ECLI:NL:RBDHA:2025:18287 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/336007-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 september 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk Visser, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.H.S. Vogel, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 september 2025 - ten laste gelegd hetgeen vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en de tekst van de wijziging tenlastelegging is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, heel kort gezegd, op neer dat verdachte in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 30 juni 2024 met twee jongens van onder de zestien jaar ontuchtige handelingen heeft gepleegd, met een jongen van onder de twaalf jaar via de webcam ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het binnendringen van het lichaam en dat hij een gewoonte heeft gemaakt van het maken en voorhanden hebben van kinderporno.
3 De bewijsbeslissing
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Gebruikte bewijsmiddelen
P.M.
3.3 Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de bewezenverklaarde periodes overweegt de rechtbank dat de feiten zijn begaan in de telkens tenlastegelegde periode en zal die periodes dan ook ongewijzigd bewezenverklaren. Bij de bepaling van de straf zal rekening worden gehouden met de daadwerkelijke (en kortere) periodes, zoals die uit het dossier naar voren komen.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aan [naam 1] heeft gevraagd of hij de penis van [naam 1] mocht aanraken dan wel vasthouden. Gelet op de context, te weten het leeftijdsverschil tussen de verdachte en [naam 1] , de locatie in het bos, de reis die de verdachte had afgelegd om [naam 1] te ontmoeten en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting over zijn intenties en gevoelens, moet naast het betasten van [naam 1] 's billen ook de vraag die de verdachte aan [naam 1] stelde als ontuchtige handeling worden aangemerkt.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte met een onbekend gebleven persoon, NN27, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het op verzoek van de verdachte tonen van en trekken aan de penis door NN27 van welke handelingen de verdachte opnames heeft gemaakt. Uit chatberichten blijkt dat de verdachte NN27 ook verzocht om zijn vinger in zijn anusacht te brengen. Hoewel de indruk wordt gewekt dat hij dat vervolgens deed, blijkt uit het dossier onvoldoende dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd. De rechtbank zal verdachte dan ook van de feitelijkheid van het seksueel binnendringen van het lichaam van de jongen op de webcam en daarmee van het feit dat (mede) bestaat uit dat seksueel binnendringen vrijspreken.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot het plegen van handelingen (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen, constateert de rechtbank dat in de tenlastelegging wel het beoogde strafbare feit wordt beschreven (“ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [etc. etc.]”), maar niet de feitelijke handeling die de poging zouden vormen (‘het volgende heeft gedaan: …). De tenlastelegging is dan ook onvoldoende feitelijk. De rechtbank zal de dagvaarding ten aanzien van feit 3 subsidiair nietig verklaren.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde plegen van ontuchtige handelingen met NN27 via de webcam, met uitzondering van de binnendringingshandeling.
Ten aanzien van het vierde feit, het kinderpornofeit, zal de rechtbank verdachte onder andere vrijspreken van het verspreiden daarvan, nu uit het dossier niet blijkt dat hij de afbeeldingen verspreidde. Dat is nog los van de stellige verklaring van verdachte dat hij de afbeeldingen van deze jongens niet heeft verspreid, een ontkenning waaraan gelet op zijn bekentenis van de andere feiten, ongeacht hun ernst, waarde kan worden toegekend. Daarbij komt de opmerking van de officier van justitie dat er geen aanwijzingen zijn voor verspreiding. Hij voegde daaraan toe dat – kort gezegd – dergelijke afbeeldingen in de regel dan in andere onderzoeken worden aangetroffen, wat bij deze afbeeldingen niet het geval is.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1 hij in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 30 juni 2024 te Venray, met [naam 1] (zaak 2), geboren op [geboortedatum 2] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-
het betasten van de billen van die [naam 1] en
-
het vragen aan die [naam 1] of hij, verdachte, de penis van die [naam 1] mocht vasthouden/aanraken;
2 hij in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 30 juni 2024 te Den Helder, met [naam 2] (zaak 8), geboren op [geboortedatum 3] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-
het betasten van de penis van die [naam 2] ,
-
het tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [naam 2] en
-
het door die [naam 2] laten vasthouden/betasten van zijn, verdachtes, penis;
3 meer subsidiair
hij in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 30 juni 2024 te Delft, met de tot op heden onbekend gebleven persoon, te weten NN27 (zaak 27), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het voor een door hem ingeschakelde webcam en aldus geheel of gedeeltelijk zichtbaar voor verdachte,
-
door die NN27 laten tonen van zijn penis,
-
door die NN27 laten trekken aan zijn penis
van welke handelingen door hem, verdachte, opnames zijn gemaakt;
4 hij in de periode van 7 oktober 2019 tot en met 30 juni 2024 te Delft meermalen, telkens afbeeldingen en gegevensdragers bevattende afbeeldingen te weten
-
foto's en video's en
-
gegevensdrager(s) te weten een telefoon (Samsung A52) en een externe harde schijf (Seagate) en een laptop (Acer) en een desktop (Nzxt),
bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten
-
[naam 3] (zaak 1), geboren op [geboortedatum 4] 2013 en
-
[naam 1] (zaak 2), geboren op [geboortedatum 2] 2012 en
-
[naam 4] (zaak 3), geboren op [geboortedatum 5] 2014 en
-
[naam 2] (zaak 8), geboren op [geboortedatum 3] 2010 en
-
[naam 5] (zaak 15), geboren op [geboortedatum 6] 2010 en
-
[naam 6] (zaak 17), geboren op [geboortedatum 7] 2011 en
-
[naam 7] (zaak 24), geboren op [geboortedatum 8] 2011 en
-
personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, waaronder de slachtoffers in de zaken 4 t/m 6, 9 t/m 14, 16, 19 t/m 23, 25 t/m 40, waren betrokken heeft vervaardigd, verworven, in bezit gehad en zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met een markeerstift anaal penetreren van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, (zaak 11)
en
het betasten en/of aanraken van het geslachtsdeel en/of de billen van die [naam 3] (zaak 1), [naam 1] (zaak 2), [naam 4] (zaak 3), [naam 2] (zaak 8), [naam 5] (zaak 15), [naam 6] (zaak 17), [naam 7] (zaak 24) en personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt
en
het betasten van het geslachtsdeel en de billen van die [naam 2] (zaak 8) door een ander persoon (die [naam 6] , zaak 17) een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt,
en
het geheel of gedeeltelijk naakt laten poseren van/door die [naam 3] (zaak 1) en [naam 1] (zaak 2) en [naam 4] (zaak 3) en [naam 2] (zaak 8) en [naam 5] (zaak 15) en [naam 6] (zaak 17) en [naam 7] (zaak 24) en personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hadden bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of poseert in een omgeving en/of met een voorwerp en/of in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij zijn leeftijd past en/of waarbij deze persoon zich (vervolgens) in opeenvolgende afbeeldingen/filmfragmenten van zijn kleding ontdoet
en (waarna) door het camerastandpunt en/of de (onnatuurlijke) pose en/of de wijze van kleden van deze persoon en/of de uitsnede van de foto's nadrukkelijk het (ontblote) geslachtsdeel en/of anus van deze persoon in beeld gebracht worden waarbij de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft of strekt tot seksuele prikkeling
en
het houden van een stijve penis bij/naast het gezicht en lichaam van die [naam 2] (zaak 8) en een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt waarbij de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft of strekt tot seksuele prikkeling,
en hij, verdachte, aldus van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenveertig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaar en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden die reclassering heeft geadviseerd in het advies van 15 april 2025 met in aanvulling daarop een locatieverbod met betrekking tot de woonplaats van een aantal slachtoffers en met het bevel dat deze voorwaarden dadelijke uitvoerbaar zijn.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd in de vorm van een contact- en locatieverbod met alle geïdentificeerde slachtoffers in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr voor de duur van vijf jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk deel met een proeftijd van drie jaar en een eventuele werkstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten De verdachte leerde via sociale mediakanalen als Omegle en Snapchat jonge jongens kennen en zette ze aan tot het verrichten van seksuele handelingen voor de camera. De jongens waren destijds acht tot zestien jaar oud. Ook deelde de verdachte zelf foto’s van zijn geslachtsdeel en masturbatiefilmpjes met de jongens. Van hun handelingen maakte hij screenshots. Op die manier maakte hij kinderporno. Hoewel van verspreiding niet is gebleken, heeft hij de afbeeldingen wel bewaard. Dat gebeurde met zoveel jongens en over een dusdanig lange periode dat hij er een gewoonte van heeft gemaakt. Hij had 3209 afbeeldingen voorhanden, waarvan 467 filmpjes. Met een op dat moment elfjarige jongen heeft hij een fysieke afspraak gemaakt. Tijdens een wandeling heeft hij aan de billen van die jongen gezeten. Ook heeft hij hem gevraagd of hij zijn penis mocht vasthouden. Hoewel de jongen zei dat dat niet mocht en verdachte het toen daarbij heeft gelaten, heeft hij met het aanraken van de billen en de vraag aan dit minderjarige kind een zeer belangrijke grens overschreden.
Een andere jongen, toen 13, heeft hij ook daadwerkelijk ontmoet. Met hem zijn twee afspraken geweest. Met hem heeft hij daadwerkelijk seksueel contact gehad door diens penis vast te houden en zijn eigen stijve penis te laten vasthouden. Er is ook een foto gemaakt waarbij de jongen met bloot onderlichaam op de grond zit, terwijl hij met zijn hand de penis van verdachte vasthoudt.
Ten slotte heeft hij via de webcam met een onbekend kind, waarvan de leeftijd op acht jaar wordt geschat, ontuchtige handelingen gepleegd door hem zijn penis te laten zien en eraan te trekken. Verder is uit het dossier naar voren gekomen dat hij de jongen heeft gevraagd een vinger in zijn anus te steken, waartoe dat kind daadwerkelijk aanstalten maakte.
Dit zijn alle zeer ernstige feiten die aanzienlijk leed en forse psychische schade hebben veroorzaakt. De verdachte heeft met zijn handelen op grove tot zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, deels via sociale media en webcam, maar ook direct, door met enkelen van hen af te spreken. Met dat alles maakte hij ook een inbreuk op de geestelijke integriteit van de jonge slachtoffers. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Dat de door verdachte veroorzaakte schade en de gevolgen voor de jongens groot zijn, blijkt wel uit de onderbouwingen van de vorderingen tot schadevergoeding en uit de slachtofferverklaringen. Met zijn gedrag heeft de verdachte zijn eigen seksuele lusten laten prevaleren boven de belangen van de kinderen.
Strafverzwarend acht de rechtbank niet alleen dat de verdachte misbruik maakte van de kwetsbaarheid van de jongens gelet op hun (soms zeer) jonge leeftijd, maar ook dat hij zeer geraffineerd te werk is gegaan. Zo bood hij cadeaukaarten en geld aan in ruil voor het zien van hun naakte lichamen en het verrichten van seksuele handelingen. NN27 hield hij voor dat hij diens telefoon kon ontdoen van ouderlijke toezicht, als de jongen zijn penis liet zien of bepaalde handelingen zou doen.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het blanco strafblad van de verdachte van 24 april 2025.
Medewerking vanaf het begin In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat hij vanaf het begin mee heeft gewerkt aan het onderzoek en openheid van zaken heeft gegeven. De verdachte heeft zich ervoor ingezet om slachtoffers die nog onbekend waren te identificeren. Ook heeft de verdachte spijt betuigd en inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen.
Pro Justitia rapportages De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van 28 februari 2025 en 20 februari 2025 over de verdachte [naam 8] , arts in opleiding tot psychiater, en [naam 9] , psychiater, en van [naam 10] , GZ-psycholoog. De gedragskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en een ongespecificeerde neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Deze pathologie, zo concluderen de deskundigen, was aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde en is daarop van invloed geweest.
Ze wijzen erop dat de verdachte wel wist dat zijn gedrag strafbaar was, maar dat hij niet in staat is geweest om zijn seksuele drang zelfstandig te stoppen en stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen op de ander. Door zijn neurobiologische ontwikkelingsstoornis stond verdachte niet tot nauwelijks stil bij de gevolgen van zijn handelen op de minderjarige jongens. De grote mate van seksuele opwinding die voortkomt uit de pedofiele stoornis, zorgde er eveneens voor dat verdachte doorging (verminderde impulscontrole) met het bekijken van kinderporno en het contact leggen met minderjarige jongens ten behoeve van zijn eigen seksuele genot. De deskundigen adviseren om de ten laste gelegde feiten bij een bewezenverklaring in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt dat advies over en maakt die conclusie tot de hare. De psychiater schat het risico op herhaling van seksueel grensoverschrijdend gedrag in als hooguit gemiddeld, waarbij het risico tot laag kan reduceren gegeven de beschermende factoren en het extern risicomanagement dat nog verder kan worden aangescherpt. Als beschermende factoren worden onder meer gezien dat de verdachte passend werk, een gestructureerde vrijetijdsbesteding en goed financieel beheer heeft, en dat hij gemotiveerd is voor behandeling en over een positieve houding beschikt tegenover autoriteit. Daarnaast heeft hij een stabiele relatie en was hij reeds in beeld gekomen bij professionele hulpverlening. Behandeling van de verdachte en risicomanagement kan naar mening van de psychiater plaatsvinden binnen het kader van de bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
De psycholoog schat de kans op seksueel recidive in als laag-matig, met daarbij de inschatting dat het risico op een hands-off seksueel delict (kinderporno bekijken/vervaardigen) in de praktijk wel wat hoger zal liggen (richting matig-hoog). De psycholoog adviseert ambulante behandeling bij een forensische polikliniek gericht op terugvalpreventie en vroeg signalering op te leggen. Daarnaast wordt een vervolgdiagnostiek door een gespecialiseerd expertisecentrum voor de diagnose ASS geadviseerd.
Reclasseringsadvies De rechtbank heeft ook acht geslagen op een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 april 2025. De reclassering schat het risico op recidive in als laag tot gemiddeld. De verdachte ontving eerder een kortdurende vrijwillige behandeling bij De Waag. De reclassering stelt echter dat er nog geen forensische (behandel)interventie heeft plaatsgevonden, welke wel als noodzakelijk wordt gezien om recidivebeperking te bewerkstelligen. Er dient aandacht te zijn voor terugvalpreventie en vroegsignalering.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;- ambulante behandeling;- contactverbod met de slachtoffers; - dagbesteding; - vermijden contact met minderjarigen; - vermijden kinderporno; - geven van openheid aangaande (partner)relaties. Verder adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Gelet op wat hiervoor is overwogen kan niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Tegenover aantal en ernst van de feiten wegen het verminderd toerekenen en de meewerkende houding van verdachte onvoldoende om van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien. Wel wegen die factoren nadrukkelijk mee bij het bepalen van de hoogte van die straf. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat zij de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Proeftijd en dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden en toezicht Reeds gelet op de inschatting van het recidiverisico door de gedragskundigen is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat het stopgesprek met de politie dat voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten heeft plaatsgevonden de feiten niet heeft voorkomen, sterkt de rechtbank in dat oordeel. De rechtbank zal, met het oog op voorkoming van recidive, de proeftijd vaststellen op een termijn van vijf jaar en bevelen dat de te stellen bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Maatregel ex artikel 38v Sr Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten, zal de rechtbank aan de verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, in de vorm van het hiernavolgende contactverbod en een locatieverbod met betrekking tot de woonplaats van de slachtoffers waarbij het tot een fysieke afspraak is gekomen. De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren, zowel voor het contactverbod als het locatieverbod. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van een week, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Voorlopige hechtenis De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, gelet op de persoonlijke belangen van de verdachte, toe. De persoonlijke belangen zijn door de persoonlijke ontwikkelingen sinds de vorige beslissing eerder zwaarder gaan wegen dan lichter.
7 De vorderingen van de benadeelde partijen/ de schadevergoedingsmaatregelen
7.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
In totaal hebben elf benadeelde partijen zich gevoegd als partij in dit strafproces. Deze benadeelde partijen vorderen de verdachte te veroordelen om een schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
In de tabel hieronder wordt het door hen gevorderde weergegeven.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen toegewezen kunnen worden aangezien dit geen onredelijke of onbillijke posten zijn. Alle vorderingen kunnen steeds worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de vordering van [naam 12] niet onderbouwd is en om die reden moet worden afgewezen. Ten aanzien van de overige vorderingen heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam 3] heeft een bedrag van € 5.013,53, -, gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 513,53, -, aan materiële schade en € 4.500, - aan immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.000, - gevorderd in verband met eventuele toekomstige schade. De materiële schadeposten bestaan uit € 186,65, - aan reiskosten ten behoeve van psychologische behandelingen die de benadeelde partij heeft ondergaan en een bedrag van € 326,88, - aan verlofdagen die de wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij hebben moeten opnemen voor het doen van aangifte en het bijwonen van de terechtzitting. De immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
Reiskosten voor psychologische behandelingen De rechtbank is van oordeel dat de reiskosten ten behoeve van het ondergaan van de psychologische behandelingen voldoende zijn onderbouwd en rechtstreeks voortvloeien uit het onder 4 bewezenverklaarde feit aangezien de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte in therapie is gegaan en daarvoor reiskosten heeft gemaakt. De rechtbank zal deze post daarom geheel toewijzen.
Kosten voor verlofdagen De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de schade die zij vordert in verband met het opnemen van verlofdagen voor het doen van aangifte en het bijwonen van de terechtzitting onvoldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet inzichtelijk gemaakt dat er verlofdagen zijn opgenomen en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt om hoeveel dagen het gaat. De rechtbank zal deze post daarom afwijzen.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van dit feit psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend een bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Toekomstige schade De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.000, - gevorderd in verband met eventuele toekomstige materiële schade. De rechtbank zal dit bedrag, in verband met het ontbreken van een nadere onderbouwing, afwijzen.
Concluderend zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, een totaalbedrag van € 3.186,65, -, toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 juli 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.186,65, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
Benadeelde partij [naam 4] heeft een bedrag van € 4.920, -, gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.920, - aan materiële schade en € 3.000, - aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt ten behoeve van door de benadeelde partij gevolgde therapie. De immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat de kosten ten behoeve van door de benadeelde partij gevolgde therapie voldoende zijn onderbouwd en rechtstreeks voortvloeien uit het onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal deze post daarom geheel toewijzen.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Concluderend zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, een totaalbedrag van € 4.920, -, toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 augustus 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.920, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .
Benadeelde partij [naam 11] heeft een bedrag van € 4.105,28, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.105,28, - aan materiële schade en € 3.000, - aan immateriële schade. De materiële schadeposten bestaan uit verlofdagen die de wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij hebben moeten opnemen en vernieling door de benadeelde partij van zijn beeldscherm, bureau en fiets ten gevolge van zijn boosheid. De immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de schade die zij vordert in verband met het opnemen van verlofdagen voor het doen van aangifte en het voeren van gesprekken onvoldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet inzichtelijk gemaakt dat er verlofdagen zijn opgenomen door de wettelijke vertegenwoordigers en heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt om hoeveel verlofdagen het gaat. De benadeelde partij heeft bovendien het bedrag dat zij vordert ten aanzien van deze schadepost niet gespecificeerd. De rechtbank zal deze post daarom afwijzen. Ten aanzien van vernielde beeldscherm, bureau en fiets geldt dat de benadeelde partij deze vordering niet heeft gespecificeerd. In elk geval is reeds onvoldoende onderbouwd dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu niet voldaan is aan de eis van artikel 361, tweede lid, onder b. Sv zal de rechtbank de benadeelde ten aanzien van deze post niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Concluderend zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, een totaalbedrag van € 3.000, - toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 juni 2024, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 11] .
Benadeelde partij [naam 6] heeft een bedrag van € 4.277,89, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.277,89, - aan materiële schade en € 3.000, - aan immateriële schade. De materiële schadeposten bestaan uit een bedrag van € 170,57, - aan verlofdagen die de wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij hebben moeten opnemen, een bedrag van € 152,33, - in verband met reiskosten voor het bezoeken van de advocaat en een bedrag van € 954,99, - aan therapiekosten. De immateriële schadepost bestaat uit psychisch leed.
Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de schade die zij vordert in verband met het opnemen van verlofdagen onvoldoende heeft onderbouwd. De benadeelde partij heeft niet inzichtelijk gemaakt dat deze uren daadwerkelijk zijn opgenomen. De rechtbank zal deze post daarom afwijzen.
Ten aanzien van de reiskosten en de kosten voor therapie geldt dat deze kosten voldoende zijn onderbouwd en rechtstreeks voortvloeien uit het onder 4 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal deze posten daarom geheel toewijzen.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Concluderend zal de rechtbank, gelet op het voorgaande, een totaalbedrag van € 4.107,32, -, toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 juni 2024, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.107,32, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] .
Benadeelde partij [naam 2] heeft een bedrag van € 8.000, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht een bedrag van € 5.000, -, gelet op bewezenverklaarde feiten en bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 juli 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor de onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .
Benadeelde partij [naam 1] heeft een bedrag van € 3.000, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 en 4 bewezenverklaarde feiten. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen. Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 juli 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor de onder 1 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
Benadeelde partij [naam 13] heeft een bedrag van € 3.000, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000, -, billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 februari 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 13] .
Benadeelde partij [naam 15] heeft een bedrag van € 3.000, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 maart 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 15] .
Benadeelde partij [naam 16] heeft een bedrag van € 3.000, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 3.000, - billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 25 maart 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 16] .
Benadeelde partij [naam 12] heeft een bedrag van € 5.000, - gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht een bedrag van € 3.000, -, gelet op bedragen die in soortgelijke zaken worden toegewezen, billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 juli 2023, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 12] .
Benadeelde partij [naam 14] heeft een bedrag van € 175,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade in verband met psychisch leed.
Immateriële schade Ten aanzien van de immateriële schadepost overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het onder 4 bewezenverklaarde feit. Uit de gegeven onderbouwing blijkt namelijk dat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten psychische klachten heeft opgelopen. Hiermee is voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijk te bepalen schadevergoeding. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 175,- billijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Wettelijke rente en proceskosten De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 juli 2024, omdat op basis van het dossier vast is komen te staan dat de schade in ieder geval vanaf die datum is ontstaan. Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 175,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 14]
Duur gijzeling schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal conform artikel 36f, vijfde lid, Sr en artikel 6:4:20 Sv, bij het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel bepalen voor welke duur gijzeling kan worden toegepast bij niet of niet volledige betaling. Nu de duur van de gijzeling in totaal maximaal één jaar mag belopen, zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per schadevergoedingsmaatregel naar rato van het toegewezen bedrag bepalen.
8 De inbeslaggenomen voorwerpen
8.1 De beslag genomen voorwerpen Op de beslaglijst staan de navolgende, gedurende het onderzoek in beslag genomen voorwerpen genoemd:
8.1 Oordeel van de rechtbank De onder a t/m d vermelde voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn nog niet aan hem teruggegeven. De verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie op 20 mei 2025 kenbaar gemaakt dat hij afstand doet van de in beslag genomen voorwerpen onder a t/m c. De verdachte heeft dit verhoor ondertekend. Nu de verdachte van de voorwerpen vermeld onder a t/m c reeds overeenkomstig artikel 116 Sv schriftelijk afstand heeft gedaan, behoeven deze voorwerpen geen beslissing meer van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder d genoemde voorwerp is de rechtbank van oordeel dat dit voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer. Nu onduidelijk is of dat voorwerp vrij is van kinderporno is het ongecontroleerde bezit ervan in strijd met de wet, terwijl ook aan de overige voorwaarden voor onttrekking is voldaan.
9 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 38v, 38w, 57, 240b en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
De artikelen 240b en 247 zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde golden. De overige voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde deze uitspraak gelden.
10 De beslissing
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van feit 3 subsidiair;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 meer subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 4:
een afbeelding en gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen en verwerven en in bezit hebben en zich door middel van een geautomatiseerd werk of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang daartoe verschaffen, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 40 (VEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 5 (vijf) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat:
-
de verdachte zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
de verdachte zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra het reclasseringstoezicht start. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van de verdachte kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
__de__verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met:
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2023 (zaak 1);
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 (zaak 2);
- [naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2014 (zaak 3);
- [naam 17] , geboren op [geboortedatum 9] 2012 (zaak 4);
- [naam 11] , geboren op [geboortedatum 10] 2010 (zaak 5);
- [naam 18] , geboren op [geboortedatum 11] 2012 (zaak 6);
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2010 (zaak 8);
- [naam 19] (zaak 9);
- [naam 20] (zaak 10);
- [naam 12] , geboren op [geboortedatum 5] 2010 (zaak 11);
- [naam 13] , geboren op [geboortedatum 12] 2010 (zaak 12);
- [naam 21] , geboren op [geboortedatum 13] 2012 (zaak 13);
- [naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] 2010 (zaak 15);
- [naam 14] , geboren op [geboortedatum 14] 2009(zaak 16);
- [naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] 2011 (zaak 17);
- [naam 15] , geboren op [geboortedatum 15] 2010 (zaak 19);
- [naam 16] , geboren op [geboortedatum 16] 2010 (zaak 20);
- [naam 7] , geboren op [geboortedatum 8] 2011 (zaak 24);
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
de verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde structurele dagbesteding.
-
de verdachte zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat de reclassering, behandelaar of ambulant begeleider of een ander persoon -die door de reclassering gescreend is en waar de reclassering contact mee houdt- hierbij aanwezig is;
-
__de__verdachte vermijdt dat hij in aanraking komt met kinderpornografisch materiaal en vermijdt dat er kinderpornografisch materiaal op zijn digitale gegevensdragers komt. Verdachte onthoudt zich op welke wijze dan ook van:
- het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
- het bezoeken van een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen; -het bezoeken van een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd. De verdachte bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen. De verdachte werkt mee aan controle van digitale gegevensdragers tijdens een huisbezoek. De verdachte verschaft toegang tot alle aanwezige computers, smartphones en andere digitale gegevensdragers waarop afbeeldingen kunnen worden opgeslagen of waarmee het internet kan worden benaderd. De verdachte verstrekt de wachtwoorden die nodig zijn voor deze controle. De controle op digitale gegevensdragers vindt maximaal drie keer per jaar plaats. De controle is gericht op de vraag of betrokkene kinderpornografisch materiaal vermijdt. De controle strekt er niet toe een beeld te krijgen van het persoonlijke leven van betrokkene. De reclassering kan voor technische ondersteuning een deskundige meenemen, ook als dit een opsporingsambtenaar is die deskundig is op digitaal gebied. Bij de controle kan gebruik worden gemaakt van een hulpmiddel dat een indicatie geeft of kinderpornografisch materiaal aanwezig is.
-
De verdachte geeft de reclassering openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerk.
-
De verdachte zal zich niet zal begeven in de gemeente Venray en de gemeente Den Helder;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
maatregel ex artikel 38v Sr legt op de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende:
- dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
-
[naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2023 (zaak 1);
-
[naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 (zaak 2);
-
[naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] 2014 (zaak 3);
-
[naam 17] , geboren op [geboortedatum 9] 2012 (zaak 4);
-
[naam 11] , geboren op [geboortedatum 10] 2010 (zaak 5);
-
[naam 18] , geboren op [geboortedatum 11] 2012 (zaak 6);
-
[naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2010 (zaak 8);
-
[naam 19] (zaak 9);
-
[naam 20] (zaak 10);
-
[naam 12] , geboren op [geboortedatum 5] 2010 (zaak 11);
-
[naam 13] , geboren op [geboortedatum 12] 2010 (zaak 12);
-
[naam 21] , geboren op [geboortedatum 13] 2012 (zaak 13);
-
[naam 5] , geboren op [geboortedatum 6] 2010 (zaak 15);
-
[naam 14] , geboren op [geboortedatum 14] 2009 (zaak 16);
-
[naam 6] , geboren op [geboortedatum 7] 2011 (zaak 17);
-
[naam 15] , geboren op [geboortedatum 15] 2010 (zaak 19);
-
[naam 16] , geboren op [geboortedatum 16] 2010 (zaak 20);
-
[naam 7] , geboren op [geboortedatum 8] 2011 (zaak 24);
2 dat de veroordeelde zich voor de duur van 5 (vijf) jarenniet zal begeven in:
-
de gemeente Venray;
-
de gemeente Den Helder;
beveelt dat bovengenoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 (zes) maanden, waarbij toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
voorlopige hechtenis schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vorderingen van de benadeelde partijen
vordering van de benadeelde partij [naam 3] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] toe tot een bedrag van € 3.186,65, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 24 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.186,65, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 33 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 4] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 4.920, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 31 augustus 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.920, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 47 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 11] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 11] toe tot een bedrag van € 3.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 11] ;
verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de schade aan beeldscherm, bureau en fiets;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 11] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 6] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 6] toe tot een bedrag van € 4.107,32, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 6] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.107,32, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 41 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 2] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] toe tot een bedrag van € 5.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 48 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 1] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 4] toe tot een bedrag van € 3.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 13] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 13] toe tot een bedrag van € 3.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 februari 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 13] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 13] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 15] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 15] toe tot een bedrag van € 3.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 15] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 15] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 16] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 16] toe tot een bedrag van € 3.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 16] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 16] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 12] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 12] toe tot een bedrag van € 3.000, - en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 12] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000, - vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 12] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
vordering van de benadeelde partij [naam 14] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 14] toe tot een bedrag van € 175,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juli 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 14] ;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 175,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 14] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 2 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil;
de inbeslaggenomen goederen; verstaat dat van de voorwerpen op de beslaglijst met de nummers 3172104, 3172112, 3172115 door de verdachte afstand is gedaan;
onttrekt het in beslag genomen voorwerp 3173867 aan het verkeer.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.M. Smelt, voorzitter, mr. F.M. Guljé, rechter, mr. A. Tsjapanova, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van der Laken, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2025.