Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:5255 - Rechtbank Midden-Nederland - 6 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:52556 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Utrecht

Parketnummer: 16/220432-24 Tegenspraak

Vonnis van de meervoudig kamer van 6 oktober 2025 in de strafzaak van:

[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (Marokko), verblijvende op het adres [adres] , [postcode] in [plaats] , hierna: de verdachte.

1 Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 22 september 2025.

Op de zitting waren aanwezig:

2 Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:

feit 1 op 14 januari 2023 in Utrecht [aangeefster 4] heeft bedreigd door met zijn hand een snijbeweging langs zijn keel/hals te maken terwijl hij die [aangeefster 4] aankeek;

feit 2 op 14 januari 2023 in Utrecht [aangeefster 1] heeft aangerand door onverhoeds haar borsten (over de kleding) te betasten;

feit 3 op 15 januari 2023 in Utrecht [aangeefster 2] heeft aangerand door onverhoeds haar borsten, billen en/of geslachtsdeel (over de kleding) te betasten en/of onverhoeds (over de kleding) op haar billen te slaan;

feit 4 op 16 januari 2023 in Utrecht [aangeefster 3] heeft aangerand door onverhoeds haar billen en/of geslachtsdeel (over de kleding) te betasten.

De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3 Bewijs

3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte de feiten heeft gepleegd. Het standpunt wordt – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.

3.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van de aanranding van [aangeefster 1] (feit 2). Zij voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 3.3.

3.3. Oordeel van de rechtbank

3.3.1. Bewijsmiddelen De rechtbank oordeelt dat alle feiten zijn bewezen. De bewezenverklaring is gebaseerd op de inhoud van de bewijsmiddelen. Dit verkorte vonnis bevat geen bewijsmiddelen. Als hoger beroep wordt ingesteld, zal het vonnis worden aangevuld met een bijlage met daarin de inhoud van de bewijsmiddelen.

3.3.2. Bewijsoverwegingen

Inleiding De verdenkingen tegen de verdachte zijn ontstaan in een periode kort nadat hij werd opgenomen bij [instelling] in het kader van een crisismaatregel (op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg). De aangevers zijn medewerkers van [instelling] , die tijdens de opname aan het werk waren op de afdeling waar de verdachte toen verbleef.

De verdachte heeft op de zitting verklaard dat het klopt dat hij [aangeefster 4] (feit 1) heeft bedreigd. Over de aanrandingen van [aangeefster 2] (feit 3) en [aangeefster 3] (feit 4) heeft hij gezegd dat hij zich niet alles meer kan herinneren, maar dat hij zich wel kan herinneren dat hij [aangeefster 3] bij haar borsten heeft weggeduwd. Hij heeft verder verklaard dat hij wanen had en dacht dat hij in een spel zat en de macht over mensen had. De verdachte toonde daarom ontremd gedrag.

De rechtbank verklaart, gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van de verdachte, de feiten 1, 2 en 4 bewezen. De advocaat heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit.

De aanranding van [aangeefster 1] (feit 2) De verdediging voert aan dat het wettig bewijs voor een bewezenverklaring van dit feit ontbreekt. Er is onvoldoende steunbewijs voor wat [aangeefster 1] heeft verklaard in haar aangifte. Er was niemand bij en voor zover zij heeft verklaard dat er wel iemand bij was, geldt dat die persoon (aangever feit 1) heeft verklaard het zich niet meer voor de geest te kunnen halen.

Juridisch kader zedenzaken In zedenzaken zijn vaak alleen een aangeefster en een verdachte aanwezig geweest bij de handelingen waarvan een verdachte wordt beschuldigd. Om in zo’n geval tot een veroordeling te kunnen komen, moet de rechtbank in de eerste plaats nagaan of de verklaring van de aangeefster op zichzelf voldoende betrouwbaar is. Alleen in dat geval kan de rechtbank namelijk die verklaring voor het bewijs gebruiken. Bij het beoordelen van de betrouwbaarheid kijkt de rechtbank onder andere naar de consistentie, de gedetailleerdheid, de authenticiteit en de spontaniteit van de verklaring.

Gelet op het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is alleen de verklaring van de aangeefster - zelfs als die betrouwbaar is - onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat – op grond van vaste rechtspraak – in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaring van de aangeefster voldoende wettig bewijs kan opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat niet is vereist dat de gedragingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het genoeg is wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.

Betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster 1] De rechtbank concludeert, net als de officier van justitie, dat de verklaring van [aangeefster 1] betrouwbaar is. De verklaring past bij de melding van aanranding, die [aangeefster 1] twee dagen na het incident, bij de politie deed. Pas nadat [aangeefster 1] melding deed zijn er andere werknemers van [instelling] geweest die aangifte tegen de verdachte hebben gedaan. De aangifte van [aangeefster 1] bevat details over de momenten waarop de verdachte plotseling haar borsten aanraakte en hoe, waar en wanneer hij dit deed. De beschreven gebeurtenissen passen in het patroon aan gedragingen dat de rechtbank ziet in de verklaringen van [aangeefster 4] (feit 1), [aangeefster 2] (feit 3) en [aangeefster 3] (feit 4), in het bijzonder waar het gaat om de manier waarop de verdachte reageerde op het personeel waarmee hij in aanraking kwam. De verdachte gedroeg zich grensoverschrijdend en creëerde daarmee een onveilige sfeer. De aanrandingen van [aangeefster 2] en [aangeefster 3] vonden plaats op vergelijkbare wijze. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster 1] . De rechtbank zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.

Steunbewijs De rechtbank oordeelt, anders dan de advocaat van de verdachte naar voren heeft gebracht, dat de verklaring van [aangeefster 1] voldoende steun vindt in het dossier. Haar verklaring wordt allereerst op belangrijke onderdelen ondersteund door de verklaring van [aangeefster 4] , waarin hij heeft beschreven dat de verdachte dicht bij [aangeefster 1] kwam en dat het allemaal heel onveilig was. Dat hij zich bij de opname van zijn verklaring door de politie - 1,5 jaar na het incident - de details van de gebeurtenissen niet meer goed kon herinneren is voorstelbaar. Het leidt ook niet tot twijfel, omdat het dichtbij [aangeefster 1] staan door de verdachte en het onveilige gevoel dat [aangeefster 4] benoemde passen bij de verklaring van [aangeefster 1] . De aangifte van [aangeefster 1] vindt bovendien steun in de aangiftes van [aangeefster 2] (feit 3) en [aangeefster 3] (feit 4), twee vrouwelijke collega’s werkzaam op dezelfde afdeling, die op soortgelijke wijze (plotseling) door de verdachte zijn aangeraakt op intieme lichaamsdelen. Deze aanrandingen, waarvan de verdachte niet ontkent dat deze hebben plaatsgevonden, vonden dezelfde dag en een dag later plaats. De aangiftes van [aangeefster 2] en [aangeefster 3] werden kort na de incidenten - enkele dagen tot een maand later - door de politie opgenomen.

Het door [aangeefster 1] beschreven gedrag van de verdachte past, tot slot, bij het door de Pro Justitia-rapporteur geschetste toestandsbeeld van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte was ervan overtuigd dat er een spel gaande was waarbij aan hem bepaalde macht was toegekend en had daarbij geen inzicht in het ontoelaatbare van zijn seksueel ontremd gedrag.

Conclusie De rechtbank oordeelt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte (ook) [aangeefster 1] (feit 2) heeft aangerand.

3.4. Bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:

feit 1 omstreeks 14 januari 2023 te Utrecht [aangeefster 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met zijn hand een snijbeweging langs zijn (verdachtes) keel te maken, terwijl hij daarbij die [aangeefster 4] aankijkt;

feit 2 omstreeks 14 januari 2023 te Utrecht door een andere feitelijkheid, [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het dulden van meer ontuchtige handelingen, door meerdere keren onverhoeds de borsten van die [aangeefster 1] over de kleding te betasten; feit 3 op 15 januari 2023 te Utrecht door een andere feitelijkheid, [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het dulden van meer ontuchtige handelingen, door

  • meerdere keren onverhoeds de borsten en geslachtsdeel van die [aangeefster 2] over de kleding te betasten, en- meerdere keren onverhoeds over de kleding op de billen van die [aangeefster 2] te slaan; feit 4 op 16 januari 2023 te Utrecht door een andere feitelijkheid, [aangeefster 3] heeft gedwongen tot het dulden van meer ontuchtige handelingen, door onverhoeds de bil en geslachtsdeel van die [aangeefster 3] over de kleding te betasten.

De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4 Kwalificatie en strafbaarheid

4.1 Kwalificatie De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:

feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; feiten 2, 3 en 4: feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

4.2 Strafbaarheid feiten en verdachte

4.2.1. Strafbaarheid van de feiten De feiten zijn strafbaar.

4.2.2 Strafbaarheid van de verdachte 4.2.2.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij bij het begaan van het bewezen verklaarde volledig ontoerekeningsvatbaar was.

4.2.2.2 Standpunt van de advocaat van de verdachte De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank ook de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging in verband met de volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte.

4.2.2.3 Oordeel van de rechtbank Over de verdachte is een Pro Justitia-rapport opgemaakt door psychiater mr. drs. F.M.J. Bruggeman op 26 augustus 2025. Het rapport houdt onder meer het volgende in.

De psychiater heeft vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een schizotypische persoonlijkheid en een psychotische stoornis in het kader van een bipolaire stoornis, waarbij de laatste episode uit (hypo)manie voortkwam. Deze psychische stoornis was aanwezig ten tijde van de bewezen verklaarde beschuldiging en deze beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte volledig. Er was sprake van een maniform psychotisch toestandsbeeld bij de verdachte waarvoor hij werd opgenomen met een crisismaatregel (op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), omdat er ernstig nadeel werd vastgesteld voortkomend uit die psychotische stoornis. De verdachte werd 24 tot 48 uren voorafgaand aan het bewezen verklaarde wilsonbekwaam beoordeeld.

Bij het maniform psychotische beeld was sprake van seksueel ontremd gedrag, grootheid en overwaardige- en betrekkingsideeën. De verdachte had op basis van de manie geen inzicht in het strafwaardige van zijn handelen en dus heeft hij ook niet volgens dit inzicht kunnen handelen. De realiteitstoetsing bij verdachte was volledig verstoord. De psychiater adviseert daarom de beschuldigingen in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen en de verdachte te beschouwen als volledig ontoerekeningsvatbaar.

De rechtbank is op basis van het advies van de psychiater – net als de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan de verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte daarom voor alle feiten ontslaan van alle rechtsvervolging. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank niet meer toekomt aan de vraag of aan de verdachte een straf moet worden opgelegd.

5 Geen oplegging van maatregel

De rechtbank legt ook geen maatregel op aan de verdachte en legt dit als volgt uit.

De psychiater schat het risico op recidive in als laag. Het bewezen verklaarde heeft bijna 2,5 jaar geleden plaatsgevonden, de verdachte is therapietrouw en toont voldoende inzicht in de omstandigheden van de decompensatie tijdens het bewezen verklaarde. De ambulante hulpverlening is medio 2024 door [instelling] afgesloten omdat er bij de verdachte sprake is van een stabiele psychiatrische situatie.

De reclassering ziet dit ook zo. Uit het reclasseringsadvies van 4 september 2025, opgemaakt door [A] , volgt dat Reclassering Nederland adviseert geen toezicht of interventies in een justitieel kader aan de verdachte op te leggen, omdat de kans op recidive wordt ingeschat als laag. De verdachte lijkt ziektebesef en -inzicht te hebben en inmiddels zelf handvatten te hebben gevonden om een terugval te voorkomen. Sinds het bewezen verklaarde is de verdachte niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Sindsdien is hij stabiel en medicatietrouw. De verdachte is eerder conflictmijdend en sociaal angstig dan dat hij grensoverschrijdend (delict)gedrag laat zien.

Het voorgaande strookt met het beeld dat de rechtbank van de verdachte kreeg op de zitting. De verdachte kon heel goed uitleggen wat er misging in de periode voorafgaand aan en van het bewezen verklaarde. Hij heeft geleerd dat hij zich niet (te veel) moet terugtrekken als diezelfde soort gevoelens en gedachten weer opkomen en heeft een plek waar hij naartoe gaat voor sociaal contact. Hij heeft ook een terugvalpreventieplan opgesteld, waarvan hij de inhoud goed kent. De rechtbank legt gelet op al het voorgaande dan ook geen maatregel aan de verdachte op.

6 Vorderingen benadeelde partijen

6.1. Vordering van de benadeelde partijen

[aangeefster 1] (feit 2) en [aangeefster 2] (feit 3) hebben zich gesteld als benadeelde partij. Zij stellen schade te hebben geleden als gevolg van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten.

Vordering [aangeefster 1] vordert een bedrag van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade. De gevorderde immateriële schadevergoeding ziet op psychisch letsel.

Vordering [aangeefster 2] vordert een bedrag van € 2.500,-, bestaande uit immateriële schade. De gevorderde immateriële schadevergoeding ziet op psychisch letsel.

Beide benadeelde partijen verzoeken de schadevergoeding te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

6.2. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevraagd beide vorderingen volledig toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

6.3. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de toe te wijzen bedragen voor beide vorderingen sterk gematigd moeten worden, omdat rekening moet worden gehouden met de psychische toestand van de verdachte tijdens de bewezen verklaarde feiten.

6.4. Oordeel van de rechtbank In artikel 361, tweede lid onder a, Sv staat – kort gezegd en voor zover van toepassing – dat de benadeelde partij alleen ontvankelijk zal zijn in haar vordering als aan de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

Zoals hiervoor overwogen en geoordeeld zal de verdachte vanwege volledige ontoerekeningsvatbaarheid worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zonder oplegging van een maatregel. Hierdoor wordt niet voldaan aan een van de ontvankelijkheidsvereisten zoals genoemd in voornoemd artikel. De benadeelde partijen worden daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.

Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen kosten worden gecompenseerd, in die zin dat de benadeelde partijen en de verdachte hun eigen kosten dragen.

De rechtbank legt ook geen schadevergoedingsmaatregel op. In artikel 36f Sr is bepaald dat een schadevergoeding kan worden opgelegd aan degene die bij rechterlijke uitspraak wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld tot een straf of aan wie bij rechterlijke uitspraak een maatregel wordt opgelegd of voor wie met toepassing van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg een zorgmachtiging of rechterlijke machtiging is afgegeven op de gronden, genoemd in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel 1°, 2° of 4°, van de Wet forensische zorg. Omdat van al deze situaties geen sprake is - de rechtbank legt geen straf of maatregel op en geeft ook geen zorgmachtiging af - bestaat er voor oplegging van een schadevergoedingsmaatregel voor de slachtoffers geen rechtsgrond.

8 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2, 3 en 4 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;

  • verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feit

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;

strafbaarheid verdachte

  • verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;

vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [aangeefster 1] (feit 2)

vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [aangeefster 2] (feit 3)

Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. A. Maas en mr. M.S. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D. Pronk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.

Bijlage I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

feit 1 hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [aangeefster 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met zijn hand een snijbeweging langs zijn (verdachtes) keel/hals te maken, terwijl hij daarbij die [aangeefster 4] aankijkt;

feit 2 hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Utrecht, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van één of meer ontuchtige handelingen, door één of meerdere keren onverhoeds de borst(en) van die [aangeefster 1] (over de kleding) te betasten;

feit 3 hij op of omstreeks 15 januari 2023 te Utrecht, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van één of meer ontuchtige handelingen, door

  • één of meerdere keren onverhoeds de borst(en) en/of de bil(len) en/of het

geslachtsdeel van die [aangeefster 2] (over de kleding) te betasten, en/of

  • één of meerdere keren onverhoeds (over de kleding) op de bil(len) van die

[aangeefster 2] te slaan;

feit 4 hij op of omstreeks 16 januari 2023 te Utrecht, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van één of meer ontuchtige handelingen, door één of meerdere keren onverhoeds de bil(len) en/of het geslachtsdeel van die [aangeefster 3] (over de kleding) te betasten.