ECLI:NL:RBOVE:2025:5692 - Jeugdige dader veroordeeld voor openlijke geweldpleging met fatale afloop - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank veroordeelt een minderjarige verdachte voor openlijke geweldpleging. Hoewel hij niet zelf stak, wordt zijn significante bijdrage aan het groepsgeweld bewezen geacht. Medeplegen van doodslag en poging daartoe wordt echter niet bewezen, omdat zijn bijdrage van onvoldoende gewicht was.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Familie en Jeugd
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-005772-24 (P) Datum vonnis: 24 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] (Syrië), nu verblijvende in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting [locatie] ,
hierna te noemen: verdachte of [verdachte] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 10 april 2024, 18 november 2024, 25 november 2024, 13 juni 2025 en 10 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Ruarus, advocaat in Almelo, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te weten [naam 1] en [naam 2] , en de slachtoffers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de benadeelde partijen door hun raadslieden mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat in Harderwijk en mr. K. Zeegers, advocaat in Amsterdam, is aangevoerd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [naam 4] , raadsonderzoeker, en [naam 5] , jeugdreclasseerder, als deskundigen ter zitting gegeven toelichtingen.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, na aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 november 2024, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 december 2023 in Enschede:
feit 1 primair: al dan niet samen met anderen, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door hem met een mes te steken; feit 1 subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
feit 2 primair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 2] van het leven te beroven door hem tegen het hoofd en/of lichaam te stompen/trappen en hem met een mes te steken; feit 2 subsidiair: al dan niet samen met anderen, [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht; feit 2 meer subsidiair: al dan niet samen met anderen, heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen; feit 2 nog meer subsidiair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , terwijl dit door hem gepleegde geweld (zwaar) lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
feit 3 primair: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ; *feit 3 subsidiair:*al dan niet samen met anderen, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1 hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de hartstreek dan wel in de borststreek en/of in de long(en) en/of rug(streek), althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] te steken, ten gevolge waarvan deze is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door op die [slachtoffer 1] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) die [slachtoffer 1] tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) en/of scherpe en/of puntige voorwerp(en) te steken in de hartstreek en/of in de borststreek en/of in de long(en) en/of in de (rug)streek en/of elders in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2 hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, (telkens) opzettelijk op die [slachtoffer 2] is/zijn toe gelopen/gerend en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben achtervolgd en/of die [slachtoffer 2] heeft/hebben ingesloten en/of vastgehouden en/of geduwd en/of ten val heeft/hebben gebracht en/of op de grond heeft/hebben (vast) gehouden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van ) de buik en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede, tezamen en in vereniging met een ander , althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige steek- en/of snijwond(en) in de (linker) heup/zij en/of in de buik(streek) en/of in de (linker) arm en/of (linker)hand heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik (streek) en/of in de (linker) arm en/of de (linker) hand te steken en/of te snijden ;
Meer subsidiair: althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 2] : meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in (de richting van ) de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of het (boven)lichaam heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Nog meer subsidiair: althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door op die [slachtoffer 2] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 2] te achtervolgen en/of die [slachtoffer 2] in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of en/of op de grond (vast) te houden en/of meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of elders in (de richting van) het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken, terwijl dit/het door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (een) ernstige (steek) wond(en) in (linker)heup /-zij en/of buik en/of (linker)arm en/of hoofdletsel voor die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3 hij op één of meer tijdstippen op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde- van Lochemstraat), en/of op of aan een of meer andere openbare weg (en) en/of op een of meer voor het publiek toegankelijke plaats(en), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] ;
Subsidiair: althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 22 december 2023 te Enschede tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] aan te spreken en/of te bevelen, althans op dwingende toon te zeggen mee te komen naar een plek waar geen camera’s hingen , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te rennen en/of die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van diens/hun (vrienden) groep en/of in te sluiten en/of meermalen, althans eenmaal met kracht met (een) mes(sen) althans met een scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) (een) stekende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of het lichaam van die [slachtoffer 4] .
3 De voorvragen
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat de zaak van [medeverdachte 1] met een sepotbeslissing is afgedaan, terwijl zij een soortgelijke (ondergeschikte) rol had als verdachte. Het gelijkheidsbeginsel is hierdoor geschonden, omdat gelijke gevallen niet gelijk zijn behandeld door het Openbaar Ministerie. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen, mede gelet op de jurisprudentie. Daarnaast is op de camerabeelden die deel uitmaken van het dossier te zien dat er vijf mensen uit de verdachtengroep - waaronder verdachte - naar de slachtoffergroep toe rennen. Dat verdachte tijdens het gevecht dus naast [medeverdachte 1] zou hebben gestaan is niet gebleken, zodat van gelijke gevallen geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, reeds nu er geen sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Zo heeft het onderzoek geen aanwijzingen opgeleverd dat [medeverdachte 1] samen met anderen uit de verdachtengroep naar de slachtoffergroep is gerend en zijn er ook geen aanwijzingen dat zij geweldshandelingen heeft gepleegd. Dit is anders bij verdachte. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het verweer wordt daarom verworpen.
4 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir - op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met een mes heeft gestoken, dan wel een mes heeft gehanteerd, en zijn bijdrage aan het geweld van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van het medeplegen van die feiten.
De openlijke geweldplegingen zoals tenlastegelegd onder 1 subsidiair, 2 nog meer subsidiair en 3 primair, met uitzondering van de onder 1 en 2 ten laste gelegde strafverzwarende gevolgen (het overlijden van [slachtoffer 1] en het letsel van [slachtoffer 2] ), kunnen wel bewezen worden verklaard. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van de groep, samen met anderen uit de verdachtengroep de aanval gekozen, een van de slachtoffers geschopt en getalsmatig de groep versterkt. De voortdurende aanwezigheid van verdachte bij het toegepaste geweld en de door hem gepleegde geweldshandelingen leveren een voldoende significante bijdrage op aan alle ten laste gelegde geweldplegingen.
5 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnota - subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat er geen bewijs is voor enig door hem gepleegd strafbaar feit en verdachte daarnaast genoegzaam kan aantonen dat hij op enige afstand stond met [medeverdachte 1] ten tijde van de verweten gedragingen.
Meer subsidiair is aangevoerd dat slechts tot een bewezenverklaring gekomen kan worden voor een zeer ondergeschikt deel van de openlijke geweldplegingen.
6 De bewijsmotivering
6.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de camerabeelden die onderdeel uitmaken van het dossier en op de zitting zijn getoond, allereerst de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verloop van de avond
In de avond van 22 december 2023 bevinden zowel de groep die hierna als de slachtoffergroep zal worden aangeduid, als de groep waarvan de verdachten deel uit maakten (hierna verdachtengroep) zich in de Enschedese binnenstad.
De groepen treffen elkaar die avond drie keer. Allereerst op de kruising van de Langestraat met de Haverstraatpassage, vervolgens op de kruising van de Van Lochemstraat met de Wenninkgaarde en tenslotte op de kruising van de Van Lochemstraat met de Overduingaarde. Tussen het eerste en tweede treffen van de groepen in, houdt de verdachtengroep zich nog enige tijd op bij de avondwinkel aan de Oldenzaalsestraat. Er zijn geen aanwijzingen dat de groepssamenstelling is gewijzigd na het verlaten van de plek bij de avondwinkel.
De derde keer dat de groepen elkaar tegenkomen, kort na elf uur ’s avonds, komt het, na een woordenwisseling waarbij geschreeuwd wordt, vanaf 23.03.39 uur tot een vechtpartij van ongeveer 33 seconden. Op het moment van de vechtpartij bestaat de slachtoffergroep uit [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] . De verdachtengroep bestaat op dat moment uit [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] . Tijdens de vechtpartij worden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken. Nadat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gestoken zijn, slagen zij er nog in zich te verplaatsen naar de betonnen palen in de buurt van de ingang van de parkeergarage Irene. Op 22 december 2023 omstreeks 23.07 uur ontvangt de politie diverse meldingen over een slachtoffer dat op de Van Lochemstraat in Enschede ter hoogte van de parkeergarage Irene ligt en gestoken is. Zij treffen beide slachtoffers aan. Door de toegesnelde hulpdiensten verrichtte reanimatiehandelingen zijn tevergeefs. [slachtoffer 1] overlijdt ter plekke. [slachtoffer 2] wordt met de ambulance overgebracht naar het ziekenhuis waar hij wordt geopereerd aan zijn verwondingen.
Na het steekincident gaat [medeverdachte 3] naar de avondwinkel. Hij heeft een bloedneus. De andere vier verdachten rennen samen weg via de Overduingaarde, maar splitsen zich daarna op initiatief van [medeverdachte 5] op in twee groepjes van twee ( [medeverdachte 5] / [verdachte] en [medeverdachte 2] / [medeverdachte 4] ). Zij ontmoeten elkaar weer bij het Volkspark, waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] naar huis gaan en [medeverdachte 5] en [verdachte] nog een ontmoeting hebben met [naam 6] en [naam 7] . [medeverdachte 2] laat die nacht een vuilniszak met de die avond door hem gedragen kleding ophalen door [medeverdachte 1] . De kleding is later onder het bed van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Onderzoek naar de identiteit van de personen die deel uit maakten van de verdachtengroep leidt in de periode van 23 december 2023 tot en met 18 januari 2024 tot de aanhouding van voornoemde verdachten. Geen van de verdachten heeft zich uit zichzelf gemeld bij de politie, ook niet naar aanleiding van de berichtgeving in de media dat er een jongen van vijftien was overleden en een jongen van veertien jaar zwaar gewond was geraakt. Alleen [verdachte] heeft zich – nadat hij daartoe was aangespoord door de moeder van een vriend – als getuige bij de politie gemeld.
Sfeerbeeld verdachtengroep
Over de sfeer in de verdachtengroep op de avond van het fatale incident hebben verschillende verdachten verklaringen afgelegd. De rechtbank begrijpt uit deze verklaringen dat in de verdachtengroep, mogelijk onder invloed van drank en drugs, in de loop van de avond een opgefokte stemming ontstond, waarbij [medeverdachte 2] de boventoon voerde en herhaaldelijk ruzie zocht.
Zo verklaart [verdachte] , samengevat, als volgt.
Overlijden [slachtoffer 1]
Aan het lichaam van [slachtoffer 1] is uitgebreid onderzoek verricht, onder meer door een forensisch patholoog. Bij sectie zijn aan de borst links en aan de rug links scherprandige perforaties vastgesteld. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig perforerend en snijdend geweld en zijn zeer waarschijnlijk ontstaan door een éénzijdig scherprandig voorwerp, zoals een mes. De letsels zijn circa 2 centimeter lang en de diepte van de steekkanalen is tenminste 4,5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de borst links en circa 5 centimeter ten aanzien van het letsel aan de rug links. Het intreden van de dood wordt verklaard door een scherprandig steekletsel aan de borst links. Dat heeft geleid tot onder andere algehele weefselschade als gevolg van uitgebreid bloedverlies en stoornissen van de ademhalingsfunctie (vanwege perforatie van de linkerborstholte en perforatie/samenvallen van de linkerlong) en het hart (harttamponade). Het steekletsel aan de rug links verloopt niet door belangrijke organen/structuren en heeft geen rol van betekenis gespeeld ten aanzien van het overlijden. Er zijn geen afweerletsels vastgesteld.
Potentieel dodelijk letsel [slachtoffer 2]
werd onderworpen aan een Forensisch Medisch Onderzoek. Door de forensisch arts van de GGD werden meerdere letsels bij [slachtoffer 2] vastgesteld waaronder een steekverwonding in de onderbuik net boven de bekkenkam, drie snijwonden in de linker bovenarm en een prikwond in de linker bovenarm achter.
De forensisch patholoog die de sectie aan het lichaam van [slachtoffer 1] heeft verricht heeft ook het letsel van [slachtoffer 2] beoordeeld. De forensisch patholoog komt tot de volgende conclusies. Niet is vast te stellen of de letsels bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door één en hetzelfde mes zijn toegebracht, of dat zij veroorzaakt zijn door verschillende steekvoorwerpen. Beide is mogelijk en er valt ook niets te zeggen over de mate van waarschijnlijkheid. De letsels zijn in potentie dodelijk omdat zich in de omgeving van de letsels aan de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden, die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben en bij een steek in de buik zowel grote bloedvaten als ook belangrijke organen (zoals de darmen in dit geval) geperforeerd hadden kunnen worden. Daardoor zou er fataal bloedverlies of bijkomende infecties (ook bij een eventuele darmperforatie) mede door verlies van ontlasting in de buik, kunnen ontstaan.
Een mes of meerdere messen?
[slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] verklaren onafhankelijk van elkaar dat zij bij meerdere personen messen hebben gezien. Hoewel niet vastgesteld kan worden of de letsels bij beide slachtoffers door hetzelfde scherprandige steekvoorwerp (zoals een mes) zijn veroorzaakt of door verschillende voorwerpen, stelt de rechtbank op basis van deze verklaringen vast dat er tijdens de geweldshandelingen in elk geval meerdere messen zijn gehanteerd.
Aantreffen DNA-materiaal van [medeverdachte 3]
Twee kledingstukken (een jas/bodywarmer en een vest) van [slachtoffer 2] zijn op DNA bemonsterd. In 19 bemonsteringen is bloed aangetroffen. Op de jas/bodywarmer werden meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de voorzijde en de linkerzijde van de jas/bodywarmer. Aan de linkerzijde op het achterpand werd een mogelijke steekbeschadiging aangetroffen. Op het vest zijn eveneens meerdere bloedsporen aangetroffen, met name aan de linkerzijde van het vest. In het achterpand en de linkermouw zijn ter hoogte van de bovenarm drie mogelijke steekbeschadigingen aangetroffen.
In de bemonsteringen [code 1] (bemonstering rondom steekbeschadiging in het achterpand van de linkerzijde van de bodywarmer) en [code 2] (bloedspoor achterpand onderkant linkerzijde van de bodywarmer) zijn overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 3] gerapporteerd, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Voor bemonstering [code 1] wordt gerapporteerd dat de bemonstering bloed bevat. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is. Voor bemonstering [code 2] wordt gerapporteerd dat bloed is aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van [medeverdachte 3] (enkelvoudig profiel).
In de bemonstering [code 3] (nabij steekbeschadiging linkermouw) is ook een DNA-overeenkomst gerapporteerd met [medeverdachte 3] , met een bewijskracht van meer dan 1 miljard. Omdat het DNA in de bemonstering afkomstig is van meerdere personen kan op basis van deze resultaten geen uitspraak gedaan worden van wie het bloed afkomstig is.
In de overige bemonsteringen zijn geen overeenkomsten met het DNA-profiel van [medeverdachte 3] aangetroffen.
Signalementen van de verdachten
De verdachten hebben zichzelf herkend op camerabeelden en daarvan gemaakte prints die aan het dossier zijn toegevoegd.
[medeverdachte 2] (NN1) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en droeg die avond een spijkerbroek, een trui met een lichte capuchon, een donkerblauwe jas (merk Guess met driehoekig teken op de mouw), een zwarte muts met een wit embleem aan de voorzijde, witte Nike schoenen met witte veters en een beige schoudertasje, schuin voor het lichaam gedragen.
[medeverdachte 4] (NN3) heeft een blanke huid, geen gezichtsbeharing en donker haar, opgeschoren en naar voren gekamd. Hij droeg die avond een zwarte glimmende jas met capuchon met een wit embleem op de linkermouw, een trui waarvan de capuchon donkerblauw is, een zwarte DSquared pet, een donkerblauwe joggingbroek, zwarte schoenen en een zwarte sjaal met witte strepen.
[medeverdachte 5] (NN4) heeft een lichtgetinte huidskleur, enige gezichtsbeharing en een volle bos met zwarte krullen. Hij droeg een donkerblauwe jas met capuchon, een trui met grijze capuchon, een grijze joggingbroek, witte sokken en grijze schoenen met reflecterende veters.
[medeverdachte 3] (NN5) heeft een lichtgetinte huidskleur, een snor, een donkere jas met capuchon van het merk The North Face met logo’s op de voorkant aan de linker bovenzijde en aan de achterkant op de rechterbovenzijde, een donkerblauwe spijkerbroek met bleekvlekken en witte Nike schoenen.
[verdachte] (NN6) heeft een lichtgetinte huidskleur en droeg die avond een donkergroene jas van het merk Parajumper voorzien van gele lussen, één aan de rechterbovenzijde en één aan de linker onderkant van de jas, een zwarte trui met capuchon, een zwarte broek met witte opdrukken ter hoogte van de linker bovenpijp en donkere schoenen.
In verband met het hiernavolgende merkt de rechtbank met betrekking tot de lengte van de verdachten op dat [medeverdachte 3] ,
De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat [medeverdachte 2] op 22 december 2023 de langste van de verdachtengroep was. Voorts stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] [alias 3]
Camerabeelden [bedrijf]
Deze camerabeelden zijn door de politie bekeken en naar aanleiding daarvan zijn processen-verbaal opgemaakt waarin de politie onder meer heeft vastgelegd wie zij op de beelden herkennen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan die herkenningen. De rechtbank betrekt daarin haar eigen waarneming van de beelden die grotendeels overeenkomt met de waarneming van de politiefunctionarissen en de wetenschap dat de politie over geavanceerde apparatuur beschikt om camerabeelden te bekijken en te duiden. Hoewel de personen uit de verdachtengroep en uit de slachtoffergroep op het eerste gezicht niet heel duidelijk te onderscheiden zijn en de beelden geen compleet beeld geven van de vechtpartij leidt de rechtbank uit deze beelden - in samenhang met de signalementen van verdachten, de verklaringen van de verdachten en de slachtoffers, de processen-verbaal uitkijken camerabeelden
De verdachtengroep komt omstreeks 23.01.41 uur de parkeerplaats aan de Overduingaarde oplopen. Kort daarna loopt de verdachtengroep in de richting van de Van Lochemstraat. Omstreeks 23.02.38 uur maken [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] gebaren in de richting van de Van Lochemstraat. Niet ter discussie staat dat de verdachtengroep en de slachtoffergroep op dat moment naar elkaar schreeuwen en dat er gescholden wordt. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] lopen vervolgens weer terug de parkeerplaats op. Te zien is dat de vijf personen behorend tot de slachtoffergroep op dat moment (omstreeks 23.03.15 uur) over de Van Lochemstraat lopen. [slachtoffer 3] (met schoudertas) wil terug richting de verdachtengroep en wordt tegenhouden door twee personen uit zijn eigen groep. [slachtoffer 3] rukt zich los en loopt richting de verdachtengroep en de anderen lopen achter hem aan. [slachtoffer 1] is te herkennen aan de reflecterende strepen op zijn jas. Hij loopt op dat moment achteraan de slachtoffergroep. Omstreeks 23.03.39 uur begeven zich vier personen uit de verdachtengroep vanaf de parkeerplaats Overduingaarde richting de Van Lochemstraat. [medeverdachte 3] rent als eerste in de richting van de slachtoffergroep. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] rennen er achteraan waarbij [medeverdachte 2] meer snelheid heeft en [medeverdachte 4] lijkt in te halen. Twee seconden later sluit een vijfde persoon zich al rennend aan bij de groep. Gelet op het signalement (donkere kleding en schoenen) en de samenstelling van de groep kort voorafgaande aan dit moment is dat [verdachte] . Vervolgens is een vechtpartij te zien waarbij met name [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] een actieve rol vervullen en welke vechtpartij zich voortzet buiten het beeld van de camera’s van het bedrijf [bedrijf] . Wel is op beelden van de camera gericht op de Van Lochemstraat te zien dat omstreeks 23.03.44 uur drie personen uit de slachtoffergroep, te weten [slachtoffer 3] (met schoudertasje), [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (met fietszadel in de hand) wegrennen in de richting van de Oldenzaalsestraat, maar ook weer terugrennen richting de kruising van de Overduingaarde met de Van Lochemstraat waar zich de vechtpartij afspeelt (hierna: de kruising) waarbij te zien is dat [slachtoffer 3] (met schoudertasje) omstreeks 23.03.49 uur al rennend zijn jas uittrekt. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 4] weer uit de richting van de kruising komt rennen (omstreeks 23.04.02 uur), een vrouw die met een fiets aan de hand loopt passeert en weer terug rent (omstreeks 23.04.09 uur) richting de kruising om kort daarna (omstreeks 23.04.14 uur) weer uit de richting van de kruising te komen rennen waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 5] (met lichte broek) en [medeverdachte 4] (gewatteerde en glimmende jas en met pet). [slachtoffer 4] steekt schuin de Van Lochemstraat over. Intussen maakt aan de andere kant van de Van Lochemstraat de persoon uit de slachtoffergroep die zijn jas heeft uitgetrokken ( [slachtoffer 3] ) een slaande beweging naar het hoofd van [medeverdachte 3] als die hem voorbij rent in de richting van de Oldenzaalsestraat. [slachtoffer 3] rent vervolgens richting de kruising. Omstreeks 23.04.19 uur verdwijnt [medeverdachte 4] tussen de auto’s door rechts uit beeld, richting de kruising, en verschijnt op die plek [medeverdachte 2] even rechtsonder in beeld. [medeverdachte 2] blijft even stilstaan, draait zich om en verdwijnt uit beeld richting de kruising, terwijl [medeverdachte 5] hem over het trottoir tegemoet komt en op dezelfde manier uit beeld verdwijnt als [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] rent door in de richting van de Oldenzaalsestraat (avondwinkel) en is uiteindelijk op beelden van de avondwinkel te zien als hij op de kruising van de Van Lochemstraat en de Oldenzaalsestraat, de Van Lochemstraat oversteekt ter hoogte van de avondwinkel. Omstreeks 23.04.19 uur lijkt [slachtoffer 4] aan de overkant van de Van Lochemstraat te zien (ter hoogte van het bedrijf [bedrijf] ) waar hij richting de kruising kijkt en daar weer van wegloopt richting Oldenzaalsestraat om uiteindelijk omstreeks 23.05.02 uur weer via het trottoir aan de overkant van de Van Lochemstraat (gezien vanuit de camera gericht op de Van Lochemstraat) in de richting van de parkeergarage Irene te lopen, waar de gewonde slachtoffers in elkaar zijn gezakt.
Camerabeelden [getuige 1]
Getuige [getuige 1] heeft een heel kort filmpje aan de politie ter beschikking gesteld dat zij met haar telefoon heeft gemaakt. Op dit filmpje is één tot anderhalve seconde van de vechtpartij te zien. De rechtbank gaat ervan uit dat de vechtpartij al bezig was toen getuige [getuige 1] de opname startte. De rechtbank zal dit filmpje voor het bewijs buiten beschouwing laten nu onduidelijk is hoe de handelingen die te zien zijn op het filmpje geduid moeten worden en op welk moment in de ‘tijdlijn’ van de vechtpartij het filmpje past.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
6.2.1 Moord, voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat het dossier te weinig aanknopingspunten biedt voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’, zodat de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord en onder feit 2 primair ten laste gelegde poging tot moord.
6.2.2 Doodslag, poging doodslag en openlijke geweldpleging
De rechtbank zal de feiten 1, 2 en 3 vanwege de onderlinge samenhang gezamenlijk behandelen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van slachtoffers en getuigen
De rechtbank constateert op basis van het dossier dat de verdachten geen (volledige) openheid van zaken hebben gegeven. Dit gebrek aan openheid van zaken is een complicerende factor geweest bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden die van belang zijn bij de beantwoording van de voorliggende bewijsvragen. De rechtbank is zich er ook zeer bewust van dat door leden van de slachtoffergroep wisselende verklaringen zijn afgelegd; verklaringen die in sommige opzichten verschillen van later door dezelfde persoon afgelegde verklaringen. Ook heeft de rechtbank oog voor het feit dat de verklaringen van de slachtoffers niet exact overeenkomen met de verklaringen van andere leden van de slachtoffergroep. Dit is, gelet op onder andere de hectische situatie waarin men zich opeens bevond, de bijna onmiddellijke dood van [slachtoffer 1] en de ernstige verwonding van [slachtoffer 2] , de taalbarrière die zeker kort nadat de vechtpartij had plaatsgevonden een rol speelde, de onbekendheid met de verdachtengroep, de door de verdachtengroep gedragen kleding, de korte duur van de vechtpartij en de slechte weersomstandigheden alleszins voorstelbaar. Dat betekent echter niet dat die verklaringen onbetrouwbaar zijn. De rechtbank hecht voor het bewijs veel waarde aan de verklaringen die door de slachtoffers zijn afgelegd kort na de gewelddadige gebeurtenissen op 22 december 2023. Datzelfde geldt voor de verklaringen afgelegd door getuigen van de vechtpartij. Gelet op de tijdstippen waarop die verklaringen zijn afgelegd, verklaren de slachtoffers en getuigen op dat moment over wat zij zelf zeer recent hebben waargenomen en ondervonden, heeft (mogelijke) beïnvloeding door anderen niet of nauwelijks kunnen plaatsvinden en zijn zij nog niet geconfronteerd met afbeeldingen van de (mogelijke) verdachten. In de latere verklaringen van de slachtoffers leest de rechtbank verduidelijking van eerdere verklaringen en aanvullingen op wat zij zich op dat moment nog herinneren van de geweldshandelingen. De rechtbank is zich ervan bewust dat met de nodige behoedzaamheid moet worden omgegaan met (onderdelen van) de latere verklaringen van slachtoffers en getuigen en zal die (onderdelen van) verklaringen alleen gebruiken als dat deel of die verklaringen voldoende steun vindt/vinden in ander bewijs.
Wie had een mes of wetenschap van een mes?
De verdachten hebben in dit verband kort samengevat allemaal verklaard dat zij geen mes hadden. Ook hebben zij verklaard geen mes gezien te hebben, met uitzondering van [verdachte] die weliswaar gedetailleerd verklaard heeft dat hij die avond twee messen bij twee personen gezien heeft, maar in een later afgelegde verklaring dat weer heeft ingetrokken en heeft gezegd dat hij dat niet zeker weet. Het politieonderzoek heeft geen mes(sen) opgeleverd dat/die in relatie staan tot de delicten. Dat [slachtoffer 1] met een mes om het leven is gebracht en [slachtoffer 2] met een mes is verwond staat evenwel niet ter discussie. Hiervoor onder 5.1 heeft de rechtbank vastgesteld dat er tijdens de vechtpartij meerdere messen zijn gehanteerd door verdachten. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is wie van de verdachten een mes had.
[slachtoffer 2] heeft [medeverdachte 2] herkend (aan zijn gezicht en aan een driehoekig teken op zijn mouw) als een jongen die een mes had. Ook [medeverdachte 4] heeft hij herkend (aan zijn gezicht omdat hij dat niet helemaal bedekt had) als een jongen die een mes bij zich had, welk mes door een vriend van hem ( [slachtoffer 3] ) is afgeweerd met zijn tas. Over [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij gezien heeft dat hij een mes uit de zak haalde en stekende bewegingen maakte. [medeverdachte 3] had volgens [slachtoffer 2] zijn gezicht niet bedekt en had een capuchon op met daaronder een muts. [slachtoffer 2] weet niet of [medeverdachte 5] en [verdachte] een mes bij zich hadden.
[verdachte] heeft op 11 maart 2024 bij de politie het volgende verklaard: “Ik zag die avond twee mensen met een mes. Eén mes had [alias 3] vast. Wie het andere mes vast had was heel vaag voor mij. Diegene deed dat mes uitklappen en weer inklappen. Ik kon niet zien wie dat was. Eén mes was best wel groot. Deze had [alias 3] . Ik weet niet waar hij dat mes had opgeborgen. Ik zag hem heel even met een mes. Het mes wat [alias 3] vasthield was groter dan het mes van die andere. Ik kan het mes van [alias 3] niet omschrijven. Het was donker. Ik ben er heel zeker van dat er in de groep twee messen waren. Ik weet zeker dat ik twee messen heb gezien.” Tijdens de raadkamerzitting op 20 maart 2024 herhaalt [verdachte] dat hij heeft gezien dat [alias 3] een mes vast had. Bij gelegenheid van de pro forma zitting van 10 april 2024 (welke verklaring aan alle dossiers is toegevoegd) heeft [verdachte] verklaard dat hij blijft bij zijn eerdere verklaringen en dat hij eerder op de avond bij de begraafplaats, voor de vechtpartij, gezien heeft dat [alias 3] een mes bij zich had. [alias 3] verplaatste het mes van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Het was een lang mes. Het mes van [alias 3] was groter dan het andere mes dat hij heeft gezien. Hij wil niet zeggen wie het andere mes had, maar [medeverdachte 4] en [slachtoffer 1] waren het niet. De rechtbank constateert op basis hiervan dat de enige conclusie kan zijn dat [medeverdachte 3] de andere persoon was met een mes. Echter, op 13 mei 2024, verklaart [verdachte] bij de politie dat hij onder druk gezet is bij de rechtbank en terug wil komen op het punt dat hij gezegd heeft dat hij messen zag, dat hij dat niet had moeten zeggen omdat hij het niet zeker weet en dat hij voorafgaand aan de vechtpartij niet op de begraafplaats geweest is.
De rechtbank ziet in laatstgenoemde verklaring geen reden om de eerder door [verdachte] afgelegde verklaringen over het zien van twee messen bij [alias 3] en een andere persoon (waarvan de rechtbank heeft geconstateerd dat dat alleen maar [medeverdachte 3] kan zijn) niet te gebruiken voor het bewijs. De rechtbank overweegt hierover het volgende. [slachtoffer 5] [verdachte] heeft op drie verschillende momenten, niet alleen bij de rechtbank, maar ook bij de politie, verklaard dat hij twee messen bij twee personen heeft gezien. Alle keren werd hij bijgestaan door zijn advocaat die bij de zittingen of op een later moment geen aanleiding heeft gezien opmerkingen te maken over een eventuele kritische vraagstelling door de politie/raadkamer/rechtbank en de druk die daardoor gevoeld zou zijn door zijn cliënt en al helemaal niet over het daardoor afleggen van onjuiste verklaringen. Daar komt bij dat [verdachte] details beschrijft van de messen (het ene groter dan het andere, een lang mes, het uitklappen en weer inklappen) en een specifieke handeling van [alias 3] met het mes, namelijk het verplaatsen van de ene kant van zijn heup naar de andere kant van zijn heup. Bovendien heeft ook zijn vriendin [naam 8] verklaard dat [verdachte] haar heeft verteld “dat er maar twee mensen waren die een mes bij zich hadden. (…) Die ene jongen met die vriendin (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 2] ) had een mes bij zich en een andere jongen, maar [alias 4] heeft mij niet verteld wie dat was.”
[slachtoffer 2] heeft eveneens melding gemaakt van een groot mes, dat in- en uitklapbaar was.
In verband met het antwoord op de vraag wie van de verdachten een mes had is voorts relevant de verklaring van getuige [getuige 2] .
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] verklaren beiden dat iedereen uit de verdachtengroep een mes in de hand had. Toen zij wegrenden, werden zij door de verdachtengroep achtervolgd. Op camerabeelden van [bedrijf] is te zien dat [slachtoffer 4] wegrent vanaf de kruising waar de vechtpartij plaatsvond, in de richting van de Oldenzaalsestraat, en daarbij wordt achtervolgd door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Tijdens een zitting in de rechtbank heeft [slachtoffer 3] [medeverdachte 4] herkend als de persoon die op hem afkwam met een mes en hem probeerde te steken.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank het volgende. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben (op enig moment) tijdens de ongeveer 33 seconden durende vechtpartij een mes in hun hand gehad. De rechtbank wordt in haar overtuiging dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een mes bij zich hebben gehad gesterkt door de zich in het dossier bevindende processen-verbaal
Wie heeft of hebben gestoken?
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] vastgesteld dat zij tijdens de vechtpartij een mes hebben vastgehad. Hoewel het zeker niet is uit te sluiten, is de rechtbank van oordeel dat niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is vast te stellen dat zij ook daadwerkelijk gestoken hebben. Zij hebben dat zelf ontkend, de medeverdachten zeggen niets gezien te hebben en de verklaringen van de slachtoffers geven op dit punt onvoldoende uitsluitsel. Weliswaar heeft [naam 3] verklaard dat zij van [medeverdachte 4] heeft gehoord dat [alias 3] had gestoken, maar deze zogenaamde de auditu-verklaring is, ook in samenhang met de overige bewijsmiddelen, onvoldoende bewijs voor het daadwerkelijk steken door [medeverdachte 2] , te meer daar de verklaring van [naam 3] niet ondersteund wordt door de verklaring van [medeverdachte 4] . In dat verband lijkt uit verklaringen soms de suggestie te volgen dat [medeverdachte 2] gestoken zou hebben, maar dergelijke suggesties kunnen niet bijdragen aan het bewijs.
De rechtbank vindt wel bewezen dat [medeverdachte 3] daadwerkelijk gestoken heeft en wel om de volgende redenen.
Uit de resultaten van het hierboven genoemde DNA-onderzoek
De bewijskracht is in alle gevallen meer dan 1 miljard.
Ook op zeven andere plekken op de jas en op negen andere plekken op de jas is bloed aangetroffen en bemonsterd. Daaruit komt geen match met het DNA van [medeverdachte 3] of een andere verdachte. De rechtbank constateert dat de bemonsteringen rondom en nabij de mogelijke steekbeschadigingen voornoemd corresponderen met de letsels die door de forensisch arts bij [slachtoffer 2] geconstateerd zijn
[medeverdachte 3] heeft geen redengevende verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn DNA rondom twee steekbeschadigingen in de kleding van [slachtoffer 2] en aan de linker onder- en achterkant van de jas van [slachtoffer 2] . Dat hij hiervoor geen verklaring heeft komt – aldus [medeverdachte 3] – omdat hij knock-out geslagen is. Niet ter discussie staat dat [medeverdachte 3] , toen hij na afloop van de vechtpartij bij de avondwinkel aan kwam lopen, een bloedneus had. Onduidelijk is op welk moment tijdens de vechtpartij hij die bloedneus heeft opgelopen. Zijn verklaring dat hij knock-out geslagen is vindt geen bevestiging in de verklaringen van direct betrokkenen. Weliswaar heeft een getuige een jongen op de grond van de Van Lochemstraat zien liggen
In het hiervoor overwogene heeft de rechtbank al vastgesteld dat [medeverdachte 3] die avond in het bezit was van een mes. De rechtbank stelt tevens vast dat er DNA van [medeverdachte 3] is aangetroffen rondom een steekbeschadiging in de jas van [slachtoffer 2] ter hoogte van de potentieel dodelijke steekverwonding in zijn linkerflank. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank voldoende bewijs aanwezig acht voor het steken door [medeverdachte 3] . De rechtbank acht onvoldoende bewijs aanwezig voor de vaststelling dat [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] , die zoals hiervoor overwogen volgens de rechtbank tijdens de vechtpartij een mes in hun hand hebben gehad, gestoken heeft/hebben.
De rechtbank constateert dat de forensische opsporing heeft vastgesteld dat de kleding van [slachtoffer 2] niet volgens de geldende normen was verpakt toen deze op de afdeling werd ontvangen, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat dit van invloed is geweest op de resultaten van het forensische onderzoek, in het bijzonder voor contaminatie.
Wie heeft welke verwondingen toegebracht? Zoals uit het hiervoor overwogene volgt kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat [medeverdachte 3] de potentieel dodelijke steekverwonding in de buik bij [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Daarentegen kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wie de verwondingen bij [slachtoffer 1] en de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] heeft toegebracht. Op dezelfde hoogte als de prikwond heeft [slachtoffer 2] immers ook snijwonden. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat meerdere verdachten een mes hebben gehanteerd laat dat de mogelijkheid open dat de potentieel dodelijke prikverwonding in de arm van [slachtoffer 2] door een andere verdachte dan [medeverdachte 3] is toegebracht.
Opzet op de dood
[slachtoffer 1] werd in zijn borst en rug gestoken. Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat het overlijden het gevolg is van één scherprandig steekletsel ter hoogte van de linkerborstkas. [slachtoffer 2] werd in de onderbuik gestoken en had drie snijwonden in de linkerbovenarm en een prikwond in de linkerbovenarm (achter). Door de forensisch patholoog is geconcludeerd dat de aangetroffen letsels potentieel dodelijk zijn, aangezien zich in de omgeving van het steekletsel in de linkerbovenarm grote bloedvaten bevinden die bij perforatie een fataal verlopende bloeding tot gevolg kunnen hebben, en zich in de buikstreek naast grote bloedvaten tevens belangrijke organen bevinden, zoals de darmen, die geperforeerd hadden kunnen worden waardoor fataal bloedverlies of bijkomende infecties kunnen ontstaan.
Om tot een bewezenverklaring van doodslag te komen moet bewezen kunnen worden dat bij degene die op genoemde plekken heeft of hebben gestoken op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanwezig is geweest.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op de dood teweeg heeft gebracht, de verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond met het handelen van degene(n) die op bedoelde plekken heeft/hebben gestoken, naar algemene ervaringsregels, zonder enige twijfel een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden komen te overlijden.
Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de borst- en buikstreek vitale en kwetsbare organen bevatten die, als ze geraakt worden, in de regel tot een levensbedreigende situatie leidt. Naar algemene ervaringsregels levert het met een mes steken in dit deel van het lichaam dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook degene(n) die gestoken heeft/hebben, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De rechtbank weegt daarbij bovendien mee dat aan [slachtoffer 1] in dit kwetsbare gebied diepe steekwonden zijn toegebracht: de diepte van het steekkanaal aan de borst bedroeg tenminste 4,5 cm en van het steekkanaal aan de rug circa 5 centimeter.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank van oordeel is dat degene(n) die gestoken heeft/hebben willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft/hebben aanvaard dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als gevolg daarvan zouden komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat het opzet van die persoon of personen in voorwaardelijke zin gericht was op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank acht tevens bewezen dat [medeverdachte 3] de persoon was die [slachtoffer 2] in elk geval in de buik gestoken heeft en daarmee op z’n minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of [medeverdachte 3] dit tezamen en in vereniging met anderen heeft gedaan en of hem als medepleger de dood van [slachtoffer 1] kan worden aangerekend.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezenverklaard kan worden wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen; medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage(n) van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van dubbel (voorwaardelijk) opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Niet nodig is dat komt vast te staan dat de medepleger weet/opzet heeft van de precieze gedragingen die zijn medeplegers hebben verricht. Voldoende is dat er causaal verband is tussen de feitelijke delictgedragingen van de medeplegers en de voorafgaande samenwerking tussen de medeplegers. Bij medeplegen gaat het om een samen doen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten.
De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachtengroep is die avond in elk geval vanaf het ‘chillen’ op de hoek van de Langestraat en de Haverstraatpassage bij elkaar geweest. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben die avond een mes bij zich. [verdachte] heeft dat gezien. Ook staat buiten kijf dat door meerdere personen uit de verdachtengroep die avond alcohol is gedronken
Vervolgens komt het tot de derde, fatale, confrontatie. Onder verwijzing naar hetgeen is opgenomen onder de in deze subparagraaf opgenomen kopjes Wie had een mes of wetenschap van een mes? en *Wie heeft of hebben gestoken?*herhaalt de rechtbank dat zij eerder al heeft vastgesteld dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op enig moment tijdens het gevecht een mes in handen hebben gehad, dat [medeverdachte 3] , [slachtoffer 2] in zijn buik heeft gestoken en dat [verdachte] wetenschap had van het feit dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die avond een mes bij zich droegen.
Ten aanzien van de overige bijdragen aan de gewelddadige confrontatie stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 2] schreeuwt tijdens de woordenwisseling met de slachtoffergroep en daarbij dingen roept als “kom dan, kom dan” en “kom in het steegje vechten”.
Ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [verdachte] vechten mee, waarbij [verdachte] [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] een trap geeft en [medeverdachte 5] [slachtoffer 3] een trap op zijn lever of zijn buik geeft. Daarna rent [medeverdachte 5] nog achter twee andere jongens uit de slachtoffergroep aan. [medeverdachte 4] geeft een jongen een klap die op hem af rent en hem wilde slaan. Hij heeft naar eigen zeggen mogelijk ook met een andere jongen gevochten. Op enig moment rent [slachtoffer 4] uit de richting van de kruising in de richting van de Oldenzaalsestraat waarbij hij achtervolgd wordt door [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] . Halverwege de Van Lochemstraat gaan leden van de verdachtengroep achter de slachtoffergroep aan en achtervolgen deze.
Daarnaast is een aantal geweldshandelingen aan leden van de verdachtengroep toe te schrijven, zonder dat met zekerheid kan worden vastgesteld door wie de desbetreffende handeling is verricht. De rechtbank noemt de volgende, anoniem gebleven, bijdragen. Tijdens de voorafgaande woordenwisseling is volgens een getuige vanuit de verdachtengroep “Kom dan, kom dan, ik pak je, ik steek je neer” geroepen. Ook is geroepen dat de slachtoffergroep in een zekere hoek moest komen, omdat zij (de verdachtengroep) hen niet wilden slaan voor de camera’s. [slachtoffer 1] wordt vervolgens twee keer gestoken door een onbekend gebleven dader. [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] wordt vastgehouden en wordt eveneens herhaaldelijk gestoken, waarbij de rechtbank alleen van de steek in zijn buik heeft vastgesteld dat deze door [medeverdachte 3] is toegebracht. Iemand probeert [slachtoffer 3] neer te steken, welke poging hij met zijn tas kon pareren. Dit alles heeft zich afgespeeld in een tijdsbestek van slechts ongeveer 33 seconden.
De rechtbank stelt vast dat alle verdachten op de slachtoffergroep zijn afgerend en de fysieke confrontatie hebben gezocht nadat [medeverdachte 2] daadwerkelijk had uitgedaagd om te komen vechten. Vervolgens is met een blikje gegooid, geslagen, getrapt, meermalen gestoken, stekende bewegingen met een mes gemaakt, vastgepakt en achter [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] aangerend (met een mes). Daar komt bij dat de verdachten na de vechtpartij opvallend gedrag hebben vertoond. Vier van de vijf verdachten zijn weggerend via de Overduingaarde. Zij hebben zich opgesplitst in twee groepjes en zijn vervolgens op een afgesproken plaats, te weten bij het Volkspark, weer bij elkaar gekomen. Verder hebben de verdachten wisselend of onjuist verklaard over hun relatie met de andere verdachten. Alle verdachten, met uitzondering van [medeverdachte 2] die zijn telefoon op de plaats delict verloren was, hebben hun in gebruik zijnde telefoon kort na de vechtpartij weggemaakt of hiervan gegevens gewist. [medeverdachte 3] heeft kort na het incident op internet een zwarte jas van het merk The North Face te koop aangeboden, die treffende gelijkenis vertoont met de jas die hij op 22 december 2023 droeg en slechts enkele dagen eerder had gekocht. Tijdens zijn verhoor heeft hij geweigerd te verklaren waar deze jas is gebleven. [medeverdachte 5] telefoon is na het incident door zijn broer afgepakt, waarna contacten van het toestel zijn verwijderd en hij geen contact meer met anderen mocht hebben. [verdachte] heeft na het incident de opvallende gele lusjes van zijn jas verwijderd en naar zijn zeggen “weggegeven” en een bontkraag op zijn jas bevestigd. [medeverdachte 4] maakte onmiddellijk na de vechtpartij gebruik van een andere telefoon en verklaarde in strijd met de waarheid dat hij deze telefoon al langer in gebruik had. De pet die hij die avond droeg, zou volgens eigen zeggen bij hem thuis liggen, maar werd daar niet aangetroffen. Verder heeft [medeverdachte 5] verklaard dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich vreemd gedroegen nadat zij elkaar bij het Volkspark opnieuw ontmoetten: zij reageerden ontwijkend op vragen over een mes en liepen vervolgens samen in de richting van de bosjes. Ook heeft [medeverdachte 2] een vuilniszak met de kleding die hij die avond droeg, en die hij in een aangetroffen appwisseling met [medeverdachte 1] “kankerheet” noemde, die nacht nog door haar laten ophalen en verbergen. De hiervoor genoemde gedragingen leveren, in onderlinge samenhang beschouwd, meerdere aanwijzingen op voor betrokkenheid van de verdachten bij een ernstig strafbaar feit en pogingen om te voorkomen dat tijdens het onderzoek bewijs wordt gevonden voor hun betrokkenheid. Ook dit gedrag onderstreept de samenwerking.
Verdachte en de medeverdachten waren in elkaars nabijheid voorafgaand aan en gedurende de vechtpartij. [medeverdachte 3] heeft zoals vastgesteld [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] in zijn buik gestoken. Daarnaast is vastgesteld dat ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] tijdens het gevecht de beschikking hadden over een mes. Voor alle drie geldt dat zij onder die omstandigheden een fysiek gevecht hebben uitgelokt en zijn aangegaan, waaraan zij op een actief-agressieve wijze hebben deelgenomen. Geen van deze drie verdachten heeft zich op enig moment gedistantieerd of geprobeerd de ander(en) tegen te houden. De rechtbank is van oordeel dat door aldus te handelen deze verdachten in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben gehandeld, waardoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de gedragingen van een ieder, alsmede voor de consequenties daarvan, zodat in het midden kan blijven wie precies welke gedragingen heeft verricht. Zij hebben bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij de confrontatie gebruik zou worden gemaakt van de aanwezige messen en dat daarmee personen uit de slachtoffergroep zouden worden gestoken op een vitale plaats/vitale plaatsen. Een zeer reëel scenario, dat helaas ook is verwezenlijkt.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 3] tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd en eveneens tezamen en in vereniging heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen bevinden zich in het dossier onvoldoende aanwijzingen om vast te kunnen stellen dat verdachte tijdens de vechtpartij een mes in handen heeft gehad, laat staan dat hij dit mes heeft gebruikt. Weliswaar kan uit de voorgaande bespreking van de feiten en omstandigheden worden afgeleid dat verdachte een rol in de beschreven geweldplegingen heeft gespeeld, maar naar het oordeel van de rechtbank zijn verdachtes handelingen en gedragingen niet zodanig significant dat hij als medepleger aan de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging doodslag op [slachtoffer 2] , dan wel de (poging tot) zware mishandeling van [slachtoffer 2] kan worden beschouwd. Uit het voorgaande volgt dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 primair en het onder feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Openlijke geweldpleging
Artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), stelt het openlijk en met verenigde krachten plegen van (groeps)geweld tegen personen strafbaar. Daarbij is niet nodig dat iedere pleger zelf geweld heeft gebruikt tegen ieder slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van het “in vereniging” plegen van geweld moet komen vast te staan dat de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dat openlijke geweld.
Zoals uit het voorgaande blijkt is in zeer korte tijd door de groep van verdachte fors geweld gebruikt tegen de slachtoffergroep waar ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] deel van uit maakten. Verdachte is vanaf het begin van het geweld daarbij aanwezig geweest. De voortdurende aanwezigheid van verdachte bij dit geweld en de door hem gepleegde geweldshandelingen leveren naar het oordeel van de rechtbank een voldoende significante bijdrage op aan de openlijke geweldpleging. Hetgeen is voorgevallen dient te worden aangemerkt als één aanval tegen een groep personen. Verdachten zijn gezamenlijk opgetrokken tegen de slachtoffergroep en hebben samen geweld tegen hen gepleegd, waarbij de ene geweldpleger zich gesterkt voelt door de andere geweldplegers en de situatie volledig is geëscaleerd.
Gelet op voorgenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijk geweld zoals ten laste gelegd, zodat hij als pleger daarvan dient te worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 1 subsidiair en feit 2 nog meer subsidiair ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheid niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het onder feit 1 subsidiair, feit 2 nog meer subsidiair en ook de onder feit 3 primair ten laste gelegde openlijke geweldplegingen, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
6.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
- subsidiair
hij op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de Van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde-Van Lochemstraat), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door op die [slachtoffer 1] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 1] te achtervolgen en/of ten val te brengen en/of die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te stompen en/of meermalen, met kracht met (een) mes(sen) te steken in de hartstreek en/of in de borststreek en/of in de long en/of in de (rug)streek;
2 nog meer subsidiair
hij op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de Van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde-Van Lochemstraat), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door op die [slachtoffer 2] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 2] te achtervolgen en/of die [slachtoffer 2] in te sluiten en/of vast te houden en/of te duwen en/of ten val te brengen en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen en/of meermalen, met kracht met (een) mes(sen) in de buik(streek) en/of heup(streek) en/of zij(streek) en/of in het (boven)lichaam van die [slachtoffer 2] te steken;
3 primair
hij op 22 december 2023 te Enschede openlijk, te weten op of aan de Van Lochemstraat (omgeving kruising Overduingaarde-Van Lochemstraat) in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] door op die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] toe te lopen/rennen en/of die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te achtervolgen en/of te isoleren van hun (vrienden) groep en/of meermalen, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
7 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 141 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair, feit 2 nog meer subsidiair en feit 3 primair telkens het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
8 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
9 De op te leggen straf of maatregel
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft als volgt gevorderd. Aan verdachte moet een jeugddetentie worden opgelegd voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen, in voorwaardelijke zin, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals die zijn geadviseerd door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarbij dient ook een intramurale behandeling bij De Catamaran of een soortgelijke instelling als aanvullende bijzondere voorwaarde te gelden. De officier van justitie heeft voorts de dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden gevorderd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - in het geval van een bewezenverklaring - verzocht om te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf die, omgerekend, overeenkomt met de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis en rekening te houden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De raadsman ziet geen ruimte voor noch meerwaarde in de interventies die zijn geadviseerd in de pro Justitia-rapportage.
9.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] door deel te nemen aan een vechtpartij waarbij één of meerdere messen zijn gebruikt. Verdachte had daarbij wetenschap van de aanwezigheid van messen in de groep. Die wetenschap heeft hem echter niet van deelname weerhouden. Verdachte heeft aan het openlijk geweld bijgedragen door iemand uit de slachtoffergroep een trap te geven. De verdachtengroep en de slachtoffergroep - welke laatste groep bestond uit vijf minderjarige jongens van veertien tot zestien jaar - zijn elkaar die avond meerdere keren tegengekomen in de binnenstad van Enschede. Hierbij vonden telkens woordenwisselingen plaats, die in belangrijke mate lijken te zijn aangejaagd door middelengebruik en uitlatingen vanuit de verdachtengroep. Verdachte heeft deze confrontaties niet als een reden gezien om zich van de verdachtengroep te distantiëren en weg te blijven van het grove geweld dat bij de derde confrontatie tussen beide groepen in gang werd gezet door zijn metgezellen. Bij de derde confrontatie leidde dit tot een vechtpartij. Vanuit de verdachtengroep is gedurende die vechtpartij binnen het zeer korte tijdsbestek van ongeveer 33 seconden tenminste zeven keer (raak) gestoken. Het steekletsel is de vijftienjarige [slachtoffer 1] fataal geworden. De veertienjarige [slachtoffer 2] raakte ernstig gewond. Alleen door tijdig operatief ingrijpen kon voorkomen worden dat ook hij aan zijn verwondingen zou overlijden. Hoewel verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer 1] en het steekletsel van [slachtoffer 2] , acht de rechtbank het bijzonder zorgwekkend dat verdachte betrokken is geweest bij dit forse geweld, waarbij één of meerdere messen zijn gebruikt. Bovendien heeft dit alles plaatsgevonden in de binnenstad, waardoor omstanders ongewild geconfronteerd zijn met dit geweld en de ernstige gevolgen daarvan. Feiten zoals deze dragen in algemene zin bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Daarbij geldt dat zowel verdachte als de medeverdachten in dit onderzoek geen volledige verantwoordelijkheid hebben willen nemen, noch openheid van zaken hebben gegeven over de gebeurtenissen van die avond. Kennelijk weegt de behoefte om zichzelf en/of medeverdachten uit de wind te houden zwaarder dan de behoefte aan rechtvaardigheid en de behoefte om de vragen van de ouders van de overleden jongen te beantwoorden. Immers, terwijl de verdachtengroep gedurende de avond voorafgaand aan het incident met elkaar is opgetrokken, vaststaat dat verschillende personen meerdere keren daadwerkelijk zijn gestoken, de vechtpartij zich op een paar vierkante meters afspeelde en er ook na het incident contact is geweest tussen de verdachten, hebben verdachte en de medeverdachten gedurende het hele strafproces ontkend zelf een mes voorhanden gehad te hebben, daarmee te hebben gestoken, een mes te hebben gezien of daarover gehoord te hebben. Door verdachte wel afgelegde verklaringen over het zien van messen zijn op een later moment weer door hem aangepast. Het mes/de messen zijn nadien ook nergens aangetroffen. De rechtbank acht het uitermate onwaarschijnlijk dat er binnen de verdachtengroep niet meer informatie bekend is over het mes of de messen die avond en de steker of stekers. Het uitblijven van volledige duidelijkheid, ondanks het bij herhaling vragen stellen daarover, maakt dat veel vragen van de nabestaanden onbeantwoord zijn gebleven, wat het voor hen des te moeilijker maakt om het verlies van [slachtoffer 1] te (proberen te) verwerken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 7 mei 2025. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de over verdachte opgemaakte deskundigenrapportages.
Blijkens de pro Justitia-rapportage van 10 januari 2025, opgesteld door drs. M.Z. Pyrek, GZ-psycholoog, lijdt verdachte aan een normoverschrijdend-gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Daarnaast functioneert hij cognitief op zwakbegaafd niveau. Deze cognitieve beperkingen en vooral de normoverschrijdend-gedragsstoornis zijn van invloed geweest op zijn handelen tijdens het tenlastegelegde. Bij een bewezenverklaring wordt geadviseerd om de feiten in (licht) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op herhaling van een geweldsdelict wordt als gemiddeld ingeschat. De psycholoog acht de ontwikkeling van verdachte zorgelijk. Hij heeft vrijwel geen probleembesef en -inzicht. Het advies is om verdachte een PIJ-maatregel op te leggen wanneer de zeer ernstige feiten bewezen kunnen worden. In het geval (slechts) de minder ernstige feiten bewezen kunnen worden, is het advies om verdachte een fors voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Een gedwongen intensieve behandeling is noodzakelijk om in de toekomst herhaling te voorkomen en om de antisociale ontwikkeling van verdachte te keren, zodat hij zich pro-sociaal en maatschappelijk gunstig kan ontwikkelen. Een ambulante behandeling wordt niet passend geacht, omdat verdachte zich manipulatief en sociaal wenselijk kan opstellen, waardoor hij onvoldoende van de behandeling zal profiteren. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is uitvoerbaar, wanneer gestart wordt met een forensisch klinische behandeling bij de GGzE De Catamaran of soortgelijke instelling.
Uit de pro Justitia-rapportage van 2 maart 2025, opgesteld door K.F.J. Vonhögen, kinder- en jeugdpsychiater, blijkt eveneens dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdend-gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde ook aanwezig. De psychiater onthoudt zich van een advies over de toerekeningsvatbaarheid in het delictscenario waarin verdachte een groter aandeel zou hebben dan hij zelf heeft verklaard. Uitgaande van het delictscenario van verdachte - dat hij op afstand stond te kijken - had hij zichzelf volledig onder controle. Dan zou het advies zijn om het tenlastegelegde, indien bewezen, volledig aan hem toe te rekenen. Er is een matig risico op gewelddadig gedrag als er geen interventies plaatsvinden. De psychiater acht het van belang dat verdachte begeleiding krijgt in een stevig kader binnen een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Een PIJ-maatregel behoort niet tot het advies. Volgens de psychiater zijn er in de ambulante setting nog voldoende begeleiding- en behandelmogelijkheden. Op het moment van schrijven lukte het verdachte voldoende om zich aan de schorsingsvoorwaarden te houden, waardoor een PIJ-maatregel ook niet nodig is als stok achter deur.
Uit het rapport van de Raad van 3 juni 2025, opgesteld door [naam 10] , raadsonderzoeker, volgt dat de risicofactoren onder meer zijn gelegen in de gedragsstoornis van verdachte. Hij heeft een gebrek aan empathie en stelt zich merendeels sociaal wenselijk op. De Raad vindt het belangrijk dat hij behandeling gaat volgen bij een forensische polikliniek, zoals FJP of Accare. Een delictanalyse wordt door de Raad - in het geval van een bewezenverklaring - als belangrijk onderdeel gezien. Ook vindt de Raad het belangrijk dat verdachte meewerkt aan een verslavingsbehandeling, indien gedurende de begeleiding blijkt dat het middelengebruik meer is dan hij op dit moment wil laten vermoeden. In de begeleiding is het ook van belang dat aan verdachte voldoende structuur wordt geboden, zodat hij weet wat er van hem verwacht wordt en ingegrepen kan worden wanneer hij zich hier niet aan kan conformeren. Een werkstraf en leerstraf worden niet passend geacht, gelet op de ernst van de tenlastelegging. De Raad heeft - net zoals de psycholoog - een tweeledig advies gegeven, gelet op de verschillende feiten die aan verdachte worden verweten. Indien hij wordt veroordeeld voor de zwaardere feiten, wordt geadviseerd om (onder meer) de noodzakelijke behandeling aan verdachte op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren, waarbij de jeugdreclassering toeziet op de uitvoering. De Raad acht het van belang dat de dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden wordt bevolen. Daarnaast wordt een jeugddetentie voor de duur van het voorarrest geadviseerd. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan indirect bijdragen aan het creëren van motivatie voor behandeling bij verdachte, omdat de strafrechtelijke consequentie zwaar is als hij zich niet aan de bijzondere voorwaarden houdt. De Raad verwacht dat een forse stok achter de deur noodzakelijk is voor blijvende verandering. Oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel lijkt niet passend, omdat er voor verdachte nog mogelijkheden worden gezien voor een ambulante behandeling. Indien verdachte slechts wordt veroordeeld voor de lichtere feiten, adviseert de Raad om een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren, en met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de psycholoog over de mate van toerekeningsvatbaarheid en maakt deze tot de hare. Uit de rapportages van zowel de psycholoog als de psychiater blijkt dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdend-gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik die ook aanwezig waren ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten. Hoewel de psychiater zich niet heeft uitgelaten over de (mate van) toerekeningsvatbaarheid in het geval bewezen kan worden dat de betrokkenheid van verdachte verder ging dan op afstand toekijken, zal de rechtbank de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen en zal zij hier bij de strafoplegging rekening mee houden. De rechtbank acht het - gelet op het advies van de psycholoog - immers aannemelijk dat de cognitieve beperkingen en de normoverschrijdend-gedragsstoornis bij het plegen van deze feiten van invloed zijn geweest op het handelen van verdachte.
De verklaringen van de deskundigen ter zitting
De deskundige [naam 4] , raadsonderzoeker, heeft het rapport van de Raad ter zitting nader toegelicht en heeft verklaard dat zij blijft bij het advies. De Raad acht een ambulante behandeling gericht op de gedragsstoornis van verdachte noodzakelijk om het recidiverisico te verkleinen. Daarnaast hecht de Raad er waarde aan dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, zodat de behandeling direct van start kan gaan.
De deskundige [naam 5] , jeugdreclasseerder bij de Jeugdbescherming Overijssel, heeft ter zitting verklaard dat hij zich kan vinden in de rapportage van de psycholoog en de Raad. Daarnaast heeft hij benadrukt dat het belangrijk is dat verdachte een diploma behaalt en dat hij een stok achter de deur nodig heeft in de vorm van bijzondere voorwaarden om in beweging te komen. Sinds verdachte weer in detentie zit, lijkt het probleembesef bij hem te komen en heeft hij een plan geschreven voor de toekomst. Dit is het moment in zijn leven om de goede afslag te nemen.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt over de redelijke termijn het volgende. Voorop staat dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt. Als uitgangspunt heeft in een jeugdstrafzaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op het moment dat verdachte in verzekering is gesteld. Dit was op 8 januari 2024. De termijn tussen 8 januari 2024 en de datum waarop dit vonnis wordt gewezen bedraagt een jaar en negen maanden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn met vijf maanden is overschreden. De rechtbank zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen, zoals hieronder wordt uitgelegd.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte, met zijn kennis van de aanwezigheid van messen in de verdachtengroep, willens en wetens deel heeft genomen aan de desastreus verlopen vechtpartij. De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met het bewijsbare aandeel van verdachte, dat minder groot is dan het aandeel van de medeverdachten die verantwoordelijk worden geacht voor het steekletsel van [slachtoffer 2] en de dood van [slachtoffer 1] en dat ook minder groot is dan het aandeel van de medeverdachte [medeverdachte 5] .
Verdachte was ten tijde van het plegen van de misdrijven vijftien jaar oud. Artikel 77i, eerste lid, onder a, Sr bepaalt dat iemand die ten tijde van het plegen van een misdrijf nog geen zestien jaar oud is tot maximaal twaalf maanden jeugddetentie kan worden veroordeeld. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het bepalen van de strafmaat.
De rechtbank houdt - zoals hierboven uiteen is gezet - ambtshalve ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en zal de duur van de (aanvankelijk) op te leggen jeugddetentie van tien maanden daarom verminderen met één maand.
Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Voorwaardelijke PIJ-maatregel
Daarnaast is de rechtbank, mede gelet op de adviezen van de psycholoog en de Raad, van oordeel dat aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd. Aan de vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel in de zin van artikel 77s Sr is voldaan. Verdachte heeft een delict gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen vereist het opleggen van de PIJ-maatregel en de maatregel is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Verder stelt de rechtbank vast dat bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond, omdat bij hem onder meer sprake is van een normoverschrijdend-gedragsstoornis.
De rechtbank realiseert zich dat de deskundigen bij een bewezenverklaring van de lichtere feiten (de openlijke geweldplegingen) niet hebben geadviseerd tot oplegging van een, al dan niet voorwaardelijke, PIJ-maatregel. Desondanks acht de rechtbank oplegging van de voorwaardelijke maatregel noodzakelijk. De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee dat inmiddels is gebleken dat een lichter kader niet voldoende stok achter de deur biedt voor verdachte om op het rechte pad te blijven en in positieve zin aan zichzelf te blijven werken. Hij heeft zich niet aan de schorsingsvoorwaarden gehouden, waarna de schorsing van zijn voorlopige hechtenis werd opgeheven. Ook de neiging van verdachte – zoals naar voren komt in de hierboven genoemde rapportages - om sociaal wenselijk te antwoorden en zich manipulatief op te stellen, maken dat de rechtbank een steviger kader voor behandeling noodzakelijk acht. Mede gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zijn behandeling en begeleiding van het grootste belang. Door het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel moet het voor verdachte duidelijk zijn dat de opgelegde voorwaarden geenszins vrijblijvend zijn. Verdachte heeft het daarmee zelf in de hand of het tot een behandeling in een gedwongen kader gaat komen.
Conclusie
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast wordt aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad met een proeftijd van twee jaren. Conform de eis van de officier van justitie en het advies van GZ-psycholoog drs. M.Z. Pyrek zal de rechtbank ook opleggen dat gestart wordt met een forensisch klinische behandeling bij de GGzE De Catamaran of soortgelijke instelling aangezien de verwachting is dat verdachte vanwege zijn sociaal wenselijke opstelling onvoldoende profiteert van een ambulante behandeling en een combinatie van intramurale en ambulante behandeling in een gedwongen kader de kans op recidive zal verminderen. Deze klinische opname zal plaatsvinden zolang dat voor de behandeling noodzakelijk is, maar maximaal voor de duur van drie maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Er wordt voldaan aan het criterium van artikel 77za Sr dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. Gelet op de bij verdachte spelende problematiek en de noodzaak tot behandeling daarvan, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een dergelijk geweldsmisdrijf zal plegen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
10 De schade van de benadeelden
10.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
10.1.1 De vordering van de benadeelde partij [naam 1]
(de vader van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.
10.1.2 De vordering van de benadeelde partij [naam 2]
(de moeder van [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. J.J.J. Broekhuizen, advocaat te Harderwijk. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om immateriële schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit affectieschade.
10.1.3 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 40.015,93 (veertigduizend vijftien euro en drieënnegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bedraagt € 15,93 en bestaat uit de kosten voor de informatieverstrekking door de huisarts. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel, lichamelijk letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 25.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
10.1.4 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
10.1.5 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De vordering is ingediend door mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 20.000,00 (twintigduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ter vergoeding van immateriële schade, bestaande uit psychisch letsel en shockschade, wordt een bedrag van € 5.000,00 gevorderd. Daarnaast wordt een bedrag van € 15.000,00 betreffende vergoeding van mogelijke toekomstige schade gevorderd met het oog op een eventuele hoger beroepsprocedure, in welk deel de benadeelde partij volgens mr. Zeegers in eerste aanleg niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
10.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen hoofdelijk moeten worden toegewezen, met uitzondering van de door [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] gevorderde vergoeding van toekomstige schade. De partijen dienen in dat deel van de vordering - zoals verzocht door de raadsman van de benadeelde partijen - niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
10.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat - in het geval van een bewezenverklaring - de schade van de benadeelde partijen niet rechtstreeks door verdachte is veroorzaakt. In dat geval dient een afweging te worden gemaakt ten aanzien van de mogelijke eigen schuld als bedoeld in artikel 6:106 BW bij de aangevers c.q. slachtoffers. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ook sprake was van agressie zijdens de slachtoffers. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen niet meer van zo eenvoudige aard zijn dat zij kunnen worden beoordeeld binnen het strafproces, wat maakt dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden. Daarnaast is de gestelde immateriële schade van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet voldoende is onderbouwd.
Meer subsidiair is door de raadsman verzocht om de toe te wijzen immateriële schade voor [slachtoffer 2] te beperken tot € 5.000,00, gelet op jurisprudentie.
Verder heeft de raadsman verzocht om - bij (gedeeltelijke) toewijzing – verdachte niet hoofdelijk te veroordelen.
10.4 Het oordeel van de rechtbank
10.4.1 De vorderingen van [naam 1] en [naam 2]
Affectieschade
De rechtbank overweegt dat de vorderingen namens de ouders van het overleden slachtoffer, [slachtoffer 1] , zijn ingediend. De gevorderde affectieschade ziet op het leed dat hen is toegebracht door het overlijden van hun zoon. Omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 primair en van het strafverzwarende gevolg onder feit 1 subsidiair, zal de rechtbank de benadeelde partijen op de voet van artikel 361, tweede lid Sv niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen. Het overlijden van [slachtoffer 1] is immers geen rechtstreeks gevolg van het aan verdachte te verwijten handelen, waardoor verdachte niet aansprakelijk kan worden gehouden voor het ontstaan van die affectieschade.
10.4.2 De vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat de vordering van [slachtoffer 2] betrekking heeft op (deels toekomstige) materiële en immateriële schade die verband houdt met de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op hemzelf. Reeds omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 primair, van het strafverzwarende gevolg onder feit 1 subsidiair, alsmede van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
10.4.3 De vorderingen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
Onder verwijzing naar hetgeen hierboven over de vordering van [slachtoffer 2] is overwogen acht de rechtbank ook [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Voor zover deze vorderingen zien op de schade die is ontstaan ten gevolge van de doodslag op [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] volgt dit uit de vrijspraak van verdachte voor deze feiten. Voor zover hun vorderingen betrekking hebben op het jegens henzelf gepleegde geweld (feit 3), is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van deze verdachte – bezien tegen het geheel van de tijdens de geweldpleging gepleegde geweldshandelingen – niet de toewijzing van schadevergoeding zoals gevorderd rechtvaardigt.
10.4.4 Conclusie
De rechtbank zal de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
11 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57, 77a, 77g, 77x, 77y en 77gg Sr.
12 De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 nog meer subsidiair en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
telkens het misdrijf: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2 nog meer subsidiair en 3 primair bewezenverklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden;
-
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;
-
heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;
maatregel
-
legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
-
bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
-
zich gedurende de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd van twee jaar) en op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
-
meewerkt aan een forensisch klinische behandeling bij de GGzE De Catamaran of soortgelijke instelling zolang dat voor de behandeling noodzakelijk is, maar maximaal voor de duur van drie maanden;.
-
zich onder ambulante begeleiding zal laten stellen van FJP Accare te Hengelo of soortgelijke instelling;
-
meewerkt aan behandeling bij Tactus Verslavingszorg, indien de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
-
een zinvolle dagbesteding heeft, waarbij de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is;
-
geen contact legt of laat leggen met de slachtoffers, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] , zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
-
geen contact legt of laat leggen met de medeverdachten ( [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ), zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
-
draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel, afdeling Jeugdreclassering (instantiecode AST 106) op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. De verantwoordelijke gemeente is Enschede;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
-
beveelt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn;
schadevergoeding
-
bepaalt dat de benadeelde partij: [naam 1] (feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij: [naam 2] (feit 1) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 4] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 3] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. M.H. van der Lecq, rechters, allen tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink en mr. K.J. ten Brink, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.
Buiten staat De griffier Ten Brink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 11 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 885 t/m 889.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 439.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] van 2 april 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1453 t/m 1455.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 8 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina 842
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 25 maart 2024, PD07 pagina 94.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 7 maart 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 751.
Relaas zaaksdossier Quebec 1.4 Signalementen verdachten onderzoek Quebec pagina’s 26 en 27; Fotoblad TGO Quebec, zaaksdossier Quebec pagina’s 99-100 en 102-109.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 25 maart 2024, PD07 pagina 89
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 11 maart 2024, PD05, pagina 69
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] van 2 januari 2024, PD03 pagina 22
Proces-verbaal van bevindingen van 26 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 456
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 25 maart 2024, pagina 1444
Proces-verbaal van bevindingen van 5 januari 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 323 t/m 328
Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 86
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina 1512
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina’s 146 en 148-149
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 8 mei 2024, zaaksdossier Quebec pagina’s 1509-1510.
Proces-verbaal van bevindingen van 27 december 2023, Zaaksdossier Quebec pagina’s 458 t/m 460 en 673 t/m 677
Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023 pagina’s 284 t/m 286
Forensisch dossier TGO Quebec van 23 december 2023, pagina’s 221-222, 224-226 en 228.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec pagina 139.
Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie van 16 september 2024, pagina 8.
Definitief deskundigenrapport forensische pathologie d.d. 27 december 2023, Forensisch dossier pagina’s 164 t/m 191.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] van 2 april 2024, PD06, pagina 85.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] van 2 april 2024, PD06, pagina 86; Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 4 maart 2024, PD05, pagina 64.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 146
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] van 14 februari 2024, zaaksdossier Quebec, pagina 1159
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] van 23 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina’s 149
Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 11 maart 2024, PD05, pagina 70
Proces-verbaal van verhoor [verdachte] van 25 december 2023, zaaksdossier Quebec, pagina 844