Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08-014169-24 (P) Datum vonnis: 24 september 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] , nu verblijvende in de PI [verblijfplaats] ,

hierna te noemen: verdachte of [verdachte] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 april 2024, 21 juni 2024, 18 september 2024, 18 november 2024, 25 november 2024, 14 februari 2025, 18 april 2025, 5 juni 2025, 19 juni 2025 en 10 september 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te weten [nabestaande 1] en [nabestaande 2] , en de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de benadeelde partijen door hun raadslieden mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Harderwijk en mr. K. Zeegers, advocaat in Amsterdam, is aangevoerd.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 september 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 december 2023 in Enschede:

feit 1 primair: al dan niet samen met anderen, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem met een mes te steken; feit 1 subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van [slachtoffer 1] als gevolg heeft gehad;

feit 2 primair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/trappen en hem met een mes te steken; feit 2 subsidiair: al dan niet samen met anderen, [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht; feit 2 meer subsidiair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; feit 2 nog meer subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 2] als gevolg heeft gehad;

feit 3 primair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ; *feit 3 subsidiair:*al dan niet samen met anderen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long(en) en/of rug(streek) althans in het, bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat) in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door op die [slachtoffer 1] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) en/of scherpe en/of puntige voorwerp(en) te steken in de hartstreek en/of in de borststreek en/of in de long(en) en/of in de (rug)streek en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;

2hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (telkens) opzettelijk op die [slachtoffer 2] is/zijn toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft/hebben gebracht en/of op de grond heeft/hebben (vast) gehouden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van) de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige steek- en/of snijwond(en) inde (linker)heup/zij en/of in de buik(streek) en/of in de (linker) arm en/of (linker)hand heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een)mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik (streek) en/of in de (linker)arm en/of de (linker) hand te steken en/of te snijden;

Meer subsidiair:

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede ter uitvoering van, het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2] : meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van ) de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of het (boven)lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Nog meer subsidiair:

hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat) in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door op die [slachtoffer 2] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 2] te achtervolgen en/of die [slachtoffer 2] in te sluiten en/of vast te houden en/ofte duwen en/of ten val te brengen en/of en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan en/ofte stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of elders in (de richting van) het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken, terwijl dit/het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (een)ernstige (steek) wond(en) in (linker)heup /-zij en/of buik en/of (linker)arm en/of hoofdletsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;

3hij op één of meer tijdstippen op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat) en/of op of aan een of meer andere openbare weg (en) en/of op een of meer voor het publiek toegankelijke plaats(en) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes (sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] ;

althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] aan te spreken en/ofte bevelen, althans op dwingende toon te zeggen mee te komen naar een plek waar geen camera’s hingen althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] .

3 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair (met vrijspraak van voorbedachte raad), onder 2 primair (met vrijspraak van voorbedachte raad) en onder 3 primair ten laste gelegde feiten.

4 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is kort samengevat het volgende aangevoerd.

Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte tot de verdachtengroep behoorde op het moment van de vechtpartij. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat één van de personen met wie hij was een mes had en dat verdachte enige bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verklaring van verdachte - dat hij geen mes had, noch heeft geweten van de aanwezigheid van messen, knock-out is geslagen en daardoor niets van de vechtpartij heeft meegekregen - kan niet worden uitgesloten gelet op de inhoud van het dossier. Zijn verklaring wordt op belangrijke punten juist ondersteund. De verklaringen van de slachtoffers zijn onbetrouwbaar, omdat ze wisselend, tegenstrijdig en verschillend van elkaar zijn en moeten daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Verdachte voldoet bovendien niet aan de door de slachtoffers gegeven beschrijving van degene die heeft gestoken en er wordt wisselend over zijn rol verklaard. De camerabeelden zijn te onduidelijk om personen te kunnen herkennen. Aan de rechtbank wordt verzocht zeer voorzichtig met de herkenningen om te gaan. Verdachte kan zich niet precies herinneren dat hij naar de slachtoffergroep is toegerend. Hij sluit het niet uit, maar het rennen in de richting van een groep andere jongens levert geen geweldshandeling of opzet op om te gaan vechten of te doden/steken. Op de camerabeelden is ook niet te zien dat verdachte heeft gevochten en/of gestoken. Op de videobeelden van getuige [getuige 1] zijn slechts acht personen van de in totaal elf personen te zien, zodat niet valt uit te sluiten dat de samenstelling van de verdachtengroep is veranderd en verdachte dus niet bij de vechtpartij aanwezig was. Wat betreft het DNA is onduidelijk hoe en wanneer het DNA van verdachte op de kleding van [slachtoffer 2] terecht is gekomen en wat de bron is van het DNA (huidepitheel of bloed). Dit in combinatie met [slachtoffer 2] duidelijke verklaring over de steker, niet zijnde verdachte, maakt dat verdachte vrijgesproken moet worden.

5 De bewijsmotivering

5.1 Feiten en omstandigheden

De rechtbank stelt op grond van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de camerabeelden die onderdeel uitmaken van het dossier en op de zitting zijn getoond, allereerst de volgende feiten en omstandigheden vast.

Verloop van de avond

In de avond van 22 december 2023 bevinden zowel de groep die hierna als de slachtoffergroep zal worden aangeduid, als de groep waarvan de verdachten deel uit maakten (hierna verdachtengroep) zich in de Enschedese binnenstad.

De groepen treffen elkaar die avond drie keer. Allereerst op de kruising van de Langestraat met de Haverstraatpassage, vervolgens op de kruising van de Van Lochemstraat met de Wenninkgaarde en tenslotte op de kruising van de Van Lochemstraat met de Overduingaarde. Tussen het eerste en tweede treffen van de groepen in, houdt de verdachtengroep zich nog enige tijd op bij de avondwinkel aan de Oldenzaalsestraat. Er zijn geen aanwijzingen dat de groepssamenstelling is gewijzigd na het verlaten van de plek bij de avondwinkel.

De derde keer dat de groepen elkaar tegenkomen, kort na elf uur ’s avonds, komt het, na een woordenwisseling waarbij geschreeuwd wordt, vanaf 23.03.39 uur tot een vechtpartij van ongeveer 33 seconden. Op het moment van de vechtpartij bestaat de slachtoffergroep uit [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [naam 1] en [slachtoffer 3] . De verdachtengroep bestaat op dat moment uit [medeverdachte 4] , [naam 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Tijdens de vechtpartij worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken. Nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken zijn, slagen zij er nog in zich te verplaatsen naar de betonnen palen in de buurt van de ingang van de parkeergarage [locatie] . Op 22 december 2023 omstreeks 23.07 uur ontvangt de politie diverse meldingen over een slachtoffer dat op de Van Lochemstraat in Enschede ter hoogte van de parkeergarage [locatie] ligt en gestoken is. Zij treffen beide slachtoffers aan. Door de toegesnelde hulpdiensten verrichte reanimatiehandelingen zijn tevergeefs. [slachtoffer 1] overlijdt ter plekke. [slachtoffer 2] wordt met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis waar hij wordt geopereerd aan zijn verwondingen.

Na het steekincident gaat [verdachte] naar de avondwinkel. Hij heeft een bloedneus. De andere vier verdachten rennen samen weg via de Overduingaarde, maar splitsen zich daarna op initiatief van [medeverdachte 2] op in twee groepjes van twee ( [medeverdachte 2] / [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] / [medeverdachte 3] ). Zij ontmoeten elkaar weer bij het Volkspark, waarna [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] naar huis gaan en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] nog een ontmoeting hebben met [naam 3] en [naam 4] . [medeverdachte 4] laat die nacht een vuilniszak met de die avond door hem gedragen kleding ophalen door [naam 2] . De kleding is later onder het bed van [naam 2] aangetroffen.

Onderzoek naar de identiteit van de personen die deel uit maakten van de verdachtengroep leidt in de periode van 23 december 2023 tot en met 18 januari 2024 tot de aanhouding van voornoemde verdachten. Geen van de verdachten heeft zich uit zichzelf gemeld bij de politie, ook niet naar aanleiding van de berichtgeving in de media dat er een jongen van vijftien was overleden en een jongen van veertien jaar zwaar gewond was geraakt. Alleen [medeverdachte 1] heeft zich – nadat hij daartoe was aangespoord door de moeder van een vriend – als getuige bij de politie gemeld.

Sfeerbeeld verdachtengroep

Over de sfeer in de verdachtengroep op de avond van het fatale incident hebben verschillende verdachten verklaringen afgelegd. De rechtbank begrijpt uit deze verklaringen dat in de verdachtengroep, mogelijk onder invloed van drank en drugs, in de loop van de avond een opgefokte stemming ontstond, waarbij [medeverdachte 4] de boventoon voerde en herhaaldelijk ruzie zocht. Zo verklaart [medeverdachte 1] , samengevat, als volgt.[1] Hij, [medeverdachte 1] , heeft die avond een joint gerookt en die met anderen gedeeld. Door andere jongens werd alcohol gedronken. [medeverdachte 4] schreeuwde tegen de groep Syrische jongens (de rechtbank begrijpt: de slachtoffergroep). [medeverdachte 1] zag aan hem dat hij dronken was en duidelijk op zoek was naar ruzie.[2] [medeverdachte 4] riep: “Kom vechten, kom maar in de steeg.” Hij praatte hardop en schreeuwde. De ruzie was begonnen omdat hij, [medeverdachte 4] , dronken was. [medeverdachte 2] verklaart[3] dat de sfeer aanvankelijk gezellig was. Toen er meer personen bij de groep kwamen, werd het rumoerig. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden alcohol gedronken. Hijzelf was nuchter, maar had wel geblowd. [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 4] hadden ook een joint gerookt. Aan de houding van [medeverdachte 4] kon [medeverdachte 2] zien dat hij dronken was. Hij was veel en gebrekkig aan het praten. Hij reageerde op alles wat er gezegd werd. Ook reageerde hij op een groep jongens (de rechtbank begrijpt: de slachtoffergroep) die vuurwerk afstak. Hij reageerde alsof hij de baas was van de stad en begon gelijk tegen de jongens te zeggen dat ze geen vuurwerk af mochten steken. Er werd over en weer gescholden. [medeverdachte 4] voelde zich groter dan de anderen en wilde zich meer bewijzen, dat niemand met hem moest ouwehoeren. Zo ontstond de eerste woordenwisseling. Hij schold de jongens uit met bijvoorbeeld: “Je kankermoeder”. [medeverdachte 3] , Mootje[4] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) en [alias 1][5] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) deden op dat moment niets. [medeverdachte 3] verklaart[6] dat zij tijdens het lopen naar de bussen de andere groep (de rechtbank begrijpt: de slachtoffergroep) tegenkwamen. Op dat moment ontstond al een sfeertje. Op een gegeven moment werd er gescholden en vuurwerk gegooid. Iedereen was aan het schelden tegen elkaar.

Overlijden [slachtoffer 1]

Aan het lichaam van [slachtoffer 1] is uitgebreid onderzoek verricht, onder meer door een forensisch patholoog. Bij sectie zijn aan de borst links en aan de rug links scherprandige perforaties vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld en zijn zeer waarschijnlijk ontstaan door een éénzijdig scherprandig voorwerp, zoals een mes. De letsels zijn circa 2 centimeter lang en de diepte van de steekkanalen is tenminste 4,5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de borst links en circa 5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de rug links. Het intreden van de dood wordt verklaard door een scherprandig steekletsel aan de borst links. Dat heeft geleid tot onder andere algehele weefselschade als gevolg van uitgebreid bloedverlies en stoornissen van de ademhalingsfunctie (vanwege perforatie van de linkerborstholte en perforatie/samenvallen van de linkerlong) en het hart (harttamponade). Het steekletsel aan de rug links verloopt niet door belangrijke organen/structuren en heeft geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Er zijn geen afweerletsels vastgesteld.

Potentieel dodelijk letsel [slachtoffer 2]

werd onderworpen aan een Forensisch Medisch Onderzoek. Door de forensisch arts van de GGD werden meerdere letsels bij [slachtoffer 2] vastgesteld waaronder een steekverwonding in de onderbuik net boven de bekkenkam, drie snijwonden in de linker bovenarm en een prikwond in de linker bovenarm achter.

De forensisch patholoog die de sectie aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verricht heeft ook het letsel van [slachtoffer 2] beoordeeld. De forensisch patholoog komt tot de volgende conclusies. Niet is vast te stellen of de letsels bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door één en hetzelfde mes zijn toegebracht, of dat zij veroorzaakt zijn door verschillende steekvoorwerpen. Beide is mogelijk en er valt ook niets te zeggen over de mate van waarschijnlijkheid. De letsels zijn in potentie dodelijk omdat zich in de omgeving van de letsels aan de linker bovenarm grote bloedvaten bevinden, die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben en bij een steek in de buik zowel grote bloedvaten als ook belangrijke organen (zoals de darmen in dit geval) geperforeerd hadden kunnen worden. Daardoor zou er fataal bloedverlies of bijkomende infecties (ook bij een eventuele darmperforatie) mede door verlies van ontlasting in de buik, kunnen ontstaan.

Een mes of meerdere messen?

[slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [naam 1] en [slachtoffer 3] verklaren onafhankelijk van elkaar dat zij bij meerdere personen messen hebben gezien. Hoewel niet vastgesteld kan worden of de letsels bij beide slachtoffers door hetzelfde scherprandige steekvoorwerp (zoals een mes) zijn veroorzaakt of door verschillende voorwerpen, stelt de rechtbank op basis van deze verklaringen vast dat er tijdens de geweldshandelingen in elk geval meerdere messen zijn gehanteerd.

Aantreffen DNA-materiaal van [verdachte]

Twee kledingstukken (een jas/bodywarmer en een vest) van [slachtoffer 2] zijn op DNA bemonsterd. In 19 bemonsteringen is bloed aangetroffen. Op de jas/bodywarmer werden meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de voorzijde en de linkerzijde van de jas/bodywarmer. Aan de linkerzijde op het achterpand werd een mogelijke steekbeschadiging aangetroffen. Op het vest zijn eveneens meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de linkerzijde van het vest. In het achterpand en de linkermouw zijn ter hoogte van de bovenarm drie mogelijke steekbeschadigingen aangetroffen.

In de bemonsteringen AANB13O2NL#01 (bemonstering rondom steekbeschadiging in het achterpand van de linkerzijde van de bodywarmer) en AANB13O2NL#05 (bloedspoor achterpand onderkant linkerzijde van de bodywarmer) zijn overeenkomsten met het DNA-profiel van [verdachte] gerapporteerd, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Voor bemonstering #01 wordt gerapporteerd dat de bemonstering bloed bevat. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is. Voor bemonstering #05 wordt gerapporteerd dat bloed is aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van [verdachte] (enkelvoudig profiel).

In de bemonstering AANB4873NL#02 (nabij steekbeschadiging linkermouw) is ook een DNA-overeenkomst gerapporteerd met [verdachte] , met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is.

In de overige bemonsteringen zijn geen overeenkomsten met het DNA-profiel van [verdachte] aangetroffen.

Signalementen van de verdachten [7]

De verdachten hebben zichzelf herkend op camerabeelden en daarvan gemaakte prints die aan het dossier zijn toegevoegd.

[medeverdachte 4] (NN1) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en droeg die avond een spijkerbroek, een trui met een lichte capuchon, een donkerblauwe jas (merk Guess met driehoekig teken op de mouw), een zwarte muts met een wit embleem aan de voorzijde, witte Nike schoenen met witte veters en een beige schoudertasje, schuin voor het lichaam gedragen.

[medeverdachte 3] (NN3) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en donker haar, opgeschoren en naar voren gekamd. Hij droeg die avond een zwarte glimmende jas met capuchon met een wit embleem op de linkermouw, een trui waarvan de capuchon donkerblauw is, een zwarte DSquared pet, een donkerblauwe joggingbroek, zwarte schoenen en een zwarte sjaal met witte strepen.

[medeverdachte 2] (NN4) heeft een lichtgetinte huidskleur, enige gezichtsbeharing en een volle bos met zwarte krullen. Hij droeg een donkerblauwe jas met capuchon, een trui met grijze capuchon, een grijze joggingbroek, witte sokken en grijze schoenen met reflecterende veters.

[verdachte] (NN5) heeft een lichtgetinte huidskleur, een snor, een donkere jas met capuchon van het merk The North Face met logo’s op de voorkant aan de linker bovenzijde en aan de achterkant op de rechterbovenzijde, een donkerblauwe spijkerbroek met bleekvlekken en witte Nike schoenen.

[medeverdachte 1] (NN6) heeft een lichtgetinte huidskleur en droeg die avond een donkergroene jas van het merk Parajumper voorzien van gele lussen, één aan de rechterbovenzijde en één aan de linker onderkant van de jas, een zwarte trui met capuchon, een zwarte broek met witte opdrukken ter hoogte van de linker bovenpijp en donkere schoenen.

In verband met het hiernavolgende merkt de rechtbank met betrekking tot de lengte van de verdachten op dat [verdachte] ,[8] [medeverdachte 1] ,[9] en [medeverdachte 3][10] hebben verklaard over de lengte van [medeverdachte 4] respectievelijk dat [alias 2] langer was dan hij ( [verdachte] ), dat hij ( [medeverdachte 1] ) denkt dat [alias 2] de langste jongen uit de groep was, “hij was wel super lang”, en dat hij lang en dun is (aldus [medeverdachte 3] ).

De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat [medeverdachte 4] op 22 december 2023 de langste van de verdachtengroep was. Voorts stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] ‘ [alias 2] ’[11] genoemd wordt en dat [verdachte] ‘ [alias 1] ’[12] genoemd wordt. Met het oog op de verklaringen van getuigen en de duiding van de camerabeelden benadrukt de rechtbank als in het oog springende elementen uit de signalementen dat [medeverdachte 4] herkenbaar is aan de lichte capuchon van de hoody, de jas met driehoekig teken op de mouw, het heuptasje en de witte schoenen, dat [verdachte] de persoon is met de spijkerbroek met bleekvlekken en de jas met The North Face logo aan de voor- en achterkant, dat [medeverdachte 3] de persoon is met een petje en een gewatteerde, glimmende jas en [medeverdachte 2] de persoon met de lichte spijkerbroek en een grote bos krullen. [medeverdachte 1] is te herkennen aan het opvallende gele lusje aan de rechter bovenzijde van zijn jas.

Camerabeelden [bedrijf]

Deze camerabeelden zijn door de politie bekeken en naar aanleiding daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt waarin de politie onder meer heeft vastgelegd wie zij op de beelden herkennen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die herkenningen. De rechtbank betrekt daarin haar eigen waarneming van de beelden die grotendeels overeenkomt met de waarneming van de politiefunctionarissen en de wetenschap dat de politie over geavanceerde apparatuur beschikt om camerabeelden te bekijken en te duiden. Hoewel de personen uit de verdachtengroep en uit de slachtoffergroep op het eerste gezicht niet heel duidelijk te onderscheiden zijn en de beelden geen compleet beeld geven van de vechtpartij leidt de rechtbank uit deze beelden - in samenhang met de signalementen van verdachten, de verklaringen van de verdachten en de slachtoffers, de processen-verbaal uitkijken camerabeelden[13] en (als eigen waarneming) na het telkens weer bekijken van die beelden - het volgende af.

De verdachtengroep komt omstreeks 23.01.41 uur de parkeerplaats aan de Overduingaarde oplopen. Kort daarna loopt de verdachtengroep in de richting van de Van Lochemstraat. Omstreeks 23.02.38 uur maken [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] gebaren in de richting van de Van Lochemstraat. Niet ter discussie staat dat de verdachtengroep en de slachtoffergroep op dat moment naar elkaar schreeuwen en dat er gescholden wordt. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] lopen vervolgens weer terug de parkeerplaats op. Te zien is dat de vijf personen behorend tot de slachtoffergroep op dat moment (omstreeks 23.03.15 uur) over de Van Lochemstraat lopen. [slachtoffer 3] (met schoudertas) wil terug richting de verdachtengroep en wordt tegenhouden door twee personen uit zijn eigen groep. [slachtoffer 3] rukt zich los en loopt richting de verdachtengroep en de anderen lopen achter hem aan. [slachtoffer 1] is te herkennen aan de reflecterende strepen op zijn jas. Hij loopt op dat moment achteraan de slachtoffergroep. Omstreeks 23.03.39 uur begeven zich vier personen uit de verdachtengroep vanaf de parkeerplaats Overduingaarde richting de Van Lochemstraat. [verdachte] rent als eerste in de richting van de slachtoffergroep. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] rennen er achteraan waarbij [medeverdachte 4] meer snelheid heeft en [medeverdachte 3] lijkt in te halen. Twee seconden later sluit een vijfde persoon zich al rennend aan bij de groep. Gelet op het signalement (donkere kleding en schoenen) en de samenstelling van de groep kort voorafgaande aan dit moment is dat [medeverdachte 1] . Vervolgens is een vechtpartij te zien waarbij met name [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [verdachte] een actieve rol vervullen en welke vechtpartij zich voortzet buiten het beeld van de camera’s van het bedrijf [bedrijf] . Wel is op beelden van de camera gericht op de Van Lochemstraat te zien dat omstreeks 23.03.44 uur drie personen uit de slachtoffergroep, te weten [slachtoffer 3] (met schoudertasje), [slachtoffer 4] en [naam 1] (met fietszadel in de hand) wegrennen in de richting van de Oldenzaalsestraat, maar ook weer terugrennen richting de kruising van de Overduingaarde met de Van Lochemstraat waar zich de vechtpartij afspeelt (hierna: de kruising) waarbij te zien is dat [slachtoffer 3] (met schoudertasje) omstreeks 23.03.49 uur al rennend zijn jas uittrekt. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 4] weer uit de richting van de kruising komt rennen (omstreeks 23.04.02 uur), een vrouw die met een fiets aan de hand loopt passeert en weer terug rent (omstreeks 23.04.09 uur) richting de kruising om kort daarna (omstreeks 23.04.14 uur) weer uit de richting van de kruising te komen rennen waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 2] (met lichte broek) en [medeverdachte 3] (gewatteerde en glimmende jas en met pet). [slachtoffer 4] steekt schuin de Van Lochemstraat over. Intussen maakt aan de andere kant van de Van Lochemstraat de persoon uit de slachtoffergroep die zijn jas heeft uitgetrokken ( [slachtoffer 3] ) een slaande beweging naar het hoofd van [verdachte] als die hem voorbij rent in de richting van de Oldenzaalsestraat. [slachtoffer 3] rent vervolgens richting de kruising. Omstreeks 23.04.19 uur verdwijnt [medeverdachte 3] tussen de auto’s door rechts uit beeld, richting de kruising, en verschijnt op die plek [medeverdachte 4] even rechtsonder in beeld. [medeverdachte 4] blijft even stilstaan, draait zich om en verdwijnt uit beeld richting de kruising, terwijl [medeverdachte 2] hem over het trottoir tegemoet komt en op dezelfde manier uit beeld verdwijnt als [medeverdachte 4] . [verdachte] rent door in de richting van de Oldenzaalsestraat (avondwinkel) en is uiteindelijk op beelden van de avondwinkel te zien als hij op de kruising van de Van Lochemstraat en de Oldenzaalsestraat, de Van Lochemstraat oversteekt ter hoogte van de avondwinkel. Omstreeks 23.04.19 uur lijkt [slachtoffer 4] aan de overkant van de Van Lochemstraat te zien (ter hoogte van het bedrijf [bedrijf] ) waar hij richting de kruising kijkt en daar weer van wegloopt richting Oldenzaalsestraat om uiteindelijk omstreeks 23.05.02 uur weer via het trottoir aan de overkant van de Van Lochemstraat (gezien vanuit de camera gericht op de Van Lochemstraat) in de richting van de parkeergarage [locatie] te lopen, waar de gewonde slachtoffers in elkaar zijn gezakt.

Camerabeelden [getuige 1]

Getuige [getuige 1] heeft een heel kort filmpje aan de politie ter beschikking gesteld dat zij met haar telefoon heeft gemaakt. Op dit filmpje is één tot anderhalve seconde van de vechtpartij te zien. De rechtbank gaat ervan uit dat de vechtpartij al bezig was toen getuige [getuige 1] de opname startte. De rechtbank zal dit filmpje voor het bewijs buiten beschouwing laten nu onduidelijk is hoe de handelingen die te zien zijn op het filmpje geduid moeten worden en op welk moment in de ‘tijdlijn’ van de vechtpartij het filmpje past.

5.2 Het oordeel van de rechtbank

5.2.1 Moord, voorbedachte raad

De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord en onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot moord.

5.2.2 Doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging

De rechtbank zal de feiten 1, 2 en 3 vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen.

Betrouwbaarheid van de verklaringen van slachtoffers en getuigen

De rechtbank constateert op basis van het dossier dat de verdachten geen (volledige) openheid van zaken hebben gegeven. Dit gebrek aan openheid van zaken is een complicerende factor geweest bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beantwoording van de voorliggende bewijsvragen. De rechtbank is zich er ook zeer bewust van dat door leden van de slachtoffergroep wisselende verklaringen zijn afgelegd; verklaringen die in sommige opzichten verschillen van later door dezelfde persoon afgelegde verklaringen. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat de verklaringen van de slachtoffers niet exact overeenkomen met de verklaringen van andere leden van de slachtoffergroep. Dit is, gelet op onder andere de hectische situatie waarin men zich opeens bevond, de bijna onmiddellijke dood van [slachtoffer 1] en de ernstige verwonding van [slachtoffer 2] , de taalbarrière die zeker kort nadat de vechtpartij had plaatsgevonden een rol speelde, de onbekendheid met de verdachtengroep, de door de verdachtengroep gedragen kleding, de korte duur van de vechtpartij en de slechte weersomstandigheden alleszins voorstelbaar. Dat betekent echter niet dat die verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank hecht voor het bewijs veel waarde aan de verklaringen die door de slachtoffers zijn afgelegd kort na de gewelddadige gebeurtenissen op 22 december 2023. Datzelfde geldt voor de verklaringen afgelegd door getuigen van de vechtpartij. Gelet op de tijdstippen waarop die verklaringen zijn afgelegd, verklaren de slachtoffers en getuigen op dat moment over wat zij zelf zeer recent hebben waargenomen en ondervonden, heeft (mogelijke) beïnvloeding door anderen niet of nauwelijks kunnen plaatsvinden en zijn zij nog niet geconfronteerd met afbeeldingen van de (mogelijke) verdachten. In de latere verklaringen van de slachtoffers leest de rechtbank verduidelijking van eerdere verklaringen en aanvullingen op wat zij zich op dat moment nog herinneren van de geweldshandelingen. De rechtbank is zich ervan bewust dat met de nodige behoedzaamheid moet worden omgegaan met (onderdelen van) de latere verklaringen van slachtoffers en getuigen en zal die (onderdelen van) verklaringen alleen gebruiken als dat deel of die verklaringen voldoende steun vindt/vinden in ander bewijs.

Wie had een mes of wetenschap van een mes?

De verdachten hebben in dit verband kort samengevat allemaal verklaard dat zij geen mes hadden. Ook hebben zij verklaard geen mes gezien te hebben, met uitzondering van [medeverdachte 1] die weliswaar gedetailleerd verklaard heeft dat hij die avond twee messen bij twee personen gezien heeft, maar in een later afgelegde verklaring dat weer heeft ingetrokken en heeft gezegd dat hij dat niet zeker weet. Het politieonderzoek heeft geen mes(sen) opgeleverd dat/die in relatie staan tot de delicten. Dat [slachtoffer 1] met een mes om het leven is gebracht en [slachtoffer 2] met een mes is verwond staat evenwel niet ter discussie. Hiervoor onder 5.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat er tijdens de vechtpartij meerdere messen zijn gehanteerd door verdachten. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wie van de verdachten een mes had.

[slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 4] herkend (aan zijn gezicht en aan een driehoekig teken op zijn mouw) als een jongen die een mes had. Ook [medeverdachte 3] heeft hij herkend (aan zijn gezicht omdat hij dat niet helemaal bedekt had) als een jongen die een mes bij zich had, welk mes door een vriend van hem ( [slachtoffer 3] ) is afgeweerd met zijn tas. Over [verdachte] heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij gezien heeft dat hij een mes uit de zak haalde en stekende bewegingen maakte. [verdachte] had volgens [slachtoffer 2] zijn gezicht niet bedekt en had een capuchon op met daaronder een muts. [slachtoffer 2] weet niet of [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een mes bij zich hadden.

[medeverdachte 1] heeft op 11 maart 2024 bij de politie het volgende verklaard: “Ik zag die avond twee mensen met een mes. Eén mes had [alias 2] vast. Wie het andere mes vast had was heel vaag voor mij. Diegene deed dat mes uitklappen en weer inklappen. Ik kon niet zien wie dat was. Eén mes was best wel groot. Deze had [alias 2] . Ik weet niet waar hij dat mes had opgeborgen. Ik zag hem heel even met een mes. Het mes wat [alias 2] vasthield was groter dan het mes van die andere. Ik kan het mes van [alias 2] niet omschrijven. Het was donker. Ik ben er heel zeker van dat er in de groep twee messen waren. Ik weet zeker dat ik twee messen heb gezien.” Tijdens de raadkamerzitting op 20 maart 2024 herhaalt [medeverdachte 1] dat hij heeft gezien dat [alias 2] een mes vast had. Bij gelegenheid van de pro forma zitting van 10 april 2024 (welke verklaring aan alle dossiers is toegevoegd) heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij blijft bij zijn eerdere verklaringen en dat hij eerder op de avond bij de begraafplaats, voor de vechtpartij, gezien heeft dat [alias 2] een mes bij zich had. [alias 2] verplaatste het mes van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Het was een lang mes. Het mes van [alias 2] was groter dan het andere mes dat hij heeft gezien. Hij wil niet zeggen wie het andere mes had, maar [medeverdachte 3] en [slachtoffer 1] waren het niet. De rechtbank constateert op basis hiervan dat de enige conclusie kan zijn dat [verdachte] de andere persoon was met een mes. Echter, op 13 mei 2024, verklaart [medeverdachte 1] bij de politie dat hij onder druk gezet is bij de rechtbank en terug wil komen op het punt dat hij gezegd heeft dat hij messen zag, dat hij dat niet had moeten zeggen omdat hij het niet zeker weet en dat hij voorafgaand aan de vechtpartij niet op de begraafplaats geweest is.

De rechtbank ziet in laatstgenoemde verklaring geen reden om de eerder door [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen over het zien van twee messen bij [alias 2] en een andere persoon (waarvan de rechtbank heeft geconstateerd dat dat alleen maar [verdachte] kan zijn) niet te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt hierover het volgende. [medeverdachte 1] heeft op drie verschillende momenten, niet alleen bij de rechtbank, maar ook bij de politie, verklaard dat hij twee messen bij twee personen heeft gezien. Alle keren werd hij bijgestaan door zijn advocaat die bij de zittingen of op een later moment geen aanleiding heeft gezien opmerkingen te maken over een eventuele kritische vraagstelling door de politie/raadkamer/rechtbank en de druk die daardoor gevoeld zou zijn door zijn cliënt en al helemaal niet over het daardoor afleggen van onjuiste verklaringen. Daar komt bij dat [medeverdachte 1] details beschrijft van de messen (het ene groter dan het andere, een lang mes, het uitklappen en weer inklappen) en een specifieke handeling van [alias 2] met het mes, namelijk het verplaatsen van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Bovendien heeft ook zijn vriendin [naam 5] verklaard dat [medeverdachte 1] haar heeft verteld “dat er maar twee mensen waren die een mes bij zich hadden. (…) Die ene jongen met die vriendin (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 4] ) had een mes bij zich en een andere jongen, maar [alias 3] heeft mij niet verteld wie dat was.”

[slachtoffer 2] heeft eveneens melding gemaakt van een groot mes, dat in- en uitklapbaar was.[14] Ook [slachtoffer 4] heeft verklaard[15] een klapmes te hebben gezien, een soort scheermes dat opengeklapt kan worden. Deze waarnemingen, alsmede de verklaring van [naam 5] , bevestigen de verklaring van [medeverdachte 1] over (uiterlijke kenmerken van) de bewuste messen en degenen die - in elk geval - een mes bij zich hadden. Daarom hecht de rechtbank geen waarde aan de latere intrekking van de verklaring van [medeverdachte 1] en neemt de verklaring die [medeverdachte 1] op 10 april 2024 ten overstaan van de rechtbank ter zitting heeft afgelegd als uitgangspunt.

In verband met het antwoord op de vraag wie van de verdachten een mes had is voorts relevant de verklaring van getuige [getuige 2] .[16] [getuige 2] was voorafgaand aan de vechtpartij getuige van een discussie tussen drie personen. In zijn verklaring beschrijft hij deze personen. Kort na de vechtpartij spreekt getuige [getuige 2] met de politie en verklaart hij dat hij een persoon met een lichtbeige tas “met van die hokjes die ik kan omschrijven als Louis Vuitton” iets heeft horen zeggen over dat hij een mes bij zich had. De rechtbank leidt uit de verklaring van [getuige 2] in samenhang met de overige bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 4] die persoon was.

[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] verklaren beiden dat iedereen uit de verdachtengroep een mes in de hand had. Toen zij wegrenden, werden zij door de verdachtengroep achtervolgd. Op camerabeelden van [bedrijf] is te zien dat [slachtoffer 4] wegrent vanaf de kruising waar de vechtpartij plaatsvond, in de richting van de Oldenzaalsestraat, en daarbij wordt achtervolgd door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Tijdens een zitting in de rechtbank heeft [slachtoffer 3] [medeverdachte 3] herkend als de persoon die op hem afkwam met een mes en hem probeerde te steken.[17]

Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben (op enig moment) tijdens de ongeveer 33 seconden durende vechtpartij een mes in hun hand gehad. De rechtbank wordt in haar overtuiging dat [medeverdachte 4] en [verdachte] een mes bij zich hebben gehad gesterkt door de zich in het dossier bevindende processen-verbaal waaruit volgt dat beide verdachten bekend zijn met het dragen van messen.[18] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij die avond bij twee personen een mes heeft gezien. Daarmee staat zijn wetenschap omtrent de aanwezigheid van messen vast. Er zijn onvoldoende aanwijzingen in het dossier om vast te kunnen stellen dat hij tijdens de vechtpartij ook een mes heeft vastgehad. Ten aanzien van [medeverdachte 2] kan de rechtbank evenmin vaststellen dat hij een mes in handen heeft gehad. In zijn geval zijn er ook onvoldoende aanwijzingen dat hij wist dat er in de verdachtengroep messen aanwezig waren.

Wie heeft of hebben gestoken?

De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vastgesteld dat zij tijdens de vechtpartij een mes hebben vastgehad. Hoewel het zeker niet is uit te sluiten, is de rechtbank van oordeel dat niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat zij ook daadwerkelijk gestoken hebben. Zij hebben dat zelf ontkend, de medeverdachten zeggen niets gezien te hebben en de verklaringen van de slachtoffers geven op dit punt onvoldoende uitsluitsel. Weliswaar heeft [naam 6] verklaard dat zij van [medeverdachte 3] heeft gehoord dat [alias 2] had gestoken, maar deze zogenaamde de auditu-verklaring is, ook in samenhang met de overige bewijsmiddelen, onvoldoende bewijs voor het daadwerkelijk steken door [medeverdachte 4] , te meer daar de verklaring van [naam 6] niet ondersteund wordt door de verklaring van [medeverdachte 3] . In dat verband lijkt uit verklaringen soms de suggestie te volgen dat [medeverdachte 4] gestoken zou hebben, maar dergelijke suggesties kunnen niet bijdragen aan het bewijs.

De rechtbank vindt wel bewezen dat [verdachte] daadwerkelijk gestoken heeft en wel om de volgende redenen.

Uit de resultaten van het hierboven genoemde DNA-onderzoek[19] leidt de rechtbank – kort gezegd – het volgende af:

De bewijskracht is in alle gevallen meer dan 1 miljard. Ook op zeven andere plekken op de jas en op negen andere plekken op de jas is bloed aangetroffen en bemonsterd. Daaruit komt geen match met het DNA van [verdachte] of een andere verdachte. De rechtbank constateert dat de bemonsteringen rondom en nabij de mogelijke steekbeschadigingen voornoemd corresponderen met de letsels die door de forensisch arts bij [slachtoffer 2] geconstateerd zijn[20], maar dat daarmee onvoldoende vast staat dat [verdachte] de potentieel dodelijke prikwond in de arm van [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Niet uitgesloten kan worden dat hij de snijwonden (en niet de prikwond) heeft toegebracht waarbij zijn DNA op de linkermouw van het vest van [slachtoffer 2] is achtergebleven.

[verdachte] heeft geen redengevende verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA rondom twee steekbeschadigingen in de kleding van [slachtoffer 2] en aan de linker onder- en achterkant van de jas van [slachtoffer 2] . Dat hij hiervoor geen verklaring heeft komt – aldus [verdachte] – omdat hij knock-out geslagen is. Niet ter discussie staat dat [verdachte] , toen hij na afloop van de vechtpartij bij de avondwinkel aan kwam lopen, een bloedneus had. Onduidelijk is op welk moment tijdens de vechtpartij hij die bloedneus heeft opgelopen. Zijn verklaring dat hij knock-out geslagen is vindt geen bevestiging in de verklaringen van direct betrokkenen. Weliswaar heeft een getuige een jongen op de grond van de Van Lochemstraat zien liggen[21], maar onduidelijk is wie dat was en op welk moment dat was. Immers, ook [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij klappen kreeg waardoor hij “naar de grond” is gegaan en “op de grond” heeft gelegen en [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij de jongen die [slachtoffer 1] stak een duw heeft gegeven waardoor deze persoon op de grond viel en dat hij zijn vriend (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 1] ) op de grond heeft zien liggen. Maar ook al zou de verklaring van [verdachte] dat hij op enig moment knock-out geslagen is worden bevestigd, dan sluit dit naar het oordeel van de rechtbank niet uit dat hij gestoken heeft. Immers, ook in dat geval zal - gelet op de inhoud van de verklaringen van betrokkenen en het feit dat de medeverdachten met name over hun eigen rol hebben willen verklaren - onduidelijk blijven op welk moment en onder welke omstandigheden hij knock-out is gegaan. [verdachte] heeft - eerst nadat hij geconfronteerd werd met het gegeven dat zijn DNA was aangetroffen op kleding van [slachtoffer 2] - speculatieve alternatieve scenario’s geschetst die er in de kern op neerkomen dat het bloed van zijn, [verdachte] , bloedneus (via de hand of mouw van [slachtoffer 2] ) in de buurt van de steekwond van [slachtoffer 2] terecht is gekomen. Nog daargelaten het feit dat niet met zekerheid gezegd kan worden dat het om [verdachte] bloed gaat dat rondom de steekverwoningen van [slachtoffer 2] is aangetroffen (gelet op het gegeven dat het DNA van meerdere personen afkomstig is), acht de rechtbank voorgaand speculatieve alternatieve scenario volstrekt onwaarschijnlijk gelet op het feit dat zijn DNA/bloed uitsluitend is aangetroffen nabij de steekbeschadigingen in de jas van [slachtoffer 2] en nergens anders op diens kleding, zo blijkt uit bemonsteringen op zestien andere plaatsen op de kleding van [slachtoffer 2] .

In het hiervoor overwogene heeft de rechtbank al vastgesteld dat [verdachte] die avond in het bezit was van een mes. De rechtbank stelt tevens vast dat er DNA van [verdachte] is aangetroffen rondom een steekbeschadiging in de jas van [slachtoffer 2] ter hoogte van de potentieel dodelijke steekverwonding in zijn linkerflank. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank voldoende bewijs aanwezig acht voor het steken door [verdachte] . De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig voor de vaststelling dat [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] , die zoals hiervoor overwogen volgens de rechtbank tijdens de vechtpartij een mes in hun hand hebben gehad, gestoken heeft/hebben.

De rechtbank constateert dat de forensische opsporing heeft vastgesteld dat de kleding van [slachtoffer 2] niet volgens de geldende normen was verpakt toen deze op de afdeling werd ontvangen, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit van invloed is geweest op de resultaten van het forensische onderzoek, in het bijzonder voor contaminatie.

Wie heeft welke verwondingen toegebracht?

Zoals uit het hiervoor overwogene volgt kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [verdachte] de potentieel dodelijke steekverwonding in de buik bij [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Daarentegen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wie de verwondingen bij [slachtoffer 1] en de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Op dezelfde hoogte als de prikwond heeft [slachtoffer 2] immers ook snijwonden. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat meerdere verdachten een mes hebben gehanteerd laat dat de mogelijkheid open dat de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] door een andere verdachte dan [verdachte] is toegebracht.

Opzet op de dood

[slachtoffer 1] werd in zijn borst en rug gestoken. Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat het overlijden het gevolg is van één scherprandig steekletsel ter hoogte van de linkerborstkas. [slachtoffer 2] werd in de onderbuik gestoken en had drie snijwonden in de linkerbovenarm en een prikwond in de linkerbovenarm (achter). Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat de aangetroffen letsels potentieel dodelijk zijn, aangezien zich in de omgeving van het steekletsel in de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben, en zich in de buikstreek naast grote bloedvaten tevens belangrijke organen bevinden, zoals de darmen, die geperforeerd hadden kunnen worden waardoor fataal bloedverlies of bijkomende infecties kunnen ontstaan.[22]

Om tot een bewezenverklaring van doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij degene die op genoemde plekken heeft of hebben gestoken op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig is geweest. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, de verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Naar het oordeel van de rechtbank bestond met het handelen van degene(n) die op bedoelde plekken heeft/hebben gestoken, naar algemene ervaringsregels, zonder enige twijfel een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de borst- en buikstreek vitale en kwetsbare organen bevatten die, als ze geraakt worden, in de regel tot een levensbedreigende situatie leidt. Naar algemene ervaringsregels levert het met een mes steken in dit deel van het lichaam dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook degene(n) die gestoken heeft/hebben, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank weegt daarbij bovendien mee dat aan [slachtoffer 1] in dit kwetsbare gebied diepe steekwonden zijn toegebracht: de diepte van het steekkanaal aan de borst bedroeg tenminste 4,5 cm en van het steekkanaal aan de rug circa 5 centimeter.[23] Bovendien ging het om een hectische, chaotische en dynamische situatie, in het donker terwijl het regende, waarbij de betrokken personen zich in elkaars directe nabijheid bevonden en zich op korte afstand van elkaar bewogen, waardoor de kans op het toebrengen van dodelijk letsel evident toeneemt. De gedragingen van de persoon of personen die gestoken heeft/hebben, te weten het met een mes in de borst- en/of buikstreek van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] steken, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook zodanig gericht op het teweeg brengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat die persoon of personen door zijn/hun handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewust heeft/hebben aanvaard.

Tussenconclusie

Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat degene(n) die gestoken heeft/hebben willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft/hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat het opzet van die persoon of personen in voorwaardelijke zin gericht was op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank acht tevens bewezen dat [verdachte] de persoon was die [slachtoffer 2] in elk geval in de buik gestoken heeft en daarmee op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of [verdachte] dit tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan en of hem als medepleger de dood van [slachtoffer 1] kan worden aangerekend.

Medeplegen

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezenverklaard kan worden wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen; medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van dubbel (voorwaardelijk) opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Niet nodig is dat komt vast te staan dat de medepleger weet/opzet heeft van de precieze gedragingen die zijn medeplegers hebben verricht. Voldoende is dat er causaal verband is tussen de feitelijke delictgedragingen van de medeplegers en de voorafgaande samenwerking tussen de medeplegers. Bij medeplegen gaat het om een samen doen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het tenlastegelegde het volgende af. De verdachtengroep is die avond in elk geval vanaf het ‘chillen’ op de hoek van de Langestraat en de Haverstraatpassage bij elkaar geweest. [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben die avond een mes bij zich. [medeverdachte 1] heeft dat gezien. Ook staat buiten kijf dat door meerdere personen uit de verdachtengroep die avond alcohol is gedronken[24] en is geblowd[25]. Aannemelijk is dan ook dat dat van invloed is geweest op het gedrag van die personen. De sfeer werd gaandeweg opgefokter. [medeverdachte 4] was onder invloed. Dat was merkbaar aan zijn houding, het overal op reageren, het schreeuwen en het schelden. Over hem wordt gezegd dat hij ‘reageerde alsof hij de baas was van de stad’ en ‘hij voelde zich groter dan ons en wilde zich denk ik meer bewijzen, dat niemand met hem moest ouwehoeren. Zo ontstond de eerste woordenwisseling.’ en ‘de ruzie was begonnen omdat hij dronken was. Je zag echt dat hij dronken was.[26] Na de eerste confrontatie is de slachtoffergroep doorgelopen. De verdachtengroep is vervolgens naar de avondwinkel gegaan voor meer drank. De groep is geruime tijd voor de avondwinkel blijven hangen. Daarbij ontstond een discussie die zo luid was dat deze de interesse wekte van getuige [getuige 2] , die boven de avondwinkel woont. Een persoon, de rechtbank leidt uit het signalement af dat dit [medeverdachte 4] is geweest, sprak met luide stem. Hij schreeuwde dat het hem niet boeide dat er camera’s waren en riep iets over dat ze mee moesten lopen de steeg in. Hij klonk boos en leek ook te wijzen naar camera’s. Hij zei iets over dat hij een mes bij zich had en dat de andere jongen (de rechtbank begrijpt: [naam 7] ) mee moest lopen.[27] Ze dreigden beiden elkaar te steken.[28] [verdachte] , die ook bij het luide gesprek betrokken werd, verklaart hierover dat er sprake was van een discussie over een mes.[29] [medeverdachte 4] was druk aan het praten met armgebaren en wilde hem in die discussie betrekken. [verdachte] wilde dat niet en vond het irritant en duwde hem weg. De rechtbank acht het aannemelijk dat het gesprek waarnaar [getuige 2] verwijst, betrekking had op een andere situatie dan de latere vechtpartij. Dat doet echter niet af aan en is ook niet in tegenspraak met het feit dat getuige [getuige 2] [medeverdachte 4] herhaaldelijk heeft horen zeggen dat hij een mes bij zich had. [medeverdachte 4] zei ook het vaakst dingen over camera’s en dat het hem niet boeide waarbij hij ook leek te wijzen naar de camera’s.[30] Ten aanzien van de kort op elkaar volgende tweede en de derde confrontatie is eerder vastgesteld dat de verdachtengroep de parkeerplaats aan de Overduingaarde oploopt en kort daarna in de richting van de Van Lochemstraat loopt. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] maken gebaren in de richting van de Van Lochemstraat waarna zij teruglopen naar de parkeerplaats. De slachtoffergroep loopt op dat moment op de Van Lochemstraat. Hierna loopt de slachtoffergroep terug naar de verdachtengroep.

Vervolgens komt het tot de derde, fatale, confrontatie. Onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder de in deze subparagraaf opgenomen kopjes Wie had een mes of wetenschap van een mes? en *Wie heeft of hebben gestoken?*herhaalt de rechtbank dat zij eerder al heeft vastgesteld dat [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] op enig moment tijdens het gevecht een mes in handen hebben gehad, dat [verdachte] [slachtoffer 2] in zijn buik heeft gestoken en dat [medeverdachte 1] wetenschap had van het feit dat [medeverdachte 4] en [verdachte] die avond een mes bij zich droegen.

Ten aanzien van de overige bijdragen aan de gewelddadige confrontatie stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 4] schreeuwt tijdens de woordenwisseling met de slachtoffergroep en daarbij dingen roept als “kom dan, kom dan” en “kom in het steegje vechten”.[31] [verdachte] rent als eerste in de richting van de slachtoffergroep. [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] rennen er achteraan, vrijwel direct gevolgd door [medeverdachte 1] . Daarbij heeft [medeverdachte 4] meer snelheid en lijkt hij [medeverdachte 3] in te halen. De hele verdachtengroep rent dus naar de slachtoffergroep. [medeverdachte 4] gooit een blikje. [slachtoffer 2] krijgt een blikje tegen zijn hoofd gegooid. [medeverdachte 4] geeft twee jongens die blijven staan, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , klappen.[32]

Ook [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vechten mee, waarbij [medeverdachte 1] [slachtoffer 2] een trap geeft en [medeverdachte 2] [slachtoffer 3] een trap op zijn lever of zijn buik geeft. Daarna rent [medeverdachte 2] nog achter twee andere jongens uit de slachtoffergroep aan. [medeverdachte 3] geeft een jongen een klap die op hem af rent en hem wilde slaan. Hij heeft naar eigen zeggen mogelijk ook met een andere jongen gevochten. Op enig moment rent [slachtoffer 4] uit de richting van de kruising in de richting van de Oldenzaalsestraat waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Halverwege de Van Lochemstraat gaan leden van de verdachtengroep achter de slachtoffergroep aan en achtervolgen deze.

Daarnaast is een aantal geweldshandelingen aan leden van de verdachtengroep toe te schrijven, zonder dat met zekerheid kan worden vastgesteld door wie de desbetreffende handeling is verricht. De rechtbank noemt de volgende, anoniem gebleven, bijdragen. Tijdens de voorafgaande woordenwisseling is volgens een getuige vanuit de verdachtengroep “Kom dan, kom dan, ik pak je, ik steek je neer” geroepen. Ook is geroepen dat de slachtoffergroep in een zekere hoek moest komen, omdat zij (de verdachtengroep) hen niet wilden slaan voor de camera’s. [slachtoffer 1] wordt vervolgens twee keer gestoken door een onbekend gebleven dader. [slachtoffer 2] wordt vastgehouden en wordt eveneens herhaaldelijk gestoken, waarbij de rechtbank alleen van de steek in zijn buik heeft vastgesteld dat deze door [verdachte] is toegebracht. Iemand probeert [slachtoffer 3] neer te steken, welke poging hij met zijn tas kon pareren. Dit alles heeft zich afgespeeld in een tijdsbestek van ongeveer 33 seconden.

De rechtbank stelt vast dat alle verdachten op de slachtoffergroep zijn afgerend en de fysieke confrontatie hebben gezocht nadat [medeverdachte 4] daadwerkelijk had uitgedaagd om te komen vechten. Vervolgens is met een blikje gegooid, geslagen, getrapt, meermalen gestoken, stekende bewegingen met een mes gemaakt, vastgepakt en achter [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] aangerend (met een mes). Daar komt bij dat de verdachten na de vechtpartij opvallend gedrag hebben vertoond. Vier van de vijf verdachten zijn weggerend via de Overduingaarde. Zij hebben zich opgesplitst in twee groepjes en zijn vervolgens op een afgesproken plaats, te weten bij het Volkspark, weer bij elkaar gekomen. Verder hebben de verdachten wisselend of onjuist verklaard over hun relatie met de andere verdachten. Alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 4] die zijn telefoon op de plaats delict verloren was, hebben hun in gebruik zijnde telefoon kort na de vechtpartij weggemaakt of hiervan gegevens gewist. [verdachte] heeft kort na het incident op internet een zwarte jas van het merk The North Face te koop aangeboden, die treffende gelijkenis vertoont met de jas die hij op 22 december 2023 droeg en slechts enkele dagen eerder had gekocht. Tijdens zijn verhoor heeft hij geweigerd te verklaren waar deze jas is gebleven. [medeverdachte 2] telefoon is na het incident door zijn broer afgepakt, waarna contacten van het toestel zijn verwijderd en hij geen contact meer met anderen mocht hebben. [medeverdachte 1] heeft na het incident de opvallende gele lusjes van zijn jas verwijderd en naar zijn zeggen “weggegeven” en een bontkraag op zijn jas bevestigd. [medeverdachte 3] maakte onmiddellijk na de vechtpartij gebruik van een andere telefoon en verklaarde in strijd met de waarheid dat hij deze telefoon al langer in gebruik had. De pet die hij die avond droeg, zou volgens eigen zeggen bij hem thuis liggen, maar werd daar niet aangetroffen. Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] zich vreemd gedroegen nadat zij elkaar bij het Volkspark opnieuw ontmoetten: zij reageerden ontwijkend op vragen over een mes en liepen vervolgens samen in de richting van de bosjes. Ook heeft [medeverdachte 4] een vuilniszak met de kleding die hij die avond droeg, en die hij in een aangetroffen appwisseling met [naam 2] “ [alias 4] ” noemde, die nacht nog door haar laten ophalen en verbergen. De hiervoor genoemde gedragingen leveren, in onderlinge samenhang beschouwd, meerdere aanwijzingen op voor betrokkenheid van de verdachten bij een ernstig strafbaar feit en pogingen om te voorkomen dat tijdens het onderzoek bewijs wordt gevonden voor hun betrokkenheid. Ook dit gedrag onderstreept de samenwerking.

Verdachte en de medeverdachten waren in elkaars nabijheid voorafgaand aan en gedurende de vechtpartij. [verdachte] heeft zoals vastgesteld [slachtoffer 2] in zijn buik gestoken. Daarnaast is vastgesteld dat ook [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] tijdens het gevecht de beschikking hadden over een mes. Voor alle drie geldt dat zij onder die omstandigheden een fysiek gevecht hebben uitgelokt en zijn aangegaan, waaraan zij op een actief-agressieve wijze hebben deelgenomen. Geen van deze drie verdachten heeft zich op enig moment gedistantieerd of geprobeerd de ander(en) tegen te houden. De rechtbank is van oordeel dat door aldus te handelen deze verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben gehandeld, waardoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie precies welke gedragingen heeft verricht. Zij hebben bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de confrontatie gebruik zou worden gemaakt van de aanwezige messen en dat daarmee personen uit de slachtoffergroep zouden worden gestoken op een vitale plaats/vitale plaatsen. Een zeer reëel scenario, dat helaas ook is verwezenlijkt.

Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en eveneens tezamen en in vereniging heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Zoals eerder is besproken kan de rechtbank niet vaststellen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (een) mes(sen) hebben gehanteerd. In het geval van [medeverdachte 2] kan zelfs niet worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van messen in de verdachtengroep. Weliswaar kan uit de voorgaande bespreking van de feiten en omstandigheden worden afgeleid dat beiden een rol in de beschreven geweldplegingen hebben gespeeld, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn hun handelingen en gedragingen niet zodanig significant dat zij als medeplegers aan de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging doodslag op [slachtoffer 2] kunnen worden beschouwd. Openlijke geweldpleging

Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), stelt het openlijk en met verenigde krachten plegen van (groeps)geweld tegen personen strafbaar. Daarbij is niet nodig dat iedere pleger zelf geweld heeft gebruikt tegen ieder slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van het “in vereniging” plegen van geweld moet komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat openlijke geweld.

Zoals uit het voorgaande blijkt is in korte tijd vanuit de groep van verdachte fors geweld gebruikt tegen de slachtoffergroep waar ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] deel van uit maakten. Verdachte is vanaf het begin van het geweld daarbij aanwezig geweest. De voortdurende aanwezigheid van verdachte bij dit geweld en de door hem gepleegde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een voldoende significante bijdrage op aan de openlijke geweldpleging. Hetgeen is voorgevallen dient te worden aangemerkt als één aanval tegen een groep personen, door gezamenlijk gepleegd (openlijk) geweld waarbij de ene geweldpleger zich gesterkt voelt door de andere geweldplegers en er daardoor gemakkelijk escalatie optreedt.

Gelet op voorgenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld zoals tenlastegelegd, zodat hij als pleger daarvan dient te worden aangemerkt.

Conclusie

De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde, de doodslag en poging doodslag en ook de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

5.3 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

  1. primairhij op 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door opzettelijk meermalen, met kracht met (een) mes(sen) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long en/of rug(streek) van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;

2 primairhij op 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, opzettelijk op die [slachtoffer 2] is toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft gebracht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, (met kracht) met (een) mes(sen) in de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3 primairhij op op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de Van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde-Van Lochemstraat) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van hun (vrienden) groep en/of meermalen, met een mes stekende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] .

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

6 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 141 en 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:

feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van doodslag;

feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;

feit 3 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8 De op te leggen straf of maatregel

8.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking in de zin van artikel 38z Sr gevorderd, om verdachte na zijn detentie veilig te laten terugkeren in de maatschappij. De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor volledig toerekeningsvatbaar moet worden gehouden, gelet op de inhoud van de pro Justitia-rapportages. Bij de strafoplegging dient verder rekening te worden gehouden met het strafblad van verdachte. In strafverzwarende zin dient te worden meegewogen dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft - gelet op de bepleite vrijspraak - geen strafmaatverweer gevoerd en heeft verzocht om de voorlopige hechtenis van verdachte zo spoedig mogelijk op te heffen.

8.3 De gronden voor een straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

De ernst van de feiten

Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan doodslag, door de vijftienjarige [slachtoffer 1] van het leven te beroven, poging tot doodslag op de veertienjarige [slachtoffer 2] en openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] . Verdachte heeft actief deelgenomen aan een vechtpartij waarbij één of meerdere messen zijn gebruikt door hemzelf en medeverdachten. Er lijkt nauwelijks aanleiding te zijn geweest voor dit excessieve geweld tegen een slachtoffergroep die bestond uit vijf minderjarige jongens van veertien tot zestien jaar. De verdachtengroep en de slachtoffergroep zijn elkaar die avond meerdere keren tegengekomen in de binnenstad van Enschede. Hierbij vonden telkens woordenwisselingen plaats, die in belangrijke mate lijken te zijn aangejaagd door middelengebruik in en uitlatingen vanuit de verdachtengroep. Bij de derde confrontatie leidde dit tot een vechtpartij. Door leden van de verdachtengroep, waaronder verdachte, is daarbij binnen het zeer korte tijdbestek van slechts ongeveer 33 seconden tenminste zeven keer (raak) gestoken. Het steekletsel is [slachtoffer 1] fataal geworden. [slachtoffer 1] overleed binnen enkele minuten na de aanval op zijn leven, liggend op straat, voor de ogen van zijn vrienden [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] , [naam 1] en andere omstanders die zich daar op dat moment bevonden. Duidelijk is dat de laatste minuten van [slachtoffer 1] ontzettend angstig voor hem moeten zijn geweest. [slachtoffer 2] raakte ernstig gewond. Alleen door tijdig operatief ingrijpen kon voorkomen worden dat ook hij aan zijn verwondingen zou overlijden.

Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten - dat niet anders kan worden omschreven dan als een zinloze en excessieve geweldsuitspatting - is aan een vijftienjarige jongen, een kind nog, die zijn eigen land vanwege de onveilige oorlogssituatie was ontvlucht en hoopte in Nederland een veilig bestaan te kunnen opbouwen, in enkele momenten het leven afgenomen. Verdachte en zijn medeverdachten hebben onbeschrijflijk leed en verdriet veroorzaakt. De nabestaanden en de slachtoffers zullen nog lange tijd last hebben van de gevolgen van deze gebeurtenis, zoals ook is gebleken uit het spreekrecht dat namens hen ter zitting is uitgeoefend. Het verlies dat de ouders van [slachtoffer 1] zo treffend en beeldend hebben verwoord is blijvend. Daarnaast draagt dergelijk zeer grof en zinloos geweld in de openbare ruimte, in de binnenstad, bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.

Daarbij geldt dat zowel verdachte als de medeverdachten in dit onderzoek geen volledige verantwoordelijkheid hebben willen nemen, noch openheid van zaken hebben gegeven over de gebeurtenissen van die avond. Kennelijk weegt de behoefte om zichzelf en/of medeverdachten uit de wind te houden zwaarder dan de behoefte aan rechtvaardigheid en de behoefte om de vragen van de ouders van de overleden jongen te beantwoorden. Immers, terwijl de verdachtengroep gedurende de avond voorafgaand aan het incident met elkaar is opgetrokken, vaststaat dat verschillende personen meerdere keren daadwerkelijk zijn gestoken, de vechtpartij zich op een paar vierkante meters afspeelde en er ook na het incident contact is geweest tussen de verdachten, hebben verdachte en de medeverdachten gedurende het hele strafproces ontkend zelf een mes voorhanden gehad te hebben, daarmee te hebben gestoken, een mes te hebben gezien of daarover gehoord te hebben. Het mes/de messen zijn nadien ook nergens aangetroffen. De rechtbank acht het uitermate onwaarschijnlijk dat er binnen de verdachtengroep niet meer informatie bekend is over het mes of de messen die avond en de steker of stekers. Het uitblijven van volledige duidelijkheid, ondanks het bij herhaling vragen stellen daarover, maakt dat veel vragen van de nabestaanden onbeantwoord zijn gebleven, wat het voor hen des te moeilijker maakt om het verlies van [slachtoffer 1] te (proberen te) verwerken.

De persoon van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 20 januari 2025. Daaruit blijkt dat verdachte in 2022 is veroordeeld voor vernieling, wat verband hield met huiselijk geweld. Verder is hij niet eerder voor een soortgelijk feit als onderhavig veroordeeld.

De rechtbank heeft ook kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages.

Blijkens de pro Justitia-rapportage van 27 december 2024, opgesteld door J.M. Westenbroek, psychiater, lijdt verdachte aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een (matige) stoornis in het gebruik van cannabis. Daarnaast is er mogelijk sprake van PTSS, maar dit kon niet goed door de psychiater onderzocht worden. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Ondanks zijn stoornissen kan verdachte nog steeds afwegen wat goed en kwaad is. Van verminderde toerekeningsvatbaarheid is volgens de psychiater geen sprake. Verdachte staat op een belangrijk kruispunt in zijn leven. Hij lijkt enerzijds geneigd om zijn leven naar meer sociaal maatschappelijke waarden in te richten. Anderzijds is het afzetten tegen anderen nog steeds een gemakkelijk voorliggende coping als hij zich boos of miskend voelt. De kans op recidive wordt als matig tot hoog ingeschat, tenzij verdachte zelf de al ingezette draai in zijn leven voortzet. Verdachte heeft steunende ouders en een partner met wie hij een leven wil opbouwen. Hij leek voor het eerst van zijn leven begeleiding toe te laten van de jeugdcoach van de gemeente. Een stringent kader werkt contraproductief. In dat geval zal verdachte zich meer verzetten en zal het traject snel vastlopen. De psychiater adviseert om het tenlastegelegde - indien bewezen - volledig aan verdachte toe te rekenen en verdachte af te straffen, nu een verplichte behandeling niet passend wordt geacht. De psychiater ziet geen aanleiding tot het toepassen van minderjarigenstrafrecht en een maatregel wordt niet geadviseerd.

In de pro Justitia-rapportage van 16 januari 2025, opgesteld door N. van der Weegen, GZ-psycholoog, wordt eveneens geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Deze stoornis heeft zijn keuzes niet in die mate beïnvloed dat hij die avond zijn wil niet meer in vrijheid kon bepalen. Geadviseerd wordt - bij een bewezenverklaring - het tenlastegelegde volledig aan verdachte toe te rekenen. Door de antisociale persoonlijkheidsstoornis is verdachte opportunistisch, egocentrisch en neemt hij weinig verantwoordelijkheid voor (de gevolgen van) zijn gedrag. Het geweten is niet adequaat ontwikkeld en verdachte trekt zich weinig aan van regels en autoriteit. Het recidiverisico op gewelddadig gedrag wordt door de psycholoog als matig tot hoog ingeschat. Geadviseerd wordt om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De antisociale persoonlijkheidsstoornis van verdachte is weinig veranderbaar door behandeling en belemmert verdachte niet in zijn keuzevrijheid, dus er wordt geen zorg- of behandeltraject geadviseerd.

Uit de reclasseringsadviezen van 22 oktober 2024 en 22 mei 2025 blijkt dat verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, vaker met justitie in aanraking kwam voor onder andere agressiedelicten en vanwege het onvoldoende meewerken aan hulpverleningscontacten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen en adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.

De op te leggen straf en maatregel

De rechtbank is zich bewust van de jeugdige leeftijd – ten tijde van het bewezenverklaarde was hij 21 jaar oud - van verdachte. Tegelijkertijd is sprake van zeer ernstige feiten, waaronder een levensdelict en een poging daartoe. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in min of meer vergelijkbare zaken voor doodslag worden opgelegd. In beginsel wordt voor een voltooide doodslag een langdurige gevangenisstraf opgelegd. Daar komt bij dat de verdachte zich naast de doodslag ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging. Verdachte heeft in het openbaar en zonder enige aanleiding excessief geweld gebruikt (waarbij een of meer messen is/zijn gehanteerd) tegen minderjarige slachtoffers, waardoor een dodelijk slachtoffer is gevallen en een ander slachtoffer ernstig gewond is geraakt.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Integendeel, verdachte heeft geprobeerd zijn rol kleiner te maken door zich als slachtoffer van het geweld voor te doen.

Alles afwegend acht de rechtbank een straf conform de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Reeds gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, bestaat geen ruimte voor een voorwaardelijk strafdeel. Maar ook overigens zou er geen aanleiding zijn geweest voor een voorwaardelijk strafdeel nu uit de inhoud van de hierboven genoemde rapportages genoegzaam blijkt dat een verplichte behandeling en een streng kader bij verdachte niet tot gedragsverandering zullen leiden.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

De aard van de strafbare gedragingen in combinatie met de problematiek en risicofactoren van verdachte baren de rechtbank ernstige zorgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het vanuit veiligheidsoogpunt niet verantwoord is verdachte na afloop van de gevangenisstraf zonder enig toezicht te laten terugkeren in de maatschappij. De rechtbank zal daarom de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr aan verdachte opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf plaatsvinden. In het kader van die beoordeling dient een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar en de noodzaak van (eventuele) behandeling en begeleiding, plaats te vinden.

De voorlopige hechtenis

De rechtbank zal het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, omdat een straf aan verdachte wordt opgelegd van aanzienlijk langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

9 De schade van de benadeelden

9.1 De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1.1 De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]

(de vader van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.

9.1.2 De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2]

(de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.

9.1.3 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 40.015,93 (veertigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bedraagt € 15,93 en bestaat uit de kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 25.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.1.4 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.1.5 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 ter vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

9.2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, met uitzondering van de door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gevorderde vergoeding van toekomstige schade. De partijen dienen in dat deel van de vordering - zoals verzocht door de raadsman van de benadeelde partijen - niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.3 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht om de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.

9.4 Het juridisch kader

Immateriële schade: ander nadeel dan vermogensschade en shockschade

De rechtbank wijdt eerst een overweging aan een onderwerp dat voor een aantal van de vorderingen relevant is. Het betreft de immateriële schade in het algemeen en meer specifiek de shockschade. Onder 9.5 zullen vervolgens de gevolgen van deze overwegingen per afzonderlijke vordering worden toegelicht.

Ander nadeel dan vermogensschade

Met artikel 6:106 BW is beoogd vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade in beperkte mate mogelijk te maken. In dat verband bepaalt artikel 6:106, aanhef en onder b BW, dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.

Er is in ieder geval sprake van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die hier een beroep op doet, zal voldoende concrete gegevens dienen aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.

Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept, de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Het is voor het aannemen van een persoonsaantasting niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders, indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Er is bij de enkele schending van een fundamenteel recht niet reeds sprake van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.

Shockschade

Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

9.5 Het oordeel van de rechtbank

9.5.1 De vorderingen van [nabestaande 1] en [nabestaande 2]

Affectieschade

De rechtbank overweegt dat de vorderingen namens de ouders van het dodelijke slachtoffer, [slachtoffer 1] , zijn ingediend. [slachtoffer 1] is als gevolg van het strafbare feit onder 1 primair overleden. Op grond van het bepaalde in artikel 51f, tweede lid, Sv kunnen de personen genoemd in artikel 6:108 BW als benadeelde partij in het strafproces onder meer aanspraak maken op gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.

Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen op grond van artikel 6:108, derde en vierde lid BW. Het overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding naar haar aard een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten. De kring van gerechtigden is beperkt. Het bedrag waarop zij aanspraak kunnen maken, is vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade.

De ouders van [slachtoffer 1] vallen onder de beperkte kring van gerechtigden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 1 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen in de vorm van affectieschade. Deze schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde schadebedrag overeenkomt met het bedrag dat volgens het Besluit vergoeding affectieschade voor vergoeding in aanmerking komt voor de ouders van het slachtoffer.

De rechtbank zal de vorderingen van beide ouders daarom in hun geheel toewijzen, telkens tot een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.

9.5.2 De vordering van [slachtoffer 2]

Materiële schade

Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit onder 2 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 15,93, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

Immateriële schade

De opgevoerde immateriële schade is niet betwist. De benadeelde partij heeft door het onder 2 primair bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel (vijf steek-/snij-/prikwonden) opgelopen dat potentieel dodelijk was. Hij is met spoed geopereerd aan de messteek in zijn buik en heeft drie nachten in het ziekenhuis gelegen. De benadeelde partij heeft aanhoudende pijnklachten op de locatie van één van de steekwonden. Er is nog geen sprake van een medische eindsituatie, nu verwacht wordt dat nieuwe operaties moeten plaatsvinden. Daarmee is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106 sub b BW.

Daarnaast overweegt de rechtbank dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in de zin van artikel 6:106 sub b BW nu vaststaat dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel zijn het intakeverslag en het behandelplan van Mediant overgelegd. Daaruit volgt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld, als gevolg waarvan hij klachten ondervindt die bestaan uit angst, piekeren, slaapproblemen, nachtmerries en herbelevingen. Hiervoor heeft de benadeelde partij een traumabehandeling middels EMDR-sessies afgerond, maar wegens aanhoudende klachten zal verdere behandeling volgen.

Zonder meer is voldaan aan de voorwaarden om voor vergoeding van shockschade in aanmerking te komen. [slachtoffer 1] is in het bijzijn van de benadeelde partij met messteken om het leven gebracht. [slachtoffer 1] was een goede vriend van de benadeelde partij en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers, nu hun gastmoeders moeder en dochter waren en zij elkaar dagelijks spraken. De benadeelde partij heeft gezien hoe [slachtoffer 1] gestoken werd en hoe hij enkele momenten later buiten bewustzijn raakte, waarna hij in de directe nabijheid van de benadeelde partij is overleden aan zijn verwondingen. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontatie een hevige emotionele schok teweeg heeft gebracht bij de benadeelde partij en dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, wat ook naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld. Zoals hiervoor benoemd is een posttraumatische stressstoornis bij de benadeelde partij vastgesteld. Dat het geestelijk letsel van de benadeelde partij mogelijk ook deels verband kan houden met zijn verleden als vluchteling, kan niet aan hem worden tegengeworpen en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.

De rechtbank acht het gevorderde bedrag - mede gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van immateriële schade, bestaande uit lichamelijk letsel, psychisch letsel en shockschade, van € 25.000,00 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

Toekomstige schade

Namens de benadeelde partij is op voorhand de vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd ter hoogte van € 15.000,00 die samenhangt met een eventuele hoger beroep procedure in de toekomst. Nu op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partij in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 25.015,93. Voor het overige gevorderde zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.

9.5.3 De vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]

Ten aanzien van vergoeding van immateriële schade in de zin van ‘aantasting in de persoon’ is de rechtbank van oordeel dat - hoewel in dit geval het bestaan van geestelijk letsel niet naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld (waarover hierna meer in het kader van de gevorderde vergoeding van shockschade) - de aard en de ernst van de normschending met zich brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Daartoe overweegt de rechtbank dat de benadeelde partijen voor hun leven hebben gevreesd toen zij werden aangevallen en bedreigd met messen die zij hebben moeten ontwijken. [slachtoffer 3] heeft het mes weten af te weren met zijn tas.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden om voor toekenning van shockschade in aanmerking te komen. In het bijzijn van de benadeelde partijen is [slachtoffer 1] met messteken om het leven gebracht en is [slachtoffer 2] ernstig verwond. [slachtoffer 1] was een goede vriend van de benadeelde partijen en uit de overgelegde stukken volgt dat zij samenleefden als broers in hetzelfde gastgezin. Datzelfde geldt voor [slachtoffer 2] die in het gastgezin van de dochter van de gastmoeder van de benadeelde partijen verblijft. Zij spreken elkaar dagelijks. De benadeelde partijen hebben gezien hoe [slachtoffer 1] gestoken werd en hoe hij enkele momenten later buiten bewustzijn raakte, waarna hij is overleden aan zijn verwondingen. Daarnaast zagen zij ook hoe [slachtoffer 2] werd gestoken, in elkaar zakte, buiten bewustzijn raakte en met een ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd. De rechtbank twijfelt er niet aan dat deze confrontaties een hevige emotionele schok teweeg hebben gebracht bij de benadeelde partijen en dat daaruit geestelijk letsel is voortgevloeid. In het geval van de benadeelde partijen is (nog) geen aandoening gediagnosticeerd door een psychiater, psycholoog of huisarts. De benadeelde partijen hebben nog geen behandeling kunnen ondergaan, waarbij hun minderjarige leeftijd, culturele achtergrond en de taalbarrière een rol spelen. Ter onderbouwing van het geestelijk letsel van de benadeelde partijen is een verklaring van hun voogd overgelegd, die hen na het incident op 22 december 2023 heeft zien veranderen in sombere jongens met symptomen die mogelijk wijzen op een trauma. Zo hebben beide benadeelde partijen onder meer last van concentratieproblemen op school, een verminderde eetlust, herbelevingen, nachtmerries, slaapproblemen en dissociëren. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de benadeelde partijen inmiddels een intakegesprek hebben gehad bij YOUZ (een ggz-instelling), nu zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Gelet op het vorenstaande en vanwege de aard en ernst van de normschending die hier aan de orde is, komt de rechtbank tot het oordeel dat - ook zonder een diagnose van een deskundige - kan worden aangenomen dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partijen. Dat het geestelijk letsel van de benadeelde partijen mogelijk ook deels verband kan houden met hun verleden als vluchteling, kan niet aan hen worden tegengeworpen en maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Door het geestelijk letsel is immateriële schade geleden in de vorm van aantasting in de persoon en shockschade, welke schade rechtstreeks het gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en tevens voor vergoeding in aanmerking komt.

De rechtbank acht het gevorderde bedrag - mede gezien de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen - redelijk en billijk. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, van € 5.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 22 december 2023.

Toekomstige schade

Namens de benadeelde partijen is op voorhand de vergoeding van toekomstige schade gevorderd die samenhangt met een eventuele toekomstige procedure in hoger beroep. Nu op het moment van beoordeling en beslissing onzeker is of deze schade daadwerkelijk wordt geleden, zal de rechtbank de benadeelde partijen in dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie

Op grond van het voorgaande, komt de rechtbank tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] tot voor elk afzonderlijk een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige gevorderde zullen de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.

De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partijen voor het hele bedrag aansprakelijk is.

De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderlinge regresverhouding tussen de verdachten af te wijken van de gelijke draagplicht, zoals bepaald in artikel 6:166 lid 2 BW.

9.6 De schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

Gelet op artikel 24c, derde lid, Sr mag het aantal dagen gijzeling ten hoogste 365 dagen bedragen. Daarom zal de rechtbank naar evenredigheid, gelet op de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen, de duur van de gijzeling bepalen zodanig dat het maximum van in totaal 365 dagen niet wordt overschreden.

Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor het volgende aantal dagen:

Toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

10 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op het artikel 57 Sr.

11 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1 primair het misdrijf: medeplegen van doodslag;

feit 2 primair het misdrijf: medeplegen van poging tot doodslag;

feit 3 primair het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde;

straf

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren;

  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

maatregel

  • legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z Sr;

schadevergoeding

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1] (feit 1 primair) van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] in zijn geheel toe tot een bedrag van € 20.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 2] (feit 1 primair) van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf

22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 90 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe tot een bedrag van

€ 25.015,93 (bestaande uit € 15,93 materiële schade en € 25.000,00 immateriële schade);

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feiten onder 1 primair en 2 primair) van een bedrag van € 25.015,93 (vijfentwintigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair en 2 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 25.015,93 (vijfentwintigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 105 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair) van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzelingvoor de duur van 40 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade);

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3](feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair) van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;

  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;

  • legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.000,00 (vijfduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 40 dagen kan worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;

  • bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;

  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

voorlopige hechtenis

  • wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink en mr. K.J. ten Brink, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.

Buiten staat De griffier ten Brink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 885 t/m 889.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 439.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1453 t/m 1455.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 8 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina 842

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 maart 2024, PD07 pagina 94.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 7 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 751.

Relaas zaaksdossier Quebec 1.4 Signalementen verdachten onderzoek Quebec pagina’s 26 en 27; Fotoblad TGO Quebec, zaaksdossier Quebec pagina’s 99-100 en 102-109.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 maart 2024, PD07 pagina 89

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, PD05, pagina 69

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 januari 2024, PD03 pagina 22

Proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 456

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 maart 2024, pagina 1444

Proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 323 t/m 328

Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 86

Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina 1512

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina’s 146 en 148-149

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1509-1510.

Zaaksdossier Quebec pagina’s 458 - 460 en 673-677

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023 pagina’s 284 t/m 286

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023, pagina’s 221-222, 224-226 en 228.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 139.

Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 16 september 2024, pagina 8.

‘definitief deskundigenrapport forensische pathologie d.d. 27 december 2023, Forensisch dossier pagina’s 164 t/m 191.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, PD06, pagina 85.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, PD06, pagina 86; Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 146

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 14 februari 2024, zaaksdossier Quebec, pagina 1159

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, PD05, pagina 70

Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina 844


Voetnoten

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 885 t/m 889.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte 1] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 439.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1453 t/m 1455.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 8 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina 842

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 maart 2024, PD07 pagina 94.

Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 7 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 751.

Relaas zaaksdossier Quebec 1.4 Signalementen verdachten onderzoek Quebec pagina’s 26 en 27; Fotoblad TGO Quebec, zaaksdossier Quebec pagina’s 99-100 en 102-109.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 maart 2024, PD07 pagina 89

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, PD05, pagina 69

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 2 januari 2024, PD03 pagina 22

Proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 456

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 25 maart 2024, pagina 1444

Proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 323 t/m 328

Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 86

Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina 1512

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina’s 146 en 148-149

Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1509-1510.

Zaaksdossier Quebec pagina’s 458 - 460 en 673-677

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023 pagina’s 284 t/m 286

Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023, pagina’s 221-222, 224-226 en 228.

Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 139.

Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 16 september 2024, pagina 8.

‘definitief deskundigenrapport forensische pathologie d.d. 27 december 2023, Forensisch dossier pagina’s 164 t/m 191.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, PD06, pagina 85.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] van 2 april 2024, PD06, pagina 86; Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 146

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 14 februari 2024, zaaksdossier Quebec, pagina 1159

Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149

Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 11 maart 2024, PD05, pagina 70

Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina 844