Uitspraak inhoud

Team straf 1

Parketnummer: 83/033832-22 Datum uitspraak: 22 juli 2025 Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] , raadsman mr. J.S. de Gram, advocaat te ’s-Gravenhage.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 2 juli 2025, 4 juli 2025 en 22 juli 2025.

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.M. van der Kallen heeft gevorderd:

4 Geldigheid dagvaarding

4.1. Standpunt verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van zowel de primaire als de subsidiaire verdenkingen van de feiten 1 tot en met 4 partieel nietig verklaard dient te worden, omdat niet is voldaan aan het bepaaldheidsvereiste als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De onderdelen ‘een of meer’, ‘of meer’, ‘of anderen’, ‘zijn mededader’ en ‘zijn mededaders’ zijn te algemeen en onbepaald, waardoor sprake is van onvoldoende feitelijk omschreven en gespecificeerde onderdelen van de tenlastelegging, ook bezien tegen de achtergrond van het dossier.

4.2. Beoordeling Op grond van artikel 261 Sv moet de tenlastelegging, op straffe van nietigheid, een opgave behelzen van het feit dat ten laste wordt gelegd, alsmede de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan, zodat duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. De begrijpelijkheid van de tenlastelegging moet verder worden bezien tegen de achtergrond van het dossier.

Mede tegen de achtergrond van het dossier zal de rechtbank haar oordeel beperken tot de in de tenlastelegging genoemde containers. Dat betekent dat het verweer voor zover het ziet op overige containers geen bespreking behoeft. Voor zover het verweer ziet op de personen met wie de verdachte de feiten zou hebben medegepleegd, geldt dat het gelet op het dossier en het verhandelde ter zitting duidelijk is welke (rechts)personen dit betrof.

4.3. Conclusie De dagvaarding is (geheel) geldig.

5 Waardering van het bewijs

5.1. Bewijswaardering

5.1.1. Standpunt verdediging ten aanzien van het primair ten laste gelegde De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat de betreffende containers die respectievelijk naar Malawi, Thailand, Nigeria en Turkije zijn overgebracht geen afvalstoffen in de zin van Europese verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA)[1] bevatten. De containers waren gevuld met producten die niet onder de EVOA vallen dan wel met (kunststof)granulaat. Het betrof bijproducten of stoffen die konden worden hergebruikt of de status einde-afval hadden gekregen. Voor zover voor de rechtbank onvoldoende is komen vast te staan in welke categorie de vervoerde producten vallen, heeft de verdediging een voorwaardelijk verzoek gedaan om daarover prejudiciële vragen te stellen aan het Europese Hof van Justitie.

Subsidiair is aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen omdat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld welke producten in de containers werden vervoerd. Voorts heeft de verdediging betoogd dat de verdachte met betrekking tot de zaaksdossiers Malawi, Thailand (I & II), Nigeria en Turkije niet als feitelijk pleger kan worden aangemerkt, nu de verdachte blijkens het dossier zelf geen uitvoeringshandelingen heeft verricht.

Uiterst subsidiair is aangevoerd dat het ten laste gelegde opzet steeds als boos opzet dient te worden uitgelegd en dat dit niet kan worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair is aangevoerd dat voor zover het opzet kleurloos dient te worden ingevuld, de eisen voor bewezenverklaring van dat opzet hoog zijn als gevolg van de complexiteit van de EVOA en de bijbehorende regelgeving. De culpoze variant van de ten laste gelegde delicten is thans verjaard, zodat voor deze variant de niet-ontvankelijkheid van het OM dient te volgen.

Ten aanzien van zaaksdossier Thailand I is aanvullend aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de overbrenging van de container [containernummer 1] , nu de verzending van deze container door [bedrijf 1] is verricht. Ten aanzien van zaaksdossier Thailand II is aanvullend aangevoerd dat uit het dossier volgt dat de containers niet naar Thailand, maar naar de Verenigde Staten zouden gaan. Dit was voor zover de verdachte wist ook de bestemming. In dat kader is een voorwaardelijk verzoek gedaan om getuige [getuige] te horen. Ten aanzien van zaaksdossier Turkije is aanvullend aangevoerd dat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor het ten laste gelegde ‘mengsel van afvalstoffen’. De in het dossier opgenomen conclusie is gebaseerd op een niet-representatief onderzoek van enkele balen van de container. Verder is vrijspraak bepleit van container [containernummer 2] , nu uit het dossier niet volgt wat de samenstelling was van de 3%-plastic die in deze container is aangetroffen. Met betrekking tot de ten laste gelegde faillissementsfraude (feit 5) is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte niet heeft voldaan aan de op hem rustende afgifteplicht van de administratie van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). De curator had afwijkende afspraken gemaakt met [medeverdachte 2] , zodat de verdachte geen verwijt kan worden gemaakt. Subsidiair is aangevoerd dat de verantwoordelijkheid voor de administratie ook bij de medeverdachte lag, zodat het opzet aan de zijde van de verdachte ontbrak.

5.1.2. Beoordeling De in de tenlastelegging genoemde containers zijn op verschillende data verscheept naar onder andere Malawi, Nigeria, Thailand en Turkije. Deze containers waren volgens het Openbaar Ministerie gevuld met afvalstoffen. De EVOA schrijft procedures voor die moeten worden gevolgd bij de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen. Afhankelijk van de aard van de afvalstof, de beoogde wijze van verwerken en het land van bestemming volgt welke procedure in het kader van de EVOA geldt, zoals een kennisgevingsprocedure (artikel 4 EVOA). Als er een exportverbod geldt, is de overbrenging van afvalstoffen naar dat land verboden. Die gedraging is strafbaar gesteld in artikel 10.60 lid 2 van de Wet milieubeheer.

De [verdachte] (hierna: [verdachte] ) heeft het ten laste gelegde ontkend en zich op het standpunt gesteld dat de in de tenlastelegging genoemde containers geen afvalstof in de zin van de EVOA bevatten. De rechtbank zal daarom eerst de vraag moeten beantwoorden of de inhoud van de containers als afvalstof moeten worden aangemerkt.

Afvalstoffen Op grond van wettige bewijsmiddelen staat buiten redelijke twijfel dat de goederen die overgebracht zijn of overgebracht hadden moeten worden afvalstoffen betroffen.

In dat kader zijn de volgende omstandigheden van belang.

Maar je ziet het nou. Iedereen dumpt zijn troep in Turkije. Er zijn niet veel landen meer over. Iedereen gaat naar Turkije en ook alle rotzooi gaat er naar toe. Dan krijg je dit soort taferelen. De Turkse overheid gaat dan ook een keer zeggen flikker lekker op. Weer hetzelfde tafereel als in China. Maar het komt eigenlijk door onszelf. We laden zelf allemaal die rotzooi er naar toe. De hele dag door. He, luister vriend, ik laad niet alleen mooi spul. Ik heb ook Turkse klanten die kopen alleen lage kwaliteit, vriend. Van die spul van hoe heet die nou, uit Ierland en zo. Je weet zelf dat is geen topkwaliteit. (…) Kijk hun verdienen er geld aan, maar het blijft troep he. Maar vriend, ik ben niet de enigste die dat doet he

Deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de in de tenlastelegging genoemde containers afvalstoffen bevatten in de zin van artikel 1:1 lid 1 van de Wet milieubeheer. De stelling van de verdediging dat er andere goederen in zouden zitten, komt niet overeen met de in het dossier aangetroffen documenten betreffende de specifieke overbrengingen. Weliswaar geldt daarbij dat die documenten inhoudelijk niet altijd overeenstemden, maar uit de vervoersdocumenten en de Annexen VII volgt steeds dat het om afvalstoffen ging. Er is ook nergens in het strafdossier voldoende aanwijzing dat de (bedrijven) van de verdachte zich (ook) bezighielden met iets anders dan afvalstoffen.

[verdachte] heeft ter zitting foto’s en filmpjes getoond waarop naar eigen zeggen granulaat is te zien. Dat zou het product zijn dat vervoerd werd. De foto’s en het filmpje zijn echter niet concreet in verband te brengen met een container die op een tenlastelegging staat. Los daarvan: gesteld is dat het granulaat een zogenoemde eindeafvalstof is, oftewel een stof die niet langer heeft te gelden als afvalstof. Om als zodanig te worden aangemerkt, dient de stof te voldoen aan de vereisten in artikel 1:1 onder 6 van de Wet Milieubeheer (en overigens artikel 6 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen). Onder meer is vereist dat de afvalstoffen een behandeling van recycling of andere nuttige toepassing hebben ondergaan. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de vervoerde of te vervoeren goederen een dergelijke behandeling hebben ondergaan of overigens voldoen aan de in artikel 1:1 onder 6 Wet milieubeheer gestelde eisen.

Alle stoffen waren dus (nog) afvalstof op de momenten waarop [verdachte] deze overbracht of plande over te brengen.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen, zoals door de verdediging ter zitting is verzocht.

De rechtbank stelt voorts vast dat uit het dossier en de daarin opgenomen bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] en de medeverdachten betrokken zijn geweest bij de overbrenging van alle in de tenlastelegging genoemde containers.

Pleger [verdachte] heeft betoogd dat hij met betrekking tot de zaaksdossiers Malawi, Thailand (I & II), Nigeria en Turkije niet als pleger kan worden aangemerkt. Artikel 2 onder 35 van de EVOA is echter zo opgesteld dat het zich, mede gelet op artikel 2 onder 9 tot en met 14, richt tot een ieder die zich bezighoudt met de export van afval en in wiens macht het is om aan de (geplande) illegale overbrenging een einde te maken. Het verbod op illegale overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, onder 35 van de EVOA, neergelegd in artikel 10.60 van de Wet Milieubeheer, gold dus ook voor [verdachte] als (indirect) bestuurder en (indirect) enig aandeelhouder van [bedrijf 4] . Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat hij alle bestanddelen van de delictsomschrijving heeft vervuld. Dit geldt zonder meer ook voor de container [containernummer 1] (zaaksdossier Thailand I). De enkele omstandigheid dat volgens de Annex VII de verzending van deze container via [bedrijf 1] is verlopen, verandert niets aan de betrokkenheid van [verdachte] bij het verschepen van deze container, te meer daar uit de overige stukken met betrekking tot deze container volgt dat niet [bedrijf 1] maar [bedrijf 4] de feitelijke verzender was.

Zaaksdossier Thailand II De verdediging heeft betoogd dat de containers in dit zaaksdossier als eindbestemming de Verenigde Staten hadden en dat [verdachte] ook daarvan uitging. De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] niet aannemelijk. De rechtbank wijst in dit verband op het Whatsappgesprek tussen [verdachte] en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van 3 december 2018 (AMB-105). [verdachte] vraagt daarin onder meer aan [naam 3] naar welke haven de container moet, waarop [naam 3] antwoordt: ‘Laem Chabang Thailand’. Op 5 december 2018 stuurt [verdachte] zelfs ‘because we ship to Thailand not USA.’ Van een tussentijdse wijziging van de bestemming, zoals door [verdachte] ter zitting is gesteld, blijkt niets, ook niet uit andere stukken van het dossier. Er is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, geen noodzaak om [naam 3] als getuige te horen. Het voorwaardelijk verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.

Zaaksdossier Turkije De verdediging heeft aanvullend aangevoerd dat het zaaksdossier Turkije geen wettig en overtuigend bewijs bevat voor de ten laste gelegde overbrenging van ‘een mengsel van afvalstoffen’. Dat verweer slaagt niet. De norm voor een verontreiniging van kunststofafval met andere afvalstoffen is volgens de EVOA, nul (AMB-148). Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de steekproef die is gedaan naar de inhoud van de containers naar het oordeel van de rechtbank voldoende representatief voor de stelling dat de inhoud van de container in elk geval niet leidt tot nul procent verontreiniging van kunststofafval met andere afvalstoffen. Daarbij komt nog dat [verdachte] zelf heeft verklaard dat hij alles bekijkt als het product aankomt en dat hij foto’s krijgt van de ladingen. In een heimelijk afgeluisterd gesprek van 13 augustus 2019 zegt [verdachte] : ‘Ja ik zweer het. Ik zie de containernummers, ik heb het net gecontroleerd, de vijf slechte, de bouwfolie, de vieze folie laten ze doorgaan, ik heb alles gecontroleerd, en de vijf goede sturen ze terug’. Gelet hierop was [verdachte] wel degelijk op de hoogte van de inhoud van de containers en het feit dat deze niet ‘schoon’ waren in de zin van de EVOA. Dat maakt dat bewezen kan worden verklaard dat hij zich opzettelijk heeft beziggehouden met de illegale overbrenging van 3 containers met daarin een mengsel van afvalstoffen naar Turkije.

Medeplegen Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte rechtspersoon] om opzettelijk de in de tenlastelegging genoemde containers gevuld met afvalstoffen naar Malawi, Nigeria, Thailand en Turkije over te brengen.

Opzet Het verweer dat het ten laste gelegde opzet als boos opzet moet worden begrepen vindt geen steun in de wetsgeschiedenis of jurisprudentie. Ook is de complexiteit van de EVOA-wetgeving niet van invloed op bewezenverklaring van het opzet op de ten laste gelegde handelingen.

Faillissementsfraude Volgens de aangifte is aan [verdachte] en zijn medebestuurder ( [medeverdachte 2] ) gevraagd de volledige administratie van [bedrijf 2] terstond af te geven. Dat is niet gebeurd. Vast staat dat [bedrijf 2] op 28 november 2017 failliet is verklaard en de administratie van de vennootschap digitaal bijgewerkt was tot medio 2017. De fysieke administratie die blijkens de verklaring van de [medeverdachte 2] kennelijk wel voorhanden was en die ook zou zien op de periode na medio 2017, is nooit verstrekt.

Het door [verdachte] en de verdediging geschetste alternatieve scenario dat [medeverdachte 2] afwijkende afspraken had gemaakt met de curator en dat dus niet kan worden bewezen dat [verdachte] niet heeft voldaan aan de afgifteplicht, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank wijst in dit verband naar de verklaringen van de curatoren en het tapgesprek van 5 augustus 2019 tussen [verdachte] en de [medeverdachte 2] (TAP-017), waarin de verdachten – ruim acht maanden na het faillissement en na de (herhaalde) verzoeken van de curator – onderling contact hebben over het bewust niets melden aan de curator. Ook het subsidiaire verweer, zijnde dat [verdachte] geen bemoeienis heeft gehad met de boekhouding van [bedrijf 2] en daarom geen opzet had op het ten laste gelegde, wordt weerlegd door voornoemde de verklaringen van de curatoren en het tapgesprek. Bovendien rust de administratie- en afgifteplicht als medebestuurder nog steeds ook bij hem, zelfs al deed [medeverdachte 2] in de praktijk de administratie van de onderneming.

Uit het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 2] beiden bestuurders waren van [bedrijf 2] , zij samen bij de curator zijn geweest en uit voornoemd tapgesprek, volgt de nauwe en bewuste samenwerking die [verdachte] en [medeverdachte 2] hadden omtrent het niet-aanleveren van administratie bij de curator, zodat ook dat onderdeel van de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard.

5.1.3. Conclusie Bewezen is het 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde.

5.2. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:

1. Feit 1 (ZD Malawi) Hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2018 tot en met 20 augustus 2018 te Leiderdorp en/of Uithoorn en/of Venlo althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was hij doende een of meer containers ( [containernummer 3] en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 8] ), waarvan de inhoud bestond uit balen met PVC cable scrap en/of PVC cable en/of textile scrap over te brengen van Nederland naar Malawi, terwijl die overbrenging geschiedde in strijd met artikel 36 onder f van die verordening;

2. Feit 2 (ZD Thailand I en Thailand II) hij in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 22 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers

(zaaksdossier Thailand I) was of waren hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 1 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 9] en/of [containernummer 1] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand, en/of

(zaaksdossier Thailand II) was of waren hij verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 3 december 2018 tot en met 22 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 10] en/of [containernummer 11] en/of [containernummer 12] en/of [containernummer 13] en/of [containernummer 14] en/of [containernummer 15] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Thailand, terwijl die overbrenging(en) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening,

3. Feit 3 (ZD Nigeria) hij in of omstreeks de periode van 810 november 2018 tot en met 18 december 2018 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers was of waren hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) doende één container ( [containernummer 16] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Nigeria, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;

4. Feit 4 (ZD Turkije) hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Uithoorn en/of Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG Verordening overbrenging afvalstoffen, immers was of waren hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) doende een of meercontainers ( [containernummer 2] en/of [containernummer 17] en/of [containernummer 18] ), waarvan de inhoud bestond uit plastic afval vermengd/verontreinigd met (onder andere) papier en/of karton en/of hout en/of glas en/of drankblikjes en/of glas, in elk geval uit (een) niet in bijlage III en/of bijlage III A en/of bijlage III B van genoemde verordening (onder één code) ingedeeld(e) (mengsel van) afvalstof(fen), over te brengen van Nederland naar Turkije, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;

5. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 november 2017 tot en met 15 januari 2020 te Uithoorn en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 2] , welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 28 november 2017 in staat van faillissement is verklaard, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt, immers, heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet terstond nadat de curator(en) hier (meermalen) om had(den) verzocht de (gehele) administratie (onder meer factu(u)r(en) en/of de (gehele)(digitale) boekhouding en/of bankafschriften en/of correspondentie en/of (een kopie van) lopende overeenkomsten en/of de meest recente crediteurenlijst en/of debiteurenlijst en/of een voorraadlijst en/of overzicht overige activa en/of jaarstukken vanaf de oprichtingsdatum) aan de curator(en) in het faillissement van voornoemde rechtspersoon verstrekt;

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] moet daarvan worden vrijgesproken.

6 Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1 Primair,

2 primair,

3 primair,

4 primair,

5 primair,

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De feiten zijn dus strafbaar.

7 Strafbaarheid verdachte

7.1. Standpunt verdediging De verdediging heeft afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare rechtsdwaling bepleit, op grond waarvan [verdachte] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De EVOA en bijbehorende regelgeving is bovengemiddeld ingewikkeld. Gelet op deze complexiteit mag niet worden aangenomen dat de kennis over de inhoud én toepassing van de EVOA-regelgeving bij iedereen (vooraf) aanwezig is of zou moeten zijn. Subsidiair is betoogd dat [verdachte] gelet op het vorenstaande dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van de containers met als inhoud ‘granulaat’, nu de regelgeving omtrent kunststofgranulaat dusdanig ondoorgrondelijk en soms ook zonder meer onbegrijpelijk is. Meer subsidiair is betoogd dat het begrip ‘kennisgever’ in de praktijk – en in de tijd waarin de zaken van [verdachte] zich hebben afgespeeld – niet valt uit te leggen, zoals dit begrip kennelijk zou moeten worden uitgelegd, zodat om die reden een partieel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.

7.2. Beoordeling Zoals reeds hiervoor is overwogen, geldt het verbod op illegale overbrenging van afvalstoffen als bedoeld in artikel 2, onder 35 van de EVOA, neergelegd in artikel 10.60 van de Wet Milieubeheer, voor een ieder, dus ook voor [verdachte] . Dat bepaalde regelgeving complex is, leidt niet tot de afwezigheid van alle schuld of (partieel) ontslag van alle rechtsvervolging. Ten overvloede overweegt de rechtbank daaromtrent nog dat de ondernemingsactiviteiten van [verdachte] en zijn bedrijven juist afvaltransporten waren, zo blijkt uit hiervoor overwogene. Alsiemand zich van de toepasselijke EVOA-wetgeving – hoe complex ook – op de hoogte had moeten (laten) stellen, dan was het [verdachte] wel. Daarbij komt nog dat van [verdachte] , gelet op zijn ervaring en positie in deze branche, zijn uitlatingen (zoals hierboven weergegeven) en de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst met [medeverdachte rechtspersoon] kennelijk wel degelijk goed op de hoogte was van de wet- en regelgeving op dit gebied.

Het verweer wordt verworpen.

7.3. Conclusie Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit.

[verdachte] is dus strafbaar.

8 Motivering straffen

Ernst en gevolgen van het feit [verdachte] heeft zich samen met de medeverdachten beziggehouden met het transport van in totaal 18 containers met daarin plasticafval en textielafval naar Malawi, Thailand, Nigeria en Turkije. Die transporten waren ofwel niet toegestaan op grond van de EVOA ofwel vereisten een voorafgaande kennisgeving aan de betrokken autoriteiten, welke ontbrak. Daarnaast heeft [verdachte] zich samen met een andere medeverdachte schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door als bestuurder van een gefailleerde vennootschap de administratie van die vennootschap niet te verstrekken aan de curator.

Dat zijn ernstige feiten. De geschonden bepalingen in de EVOA beogen internationale transporten van afvalstoffen te controleren en te reguleren en zo ongewenste gevolgen dan wel risico’s voor het milieu te vermijden. In het geval van plasticafval geldt dat veel plastic importerende landen niet beschikken over de handhaving en de faciliteiten om dit afval op de juiste manier te verwerken. Vaak wordt het verbrand of ergens gedumpt, hetgeen resulteert in vervuiling van de zee, de lucht, rivieren, grondwater, het land en uiteindelijk ook mens en dier. Uit onderzoek komt steeds meer naar voren hoe sterk de wereld inmiddels is vervuild door (kleine deeltjes) plastic en dat arme mensen in de landen waar het afval wordt gedumpt lijden onder de gevolgen daarvan.

Uit het dossier blijkt niet wat er uiteindelijk met het afval in de containers is gebeurd. Het is echter zeer wel mogelijk dat ook dit afval heeft bijgedragen aan verdere vervuiling van de wereld. Zoals [verdachte] bijvoorbeeld zelf op 8 augustus 2019 treffend zegt, blijft het troep. Het feit dat hij niet de enige is die dat doet, is voor [verdachte] kennelijk genoeg reden om ermee door te gaan. [verdachte] neemt dus niet de verantwoording die hij moet nemen en heeft steeds alleen maar zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad.

[verdachte] had een spilfunctie bij het transport van de containers. Hij onderhield het contact met zowel de aanbieders als de afnemers van het plasticafval en met de bij het transport betrokken bedrijven. Ook komt uit het dossier naar voren dat hij in ieder geval vanaf 12 december 2018 goed op de hoogte moet zijn geweest van het strafbare van zijn handelen, maar daar toch mee doorging. Sterker nog, door in documenten andere vennootschappen op te nemen als vervoerder en andere bestemmingen dan de locaties waar de transporten daadwerkelijk heengingen, probeerde hij de wetgeving te omzeilen.

Ook het niet-verstrekken van de administratie van een gefailleerde vennootschap aan de curator is een kwalijk feit. Daarmee heeft [verdachte] het de curator zeer lastig, zo niet onmogelijk, gemaakt om het faillissement op een effectieve en juiste wijze af te wikkelen. Wat het feit extra kwalijk maakt, is dat het dossier aanwijzingen bevat dat [verdachte] en de medeverdachte gelden uit de onderneming hebben onttrokken ten behoeve van zichzelf. Gelet op de onvolledigheid van de administratie valt dit nu niet meer te controleren en daardoor worden mogelijk de schuldeisers benadeeld. Dit soort handelen tast daarnaast ook het vertrouwen tussen ondernemers onderling aan, hetgeen juist van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer.

Bovendien geeft het dossier een verontrustend beeld over [verdachte] . Veel van zijn voormalig zakenpartners schetsen het beeld van een onbetrouwbare, onkundige en in het ergste geval zelfs kwaadwillende ondernemer. En uit diverse getapte gesprekken blijkt dat [verdachte] heel goed weet dat hij rotzooi overbrengt naar andere landen en dat die wetenschap [verdachte] in het geheel niet weerhoudt om daar mee door te gaan. Met zijn medebestuurder van de gefailleerde besloten vennootschap overlegt hij dat zij natuurlijk niet gaan melden wat de curator wil. En jaren na het plegen van deze feiten, tijdens de mondelinge behandeling ter zitting, geeft [verdachte] geen enkele rekenschap van dit al.

Persoonlijke omstandigheden [verdachte] is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Hij is ook niet langer werkzaam in de afvalbranche, zo heeft hij tijdens de zitting verklaard. Hij werkt nu voor het loodgietersbedrijf van zijn vrouw.

Passende straf Gelet op de ernst en omvang van de feiten heeft de rechtbank overwogen een hogere straf op te leggen dan geëist. In het bijzonder de grootschaligheid en het stelselmatige karakter van de overtredingen van de EVOA-wetgeving, alsmede het gegeven dat blijkt dat [verdachte] in ieder geval bij een groot deel van de transporten heel goed wist dat hij strafbaar handelde, gaven de rechtbank aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in overweging te nemen. Gezien de forse overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen [verdachte] zou moeten zijn berecht en het feit dat in min of meer vergelijkbare zaken met een dergelijke forse termijnoverschrijding wordt volstaan met taakstraffen en/of geldboetes, zal de rechtbank daar desondanks toch van afzien. Daarbij speelt ook mee dat aan de vennootschappen van [verdachte] een forse geldboete wordt opgelegd en bij [verdachte] zelf ingevolge het ontnemingsvonnis van heden nog een groot geldbedrag zal worden ontnomen.

De rechtbank zal daarom volstaan met oplegging van de geëiste taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.

Ook al stelt de verdachte niet langer werkzaam te zijn in de afvalbranche, acht de rechtbank gelet op de duur van de strafbare feiten, gelet op wat hiervoor is overwogen omtrent zijn ondernemerschap, dat deze feiten ook verband houden met dat ondernemerschap en de gepleegde faillissementsfraude, een gerede kans aanwezig dat [verdachte] zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan dezelfde of andere strafbare feiten, juist in het kader van het zijn van ondernemer.

Om die reden zal aan de [verdachte] een beroepsverbod worden opgelegd voor het zijn van bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 jaar. Gelet op het hiervoor overwogene, zal dit verbod niet slechts worden beperkt tot bedrijven in de afvalbranche, zoals de officier van justitie had geëist, maar een algemeen verbod op het zijn van bestuurder betreffen.

Daarnaast ziet de rechtbank vanuit het oogpunt van algemene en speciale preventie aanleiding om het vonnis niet-geanonimiseerd te publiceren op rechtspraak.nl ten einde mogelijke toekomstige zakenpartners te informeren en te beschermen.

9 Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij] , namens [bedrijf 2] , ter zake van het onder ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 615.644,41 aan materiële schade, te weten het gehele tekort in het faillissement. De benadeelde partij is niet verschenen tijdens de inhoudelijke mondelinge behandelingen.

9.1. Beoordeling In overeenstemming met wat de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Het is niet komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met bewezen verklaarde feit.

Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door [verdachte] ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.2. Conclusie In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 344a van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.60 van de Wet milieubeheer en de artikelen 2 onder 35 van de Europese verordening nr. 1013/2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (oud).

11 Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12 Beslissing

De rechtbank:

verklaart bewezen, dat [verdachte] de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan [verdachte] meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;

verklaart [verdachte] strafbaar;

veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar; bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;

verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;

tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;

stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;

veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;

beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van120 (honderdtwintig) dagen;

legt als bijkomende straffen op aan [verdachte] : publicatie op niet-geanonimiseerde wijze van het vonnis op rechtspraak.nl.

verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering;

veroordeelt de [benadeelde partij] in de kosten door [verdachte] ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. L. Daum, voorzitter, en mrs. J.J. Klomp en J.C. Tijink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst gewijzigde tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

1. Feit 1 (ZD Malawi) Hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2018 tot en met 20 augustus 2018 te Leiderdorp en/of Uithoorn en/of Venlo althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,

immers was hij doende een of meer containers ( [containernummer 3] en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 8] ), waarvan de inhoud bestond uit balen met PVC cable scrap en/of PVC cable en/of textile scrap over te brengen van Nederland naar Malawi,

terwijl die overbrenging geschiedde in strijd met artikel 36 onder f van die verordening;

subsidiair:

[bedrijf 3] in of omstreeks de periode van 28 mei 2018 tot en met 20 augustus 2018 te Leiderdorp en/of Uithoorn en/of Venlo althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub f van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,

immers was [bedrijf 3] doende een of meer containers ( [containernummer 3] en/of [containernummer 4] en/of [containernummer 5] en/of [containernummer 6] en/of [containernummer 7] en/of [containernummer 8] ), waarvan de inhoud bestond uit balen met PVC cable scrap en/of PVC cable en/of textile scrap over te brengen van Nederland naar Malawi,

terwijl die overbrenging geschiedde in strijd met artikel 36 onder f van die verordening,

aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;

2. Feit 2 (ZD Thailand I en Thailand II) hij in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 22 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers

(zaaksdossier Thailand I) was of waren hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 1 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 9] en/of [containernummer 1] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand, en/of

(zaaksdossier Thailand II) was of waren hij verdachte, en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de periode van 3 december 2018 tot en met 22 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 10] en/of [containernummer 11] en/of [containernummer 12] en/of [containernummer 13] en/of [containernummer 14] en/of [containernummer 15] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Thailand, terwijl die overbrenging(en) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening,

subsidiair:

[bedrijf 4] in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 22 februari 2019 te Uithoorn en/of Venlo en/of Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen, immers

(zaaksdossier Thailand I) was of waren [bedrijf 4] en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 22 november 2018 tot en met 1 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 9] en/of [containernummer 1] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand, en/of

(zaaksdossier Thailand II) was of waren [bedrijf 4] en/of haar mededader(s) in of omstreeks de periode van 3 december 2018 tot en met 22 februari 2019 doende een of meer containers ( [containernummer 10] en/of [containernummer 11] en/of [containernummer 12] en/of [containernummer 13] en/of [containernummer 14] en/of [containernummer 15] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening over te brengen van Nederland naar Thailand, terwijl die overbrenging(en) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

3. Feit 3 (ZD Nigeria) Hij in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 18 december 2018 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,

immers was of waren hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) doende één container ( [containernummer 16] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Nigeria, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;

subsidiair:

[bedrijf 4] in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 18 december 2018 te Uithoorn en/of Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,

immers was of waren [bedrijf 4] en/of haar mededader(s) doende één container ( [containernummer 16] ), waarvan de inhoud bestond uit kunststofafval (pvc kabel scrap) (GH 013 en/of B 3010) als bedoeld in Bijlage III van deze verordening, over te brengen van Nederland naar Nigeria, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

4. Feit 4 (ZD Turkije) Hij in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Uithoorn en/of Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG Verordening overbrenging afvalstoffen,

immers was of waren hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) doende een of meer containers ( [containernummer 2] en/of [containernummer 17] en/of [containernummer 18] ), waarvan de inhoud bestond uit plastic afval vermengd/verontreinigd met (onder andere) papier en/of karton en/of hout en/of glas en/of drankblikjes en/of glas, in elk geval uit (een) niet in bijlage III en/of bijlage III A en/of bijlage III B van genoemde verordening (onder één code) ingedeeld(e) (mengsel van) afvalstof(fen), over te brengen van Nederland naar Turkije, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;

subsidiair:

[bedrijf 4] in of omstreeks de periode van 26 juli 2019 tot en met 12 augustus 2019 te Uithoorn en/of te Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, meermalen, althans eenmaal, (een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 sub a en/of b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen,

immers was of waren [bedrijf 4] en/of haar mededader(s) doende een of meer containers ( [containernummer 2] en/of [containernummer 17] en/of [containernummer 18] ), waarvan de inhoud bestond uit plastic afval vermengd/verontreinigd met (onder andere) papier en/of karton en/of hout en/of glas en/of drankblikjes en/of glas, in elk geval uit (een) niet in bijlage III en/of bijlage III A en/of bijlage III B van genoemde verordening (onder één code) ingedeeld(e) (mengsel van) afvalstoffen), over te brengen van Nederland naar Turkije, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of toestemming van alle betrokken autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening, aan welk(e) bovenomschreven feit(en) hij, verdachte, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven;

5. Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 november 2017 tot en met 15 januari 2020 te Uithoorn en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 2] , welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 28 november 2017 in staat van faillissement is verklaard, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator heeft verstrekt,

immers, heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet terstond nadat de curator(en) hier (meermalen) om had(den) verzocht de (gehele) administratie (onder meer factu(u)r(en) en/of de (gehele)(digitale) boekhouding en/of bankafschriften en/of correspondentie en/of (een kopie van) lopende overeenkomsten en/of de meest recente crediteurenlijst en/of debiteurenlijst en/of een voorraadlijst en/of overzicht overige activa en/of jaarstukken vanaf de oprichtingsdatum) aan de curator(en) in het faillissement van voornoemde rechtspersoon verstrekt;

subsidiair:

Hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 15 januari 2020 te Uithoorn en/of Hoofddorp en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [bedrijf 2] , welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 28 november 2017 in staat van faillissement is verklaard, voor of tijdens het faillissement opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de vereffening wordt bemoeilijkt, immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet nadat de curator (en) hier (meermalen) om had (den) verzocht de (gehele) administratie (onder meer factu(u)r(en) en/of de (gehele)(digitale) boekhouding en/of bankafschriften en/of correspondentie en/of (een kopie van) lopende overeenkomsten en/of de meest recente crediteurenlijst en/of debiteurenlijst en/of een voorraadlijst en/of overzicht overige activa en/of jaarstukken vanaf de oprichtingsdatum) aan de curator(en) in het faillissement van voornoemde rechtspersoon verstrekt, ten gevolge waarvan de curator(en) niet (goed) in staat zijn de oorzaak van het faillissement te onderzoeken en/of de eventuele baten vast te stellen en/of de belangen van de schuldeisers te behartigen;

Verordening 1013/2006 is thans ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2024/1157. Steeds als in dit vonnis wordt verwezen naar de EVOA, wordt verwezen naar de EVOA zoals deze gold ten tijde van het ten laste gelegde.


Voetnoten

Verordening 1013/2006 is thans ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2024/1157. Steeds als in dit vonnis wordt verwezen naar de EVOA, wordt verwezen naar de EVOA zoals deze gold ten tijde van het ten laste gelegde.