ECLI:NL:RBOVE:2025:5290 - Rechtbank Overijssel - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-126806-25 (P) Datum vonnis: 26 augustus 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] geboren op [geboortedatum 1] 1976 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , nu verblijvende in de P.I. [verblijfplaats] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.D. Smid, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de namens [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door mr. P.P.E. Buchele, advocaat in Arnhem, is aangevoerd.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte: feit 1 en feit 2: een revolver en kogelpatronen voorhanden heeft gehad; feit 3: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1 hij op of omstreeks 24 april 2025 te Enschede, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Arminius, type Hw5, kaliber .22 long rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2 hij op of omstreeks 24 april 2025 te Enschede, althans in Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
-
acht kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle en/of
-
zeven kogelpatronen van het kaliber .22 short en/of
-
218 kogelpatronen, althans meerdere dozen met kogelpatronen, van het kaliber
.22 long rifle, voorhanden heeft gehad;
3 hij op of omstreeks 24 april 2025 te Enschede, althans in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend:
-
een revolver, althans een vuurwapen, in de hand te nemen en/of
-
die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] daarmee te benaderen en/of
-
met die revolver, althans dat vuurwapen, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heen en weer te zwaaien en/of
-
die revolver, althans dat vuurwapen, op die voornoemde [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] te richten en/of
- de trekker van de revolver, althans dat vuurwapen, over te halen en/of met dat revolver, althans dat vuurwapen, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te schieten, althans in de lucht te schieten, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
3 De bewijsmotivering
3.1 Feiten 1 en 2
3.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte de feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
3.2 Feit 3
3.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) onbetrouwbaar zijn. Zij heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat hij vrijgesproken dient te worden van dit feit.
3.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over wat er feitelijk heeft plaatsgevonden op 24 april 2025 betrouwbaar. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren daarover overwegend gelijkluidend en hun verklaringen vinden steun in de verklaring van verdachte. Het feit dat [slachtoffer 1] in eerste instantie alleen een getuigenverklaring heeft willen afleggen en pas later aangifte heeft gedaan, doet daaraan niet af. Als getuige heeft [slachtoffer 1] bovendien ook verklaard over haar eigen aandeel in het conflict, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen en de verklaringen worden gebruikt voor het bewijs.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 24 april 2025 naar de woning van [slachtoffer 2] in [plaats] is gereden met een geladen revolver in zijn auto. In de kern komt zijn verklaring er op neer dat hij de ten laste gelegde gedragingen, met uitzondering van die onder het tweede, derde (ten aanzien van [slachtoffer 2] ) en vierde gedachtestreepje, weliswaar heeft verricht, maar met de bedoeling om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te schrikken, zodat hij de mogelijkheid zou krijgen om weg te rijden met zijn auto.
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 24 april 2025 is verdachte met een geladen revolver in zijn auto naar de woning van [slachtoffer 2] in [plaats] gereden om met [slachtoffer 1] een conflict uit te praten. Verdachte heeft zijn auto voor de woning van [slachtoffer 2] tot stilstand gebracht, waarna [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de auto toe zijn gelopen. Daar vond een fysieke confrontatie plaats in en rondom de auto, tussen enerzijds verdachte en anderzijds [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zoals verdachte en [slachtoffer 1] hebben verklaard. Verdachte heeft toen de geladen revolver gepakt en is uit de auto gestapt. Hij heeft de revolver in de richting van [slachtoffer 1] heen en weer gezwaaid en op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht. Vervolgens heeft verdachte de revolver in de lucht gericht en heeft hij een schot in de lucht gelost, waartoe hij de trekker heeft overgehaald.
De overwegingen van de rechtbank
- Partiele vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft benaderd met de revolver, zodat zij verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken. Dit geldt ook voor het zwaaien met de revolver in de richting van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft deze gedragingen ontkend, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hierover niet hebben verklaard en ander bewijs ontbreekt. De rechtbank is op grond van de in de bewijsmiddelenbijlage opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat de overige ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen verklaard kunnen worden.
-Opzet De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de bedreiging. Verdachte verklaard dat hij slechts de bedoeling had om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te schrikken. De rechtbank overweegt hierover het volgende Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging is vereist dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daadwerkelijk op de hoogte zijn geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door te handelen als hiervoor vastgesteld en met de intentie om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te schrikken, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen.
Conclusie
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 april 2025 te Enschede, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Arminius, type Hw5, kaliber .22 long rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
hij op 24 april 2025 te Enschede, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
-
acht kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle en
-
zeven kogelpatronen van het kaliber .22 short en
-
218 kogelpatronen van het kaliber.22 long rifle,
voorhanden heeft gehad;
hij op 24 april 2025 te Enschede, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend:
-
een revolver in de hand te nemen en
-
met die revolver in de richting van [slachtoffer 1] heen en weer te zwaaien en
-
die revolver op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te richten en
-
de trekker van de revolver over te halen en met de revolver in de lucht te schieten.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde geen beroep op noodweer toekomt en heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van culpa in causa, omdat verdachte een geladen revolver bij zich had. Ook is niet voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde sprake is geweest van noodweer(exces), zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte werd belaagd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en kon zich niet aan de situatie onttrekken. Van culpa in causa is geen sprake, omdat verdachte zich niet heeft voorbereid op een confrontatie en de confrontatie ook niet zelf heeft opgezocht.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat aannemelijk is geworden dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van iemands eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
De rechtbank gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
[slachtoffer 1] is via het portier aan de passagierskant de auto van verdachte ingestapt en heeft verdachte geslagen. Ondertussen heeft [slachtoffer 2] het portier aan de bestuurderskant geopend. Ook zij heeft verdachte geslagen. Verdachte heeft op dat moment de revolver gepakt. Hij heeft [slachtoffer 2] weggedrukt en is uit de auto gestapt. [slachtoffer 2] heeft het wapen in de hand van verdachte gezien en is toen teruggedeinsd. Zij heeft afstand genomen en is verderop gaan staan. Vervolgens is [slachtoffer 1] ook uit de auto gestapt. De rechtbank is van oordeel dat er op dat moment geen sprake meer was van een noodweersituatie. [slachtoffer 2] had zich inmiddels aan de situatie onttrokken en [slachtoffer 1] was uit de auto gestapt. Er bestond daarom geen noodzaak tot verdediging meer: de noodweersituatie was beëindigd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw omdat niet aannemelijk is geworden dat van een noodweersituatie sprake is geweest.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en in de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie (WWM). De rechtbank is van oordeel dat bij feit 1 en feit 2 (eerste gedachtestreepje) sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr, omdat de acht kogelpatronen van het kaliber .22 long rifle zich in de revolver bevonden. De bewezen verklaarde gedragingen leveren daarom een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 en feit 2 (eerste gedachtestreepje) de eendaadse samenloop van: het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; en het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2 (tweede en derde gedachtestreepje) het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3 het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
5 De strafbaarheid van verdachte
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat een eventuele overschrijding van de grenzen van proportionaliteit werd veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging, namelijk door angst.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is hiervoor onder 4.3 tot het oordeel gekomen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het onder feit 3 bewezenverklaarde feit.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt opgelegd. Aan het voorwaardelijke strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 8 augustus 2025, met uitzondering van de verplichting tot het innemen van medicijnen. Het door de reclassering geadviseerde contact- en locatieverbod dient in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr opgelegd te worden en daarbij dient de vervangende hechtenis van veertien dagen te worden bevolen voor iedere keer dat niet aan die maatregel wordt voldaan. De officier van justitie heeft gevorderd te bevelen dat deze maatregel, de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld primair dat aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opgelegd wordt, subsidiair een geheel voorwaardelijke straf. Daaraan kunnen de geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, met uitzondering van de medicatie. Verdachte is bereid zich de bijzondere voorwaarden te houden. Het locatiegebod gaat te ver en het aantal uren eveneens maar elektronisch toezicht is acceptabel.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een bewust meegebracht en geladen vuurwapen bedreigd, onder meer door daarmee te schieten. In een woonwijk, op de openbare weg. Het wapen en een grote hoeveelheid munitie werd daarna in de woning van verdachte aangetroffen. Het verboden en ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s voor de veiligheid van anderen met zich mee. In dit geval heeft verdachte bovendien geschoten, weliswaar in de lucht, maar gelet op de emotionele staat waarin hij naar eigen zeggen verkeerde, is voorstelbaar dat het schot, al dan niet gewild, in een andere richting was gelost en terechtgekomen, en slachtoffers had gemaakt. Voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was dit een beangstigende situatie zoals blijkt uit de toelichtingen bij hun verzoeken tot schadevergoeding en uit de namens [slachtoffer 1] voorgedragen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 4 juli 2025. Hieruit blijkt niet van recente veroordelingen en ook niet van veroordelingen voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 8 augustus 2025, opgemaakt en ondertekend door M. Schepers. Uit dit reclasseringsadvies komt het volgende naar voren. De reclassering schat in dat een gebrek aan handelingsvaardigheden en copingvaardigheden aan het ten laste gelegde ten grondslag ligt. Hierover moet meer inzicht worden verkregen door middel van diagnostiek en behandeling. Verdachte vindt dat zelf ook wenselijk. Hij is daarvoor aangemeld bij Transfore. Op de praktische leefgebieden lijkt verdachte zich staande te kunnen houden in de maatschappij. Hij heeft een woning en werk. Er worden geen problemen waargenomen op het gebied van financiën of middelengebruik. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, diagnostiek en ambulante behandeling, een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , een locatieverbod voor de gemeente Hengelo en de wijk [locatie] in [plaats] en een locatiegebod, de drie laatstgenoemde voorwaarden met elektronische monitoring. Ook adviseert de reclassering om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht te gelasten.
De op te leggen straf en/of maatregel
De rechtbank neemt bij het bepalen van de (hoogte van) de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt. Voor het voorhanden hebben van een revolver in een openbare ruimte gaan de oriëntatiepunten uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, voor de bewezenverklaarde hoeveelheid munitie een taakstraf en voor bedreiging waarbij een vuurwapen wordt getoond van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank houdt er daarbij rekening mee dat er sprake is van ‘overlap’, omdat het vuurwapen dat verdachte voorhanden heeft gehad, gebruikt is bij de bedreiging. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het voorwaardelijk deel is geboden gelet op de door de reclassering geadviseerde diagnostiek en behandeling, die ook de rechtbank noodzakelijk acht. Bovendien dient het voorwaardelijk deel om verdachte ervan te doordringen dat hij geen contact meer mag hebben met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en niet in de buurt van hun woning mag komen. Daarbij kiest de rechtbank, anders dan door de officier van justitie gevorderd, niet voor oplegging van een maatregel, waarover hierna meer.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen bijzondere voorwaarden worden verbonden. De rechtbank heeft bij het formuleren van deze bijzondere voorwaarden het reclasseringsadvies als uitgangspunt genomen, maar wijkt hier op de volgende punten van af. De rechtbank zal niet in de bijzondere voorwaarden opnemen dat verdachte medicijnen dient in te nemen als de zorgverlener dat nodig vindt, omdat uit het reclasseringsrapport geen (therapeutische) noodzaak tot het innemen van medicatie naar voren komt. De rechtbank zal het locatieverbod opleggen, maar de reikwijdte hiervan beperken tot de straten waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] woonachtig zijn. De rechtbank zal geen locatiegebod en elektronische monitoring als bijzondere voorwaarden opleggen, omdat zij deze voorwaarden in dit geval te ingrijpend acht en bovendien onvoldoende is gebleken van de noodzaak om die voorwaarden op te leggen.
De rechtbank zal het contact- en locatieverbod niet in de vorm van een maatregel ex artikel 38v Sr opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat sprake is van een eenmalig incident tussen de verdachte en de slachtoffers. Het contact- en locatieverbod maken bovendien deel uit van een door de reclassering samengesteld pakket aan voorwaarden, dat gericht is op recidivebeperking en ook diagnostiek en behandeling bevat. De rechtbank zal het contact- en locatieverbod daarom als bijzondere voorwaarden opleggen, zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het onderliggende conflict nog niet opgelost lijkt te zijn en dat verdachte ter terechtzitting de indruk heeft gewekt dat hij hier nog steeds hevig geëmotioneerd en gefrustreerd over is. Dit maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
7 De schade van de benadeelden
7.1 De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.277,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
-
kosten medicatie (apotheek) € 27,53
-
toekomstige medische kosten € 750,--
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 2.500,-- gevorderd.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om een vergoeding van immateriële schade te betalen tot een totaalbedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde vergoeding van immateriële schade en de door [slachtoffer 1] gevorderde “kosten medicatie (apotheek)” voor toewijzing vatbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente. De door [slachtoffer 1] gevorderde “toekomstige medische kosten” zijn onvoldoende onderbouwd en [slachtoffer 1] dient in dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgewezen dienen te worden, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel dat de benadeelde partijen in de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] gevorderde “kosten medicatie (apotheek)” niet toegewezen kunnen worden, omdat het causaal verband tussen deze kosten en het ten laste gelegde niet is aangetoond. Ook de gevorderde toekomstige medische kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat, zo begrijpt de rechtbank, de wet die mogelijkheid niet biedt. De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde vergoedingen van immateriële schade dienen te worden gematigd.
7.4 Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder feit 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] . De opgevoerde schadepost “kosten medicatie (apotheek)” is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 27,53, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De als “toekomstige medische kosten” opgevoerde schadepost is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl deze schadepost door of namens verdachte gemotiveerd is betwist. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
- Oogmerk tot toebrengen nadeel
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben vergoeding van immateriële schade gevorderd op grond van het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank overweegt het volgende. Toekenning van vergoeding van immateriële schade op deze grond is alleen mogelijk als het oogmerk van verdachte gericht is geweest op het toebrengen van deze specifieke immateriële schade. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval geen sprake. De enkele omstandigheid dat verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, kan de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet dragen.
- Aantasting in de persoon op andere wijze
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben voorts vergoeding van immateriële schade gevorderd op grond van het bepaalde in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Zij stellen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op straat, voor de woning van [slachtoffer 2] , bedreigd met een geladen revolver. Hij heeft de revolver op hen gericht en een schot in de lucht gelost. Dit is voor hen beangstigend geweest. Zij kampen beiden met angstklachten. [slachtoffer 1] ervaart slaapproblemen en heeft last van herbelevingen. Zij heeft hulp voor haar psychische klachten gezocht. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van deze normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt de omvang van de immateriële schade van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] naar billijkheid vast op € 500,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal de vorderingen voor het overige afwijzen.
7.5 De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 3 bewezenverklaarde is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met het in het dictum genoemde aantal dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
8 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.
9 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en feit 2 (ten aanzien van het eerste gedachtestreepje) de eendaadse samenloop van: het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 2 (ten aanzien van het tweede en derde gedachtestreepje) het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 3 het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;
-
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
-
stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
-
zich op de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld, meldt bij de Reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-
zich diagnostisch laat onderzoeken en aansluitend laat behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
-
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1985, en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1987, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
-
zich niet ophoudt in de [adres 2] en in de [adres 3] , zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig acht;
-
draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
-
beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
-
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding vordering [slachtoffer 1] (feit 3)
-
wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 2.000,--;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 527,53 (bestaande uit € 27,53 materiële schade en € 500,-- immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 527,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 527,53 (zegge: vijfhonderdzevenentwintig euro en drieënvijftig cent**)**, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 10 (tien) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
-
bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van € 750,-- (materiële schade) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
schadevergoeding vordering [slachtoffer 2] (feit 3)
-
wijst de vordering van de benadeelde partij af tot een bedrag van € 2.000,--;
-
wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,-- (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025;
-
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro**)**, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 april 2025 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 10 (tien) dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
-
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk wordt aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.G. Ellenbroek, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. Kleinlugtenbeld, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2025189449. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 2
Feit 3
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 augustus 2025, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Op 24 april 2025 ben ik naar de woning van [slachtoffer 2] in [plaats] gereden om een conflict met [slachtoffer 1] uit te praten. Ik had mijn revolver in mijn auto liggen. De revolver was geladen. Toen ik bij de woning aankwam, kwamen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar mijn auto toe. Ik pakte de revolver en stapte, met de revolver in mijn hand, uit de auto. Het klopt dat ik met de revolver heb gezwaaid, in de richting van [slachtoffer 1] . Ik maakte een beweging met het pistool in de richting van [slachtoffer 1] en ook in de richting van [slachtoffer 2] . Daarna hield ik de hand waarin ik de revolver had omhoog. Toen is de revolver afgegaan.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] van 28 april 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 38:
Ik wilde op 24 april 2025 met [verdachte] praten. Hij was met de auto. [verdachte] stapte uit. Ik zag dat hij een pistool vast had. Hij richtte het pistool eerst op [slachtoffer 2] . Daarna richtte hij op mij.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] van 29 april 2025, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven, op pagina 43:
U vraagt mij of ik een getuigenverklaring wil afleggen over het incident wat op 25 april 2025 (de rechtbank leest: 24 april 2025), aan de [adres 3] heeft plaatsgevonden. Ik zag [verdachte] in eerste instantie in de auto zitten maar hij was er ook zo weer uit. [verdachte] richtte iets op mij. Ik zag namelijk dat hij zijn arm strekte in mijn richting.