Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2025:5827 - Rechtbank Overijssel - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2025:58272 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Zwolle

Parketnummer: 08.350322.24 (P) Datum vonnis: 2 oktober 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] , wonende aan [woonplaats] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A. Lubbers, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door mr. M.J. Ellenbroek is aangevoerd.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 13 maart 2022 [slachtoffer] heeft verkracht.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

hij op of omstreeks 13 maart 2022 te [plaats] , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , door zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] te brengen en/of heen en weer te bewegen,

en bestaande dat geweld of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of die één of meer feitelijkheden hierin dat verdachte

  • de armen en/of handen van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de

armen en/of handen van die [slachtoffer] op haar rug heeft gedrukt en/of heeft gehouden en/of

  • die [slachtoffer] bij haar nek heeft gepakt en/of gehouden en/of

  • het gezicht van die [slachtoffer] in het kussen heeft gedrukt en/of gehouden, ten

gevolge waarvan die [slachtoffer] in ademnood kwam en/of

  • ( met kracht) de benen van die [slachtoffer] uit elkaar heeft geduwd/gedrukt en/of

  • ( aldus) misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht ten opzichte van die

[slachtoffer] en/of

  • ( meermalen) voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van

verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

3 De bewijsmotivering

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking tot de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Artikel 342, tweede lid, Sv strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

In deze zaak stelt de rechtbank vast dat aangeefster en verdachte op zowel 12 als 13 maart 2022 met elkaar hebben afgesproken in de woning van aangeefster, nadat ze elkaar hadden leren kennen via Badoo, en dat toen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Ten aanzien van de seksuele handelingen die op 12 maart 2022 hebben plaatsgevonden staat vast dat deze vrijwillig waren. Voorafgaand aan de seksuele handelingen op beide data was er veelvuldig WhatsApp contact tussen aangeefster en verdachte over seksueel contact.

De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of de seksuele handelingen op 13 maart 2022 onder dwang hebben plaatsgevonden. Volgens de verklaring van aangeefster is dat het geval. Verdachte heeft in het politieverhoor en ter terechtzitting ontkend dat sprake was van dwang. De rechtbank dient daarom te beoordelen of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, en vervolgens of het dossier voldoende steunbewijs bevat voor de verklaring van aangeefster.

Aangeefster heeft verklaard dat zij, nadat verdachte met haar instemming bij haar in bed was gaan liggen en nadat zij beiden al een aantal uren hadden geslapen, op haar buik in bed lag, dat verdachte haar armen vastpakte achter haar rug en dat zij haar hoofd richting haar schouder moest draaien, zodat haar hoofd niet in het kussen werd gedrukt. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar vervolgens tegen haar zin vaginaal en anaal heeft gepenetreerd. Zij had daardoor pijn en er was een stukje van haar kunstgebit afgebroken. Aangeefster heeft verklaard dat getuige [getuige] , haar vriendin,de details weet van wat haar is overkomen. [getuige] heeft verklaard dat zij aangeefster de dag na de laatste ontmoeting met verdachte heeft gesproken. [getuige] heeft verklaard dat aangeefster haar niet alles in detail heeft verteld. In het procesverbaal van het forensisch onderzoek bij aangeefster is beschreven dat het kunstgebit van aangeefster beschadigd was en dat er oppervlakkige schaafwonden en drie plekken met een oppervlakkige verkleuring op haar lichaam zaten. Uit het forensisch onderzoek blijkt niet op welk moment en op welke wijze de verwondingen en de beschadiging aan het kunstgebit zijn ontstaan. Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster wat betreft de tenlastegelegde dwang onvoldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen in het dossier. Immers, de verklaring van [getuige] noch het forensisch onderzoek wijzen op dwang.

De rechtbank hecht eraan daarbij te benoemen dat het zo kan zijn dat er op 13 maart 2022 seksuele handelingen zijn verricht die aangeefster niet prettig vond en mogelijk in haar beleving tegen haar wil heeft ondergaan. Voor zover dit het geval is, kan de rechtbank echter niet zonder gerede twijfel vaststellen dat het voor verdachte kenbaar was dat aangeefster deze seksuele handelingen niet wilde en of zijn opzet op dwang daartoe was gericht.

4 De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces en vordert een schadevergoeding van € 10.000,-ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.

Omdat verdachte van het ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5 De beslissing

De rechtbank:

vrijspraak

  • verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;

  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Ruiter, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. R.J. Postma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.