partijen zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vorderingen kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Hoofdelijkheid Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024. Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 8] een schadevergoeding betalen van € 1.300,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de benadeelde partijen [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] een schadevergoeding betalen van € 1.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. De verdachte moet de benadeelde partij [benadeelde partij 11] een schadevergoeding betalen van € 2.000,=, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 36f, 47, 48, 49, 57, 63, 157 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
10 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren; beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van vijf jaren, inhoudende dat de veroordeelde gedurende vijf jaar na heden wordt bevolen zich te onthouden van direct of indirect contact met:
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 14 dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van € 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 2] te betalen € 1.000,= (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van € 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] te betalen € 1.000,= (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 3], te betalen een bedrag van € 16.200,= (zegge: zestienduizend tweehonderd euro), bestaande uit € 14.200,= aan materiële schade en € 2.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 april 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] te betalen € 16.200,= (hoofdsom, zegge: zestienduizend tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 116 (honderdzestien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 4], te betalen een bedrag van € 4.866,54,= (zegge: vierduizend achthonderdzesenzestig euro en vierenvijftig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 5], te betalen een bedrag van € 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 5] te betalen € 1.000,= (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 6], te betalen een bedrag van € 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 24 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 6] te betalen € 1.000,= (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verklaart de [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 8], te betalen een bedrag van € 1.300,= (zegge: duizend driehonderd euro), bestaande uit € 300,= aan materiële schade en € 1.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 8] te betalen € 1.300,= (hoofdsom, zegge: duizend driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 9], te betalen een bedrag van € 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 9] te betalen € 1.000,= (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [benadeelde partij 10], te betalen een bedrag van € 1.000,= (zegge: duizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 10] te betalen € 1.000,= (hoofdsom, zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader(s), des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de [benadeelde partij 11], te betalen een bedrag van € 2.000,= (zegge: tweeduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij 11] te betalen € 2.000,= (hoofdsom, zegge: tweeduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededader(s), tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. de Kraker, voorzitter, en mrs. M.J.M. van Beckhoven en J.C. Oord, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Voorwinden, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1 hij op 24 april 2024 te Utrecht, aan een woning gelegen aan de [adres 3], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft/hebben verdachte en /of één van zijn mededader(s) een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief bij de voordeur van voornoemde woning geplaatst en (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de person en aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen/omringende woningen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven persoon/personen op 24 april 2024 te Utrecht, aan een woning gelegen aan de [adres 3], opzettelijk een ontploffing teweeg heeft /hebben gebracht immers heeft/hebben die onbekend gebleven persoon /personen een s tuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief bij de voordeur van voornoemde woning geplaatst en (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning ende in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen, te duchten was,
tot en /of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 24 april 2024 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en /of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon /personen een Vuurwerk Brandstof Combinatie (VBC), althans een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, te verschaffen;
2 hij op 28 april 2024 te Zoetermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een horloge van het merk Rolex, die geheel aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-
een vuurwapen op die [slachtoffer 1] te richten en
-
voornoemd vuurwapen door te laden en
-
die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "geef die klok" en
-
die [slachtoffer 1] in bedwang te houden / tegen te houden en
-
voornoemd horloge van de pols van die [slachtoffer 1] te trekken;
3 hij op 24 juni 2024 te Rotterdam, aan een woning gelegen aan [adres 1], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft/ hebben verdachte en /of één van zijn mededader(s) een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning en /of (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning ende in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven persoon/ personen op 24 juni 2024 te Rotterdam, aan een woning gelegen aan [adres 1], opzettelijk een ontploffing teweeg heeft / hebben gebracht immers heeft /hebben die onbekend gebleven persoon/personen een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, althans een explosief aangebracht op een ruit/ raam van voornoemde woning en /of (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen, te duchten was,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 16 juni 2024 tot en met 24 juni 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, bedreiging en /of misleiding en /of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door een Cobra 6, althans een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, aan die onbekend gebleven persoon /personen te verschaffen;
4 hij op 26 oktober 2024 te Zandvoort, aan / bij een woning gelegen aan [adres 2] , (bewoond door [slachtoffer 2]) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht immers heeft / hebben verdachte en /of één van zijn mededader(s) een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (cobra) , althans een explosief aangebracht op een ruit/raam van voornoemde woning of (zeer) nabij een ruit/raam van voornoemde woning neergelegd /geplaatst en /of (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en /of
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen /omringende woningen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden :
[persoon 9] en /of [persoon 10] en/of [persoon 11] op 26 oktober 2024 te Zandvoort aan/ bij een woning gelegen aan [adres 2] (bewoond door [slachtoffer 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft /hebben gebracht immers heeft /hebben die [persoon 9] en /of [persoon 10] en /of [persoon 11] een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk (cobra), althans een explosief aangebracht op een ruit/ raam van voornoemde woning of (zeer) nabij een ruit/raam van voornoemde woning neergelegd /geplaatst en/of (vervolgens) dit explosief aangestoken, in elk geval tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan
-
gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en de in deze woning aanwezige goederen en voor de naastgelegen panden en de aldaar aanwezige goederen en /of
-
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en), te weten voor de personen aanwezig in voornoemde woning en de aanwezige personen in de naastgelegen/omringende woningen, te duchten was,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 25 oktober 2024 tot en met 26 oktober 2024 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, bedreiging en /of misleiding en /of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen, te weten door
-
een Cobra 6, althans een stuk zwaar (illegaal) vuurwerk, aan die [persoon 9] en /of [persoon 10] en /of [persoon 11] te verschaffen en/of
-
benzine voor een auto aan die [persoon 9] en /of [persoon 10] en /of [persoon 11] te verschaffen en /of
-
die [persoon 9] en /of [persoon 10] en/of [persoon 11] in een telefoongesprek aan te sturen en /of
-
aan die [persoon 9] en /of [persoon 10] en /of [persoon 11] een geldelijke beloning toe te zeggen/kennen voor het uitvoeren van voornoemde ontploffing;
5 hij in of omstreeks de periode van 4 augustus 2024 tot en met 2 november 2024 te Capelle aan den IJssel, althans in Nederland, een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde (gas/alarm)revolver, van het merk/model: BBM Olympic 38 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.