Artikel 361 (Beraadslaging en uitspraak vordering benadeelde partij)
1. Indien over de vordering van de benadeelde partij gelijktijdig met de strafzaak uitspraak dient te worden gedaan, beraadslaagt de rechtbank mede over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij, over de gegrondheid van haar vordering en over de verwijzing in de kosten door die partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt. De beraadslaging over de verwijzing in de kosten vindt ook plaats indien artikel 333 toepassing heeft gevonden.
2. De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
a. de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging is afgegeven op de gronden, genoemd in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht; en b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.
3. Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
4. Het vonnis houdt, tenzij de rechtbank met toepassing van artikel 333 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
5. Indien de rechtbank de in artikel 51g, vierde lid, bedoelde vordering van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst zij de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt zij hen de schade te vergoeden.
6. Voorts bevat het vonnis de beslissing van de rechtbank over de verwijzing in de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien over de vordering van de benadeelde partij gelijktijdig met de strafzaak uitspraak dient te worden gedaan, beraadslaagt de rechtbank mede over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij, over de gegrondheid van haar vordering en over de verwijzing in de kosten door die partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt. De beraadslaging over de verwijzing in de kosten vindt ook plaats indien artikel 333 toepassing heeft gevonden.
Dit betekent letterlijk: Wanneer de rechtbank tegelijk met de strafzaak een uitspraak moet doen over de vordering van de benadeelde partij, dan beraadslaagt de rechtbank ook over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij (of deze haar vordering mag indienen), over de gegrondheid van haar vordering (of de vordering terecht is), en over de verdeling van de kosten die door de benadeelde partij, de verdachte, en, in het geval bedoeld in artikel 51g, vierde lid, diens ouders of voogd zijn gemaakt. De beraadslaging over de kostenverdeling vindt ook plaats indien artikel 333 (niet-ontvankelijkheid van de OvJ zonder onderzoek ter terechtzitting) is toegepast.
2. De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
Dit betekent letterlijk: De benadeelde partij is alleen ontvankelijk in haar vordering (haar eis kan alleen in behandeling worden genomen) als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, of een zorgmachtiging met toepassing van artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg is afgegeven, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht; en
Dit houdt in dat: aan de verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd, of een zorgmachtiging volgens artikel 2.3, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg is afgegeven, of als artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (schuldigverklaring zonder strafoplegging) wordt toegepast; en
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van de rechtbank wordt gebracht, en waarmee door de rechtbank bij de strafoplegging rekening is gehouden.
Dit houdt in dat: aan haar rechtstreeks schade is berokkend door het feit dat bewezen is verklaard, of door een strafbaar feit waarvan in de dagvaarding staat dat de verdachte het heeft erkend en dat aan de rechtbank is medegedeeld, en waarmee de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening heeft gehouden.
3. Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit betekent letterlijk: Als de behandeling van de vordering van de benadeelde partij volgens de rechtbank het strafproces onevenredig zwaar belast, kan de rechtbank (op verzoek van de verdachte, op vordering van de officier van justitie, of uit eigen beweging (ambtshalve)) beslissen dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering, of het niet-ontvankelijke deel daarvan, dan alleen nog bij de burgerlijke rechter indienen.
4. Het vonnis houdt, tenzij de rechtbank met toepassing van artikel 333 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
Dit betekent letterlijk: Het vonnis bevat, tenzij de rechtbank volgens artikel 333 de benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard zonder de zaak nader te onderzoeken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing moet gemotiveerd zijn (met redenen omkleed).
5. Indien de rechtbank de in artikel 51g, vierde lid, bedoelde vordering van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst zij de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt zij hen de schade te vergoeden.
Dit betekent letterlijk: Als de rechtbank de vordering van de benadeelde partij tegen de ouders of voogd (zoals bedoeld in artikel 51g, vierde lid) gegrond acht, dan wijst zij de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd. Zij veroordeelt hen dan om de schade te vergoeden.
6. Voorts bevat het vonnis de beslissing van de rechtbank over de verwijzing in de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.
Dit betekent letterlijk: Verder bevat het vonnis de beslissing van de rechtbank over wie de kosten moet betalen die zijn gemaakt door de benadeelde partij, de verdachte, en (in het geval bedoeld in artikel 51g, vierde lid) diens ouders of voogd.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:PHR:2025:966 - Parket bij de Hoge Raad - 9 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:903 - Parket bij de Hoge Raad - 26 augustus 2025
ECLI:NL:PHR:2025:902 - Parket bij de Hoge Raad - 26 augustus 2025
ECLI:NL:PHR:2025:872 - Parket bij de Hoge Raad - 26 augustus 2025
ECLI:NL:HR:2025:1233 - Hoge Raad - 9 september 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:4289 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 11 juli 2025
ECLI:NL:HR:2025:1490 - Hoge Raad - 7 oktober 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:5255 - Rechtbank Midden-Nederland - 6 oktober 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:18287 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5825 - Rechtbank Overijssel - 2 oktober 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5826 - Rechtbank Overijssel - 2 oktober 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5827 - Rechtbank Overijssel - 2 oktober 2025
ECLI:NL:RBAMS:2025:7203 - Rechtbank Amsterdam - 30 september 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:5126 - Rechtbank Midden-Nederland - 30 september 2025
ECLI:NL:RBNNE:2025:3939 - Rechtbank Noord-Nederland - 30 september 2025
ECLI:NL:RBNNE:2025:3940 - Rechtbank Noord-Nederland - 30 september 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5689 - Belaging door buren: wanneer overstijgt overlast de strafrechtelijke grens? - 25 september 2025
De rechtbank Overijssel veroordeelt een man voor belaging van zijn buren. De aard, duur en intensiteit van gedragingen, zoals het richten van camera's en dumpen van afval, overstijgen volgens de rechtbank de grens van een gewone burenruzie en vormen een wederrechtelijke stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
ECLI:NL:RBOVE:2025:5692 - Jeugdige dader veroordeeld voor openlijke geweldpleging met fatale afloop - 24 september 2025
De rechtbank veroordeelt een minderjarige verdachte voor openlijke geweldpleging. Hoewel hij niet zelf stak, wordt zijn significante bijdrage aan het groepsgeweld bewezen geacht. Medeplegen van doodslag en poging daartoe wordt echter niet bewezen, omdat zijn bijdrage van onvoldoende gewicht was.
ECLI:NL:RBOVE:2025:5693 - Openlijke geweldpleging: bijdrage zonder wetenschap van messen - 24 september 2025
Rechtbank Overijssel oordeelt dat een verdachte die geen mes droeg en geen wetenschap had van messen bij medeverdachten, niet als medepleger van doodslag en poging daartoe kan worden veroordeeld. Zijn bijdrage, bestaande uit schoppen en achtervolgen, kwalificeert wel als significante bijdrage aan openlijke geweldpleging.
ECLI:NL:RBNHO:2025:10892 - Vrijspraak poging ontploffing: ontbreken ontstekingsmiddel blokkeert begin uitvoering - 23 september 2025
Rechtbank Noord-Holland spreekt een verdachte vrij van medeplegen en medeplichtigheid aan een poging tot ontploffing. Het alleen plaatsen van explosieven is geen begin van uitvoering als niet bewezen kan worden dat de uitvoerder daadwerkelijk een ontstekingsmechanisme voorhanden had om het misdrijf te voltooien.