ECLI:NL:RBNNE:2025:3176 - Rechtbank Noord-Nederland - 5 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/206801-24
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 5 augustus 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 juli 2025. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. van der Meer, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I.M. Schaafsma.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
- primair
hij op of omstreeks 23 december 2023 te [plaats] , althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een scooter), daarmede rijdende over de weg, te weten de [adres 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
waardoor een ander (zijn passagier genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
- subsidiair
hij op of omstreeks 23 december 2023 te [plaats] , althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (te weten een scooter), daarmee rijdende op de weg, de [adres 1] ,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2 hij op of omstreeks 23 december 2023 te [plaats] , althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een scooter) heeft gereden op de weg, de [adres 1] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3 hij op of omstreeks 23 december 2023 te [plaats] , althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (een scooter) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 590 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter
uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde, met dien verstande dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig, en voor het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank acht de feiten 1 primair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
Eendaadse samenloop De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair en feit 3 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 23 december 2023 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig te weten een scooter, daarmede rijdende over de [adres 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend,
waardoor zijn passagier genaamd [slachtoffer] werd gedood, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2 hij op 23 december 2023 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (een scooter) heeft gereden op de weg, de [adres 1] , zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3 hij op 23 december 2023 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig (een scooter) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 590 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder dat aan hem een rijbewijs was afgegeven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van:
-
primairovertreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel a/vierde lid, van deze wet
-
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994
-
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
Vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 3 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde schuldig wordt verklaard, zonder oplegging van straf of maatregel.
Standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht om voor feiten 1 primair en 3 een taakstraf voor de duur van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, op te leggen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht voor het onder feit 2 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsadvies d.d. 24 oktober 2024, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk ongeval. Samen met zijn beste vriend [slachtoffer] stapte hij midden in de nacht op de scooter van verdachte, terwijl zij beide stevig hadden gedronken. Verdachte had bovendien geen rijbewijs en maar één helm, die hij zelf droeg. Verdachte kon de scooter onvoldoende onder controle houden waardoor ze ten val kwamen. [slachtoffer] liep hierbij ernstig hersenletsel op, waaraan hij een aantal weken later is overleden. Verdachte heeft door zijn handelen een dierbare vriend verloren en hij heeft diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Het verkeersgedrag van verdachte heeft niet alleen ingrijpende gevolgen gehad voor het slachtoffer en zijn
nabestaanden, ook de verkeersveiligheid in het algemeen is door het handelen van verdachte ernstig in gevaar gebracht. Bovendien had verdachte een aantal maanden voor het ongeval een boete opgelegd gekregen voor het rijden zonder rijbewijs. Hij heeft hier niet van geleerd en de keuze gemaakt om wederom zonder rijbewijs op de scooter te stappen, en nu ook nog na een behoorlijke hoeveelheid alcohol te hebben genuttigd. Dit rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf het veroorzaakte leed ongedaan kan maken. Daarbij dient evenmin uit het oog te worden verloren dat ook verdachte de noodlottige gevolgen van zijn verkeersgedrag niet heeft gewild en deze ten zeerste betreurt.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voornoemde reclasseringsrapport. De reclassering concludeert dat de leefgebieden van verdachte grotendeels op orde zijn. Verdachte woont bij zijn ouders, werkt en gaat naar school, er zijn geen financiële problemen, hij heeft zijn rijbewijs inmiddels gehaald en er is sprake van een steunend netwerk. De reclassering schat het risico op recidive in als laag tot gemiddeld en acht reclasseringsinterventies niet nodig.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin uitgangspunten voor strafoplegging voor soortgelijke strafbare feiten zijn opgenomen. Bij het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en alcoholgebruik, is volgens de oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren het uitgangspunt. Daarin is de eendaadse samenloop van overtreding van artikel 6 WVW 1994 met overtreding van artikel 8 WVW 1994, zoals hier aan de orde, verdisconteerd. Bij dit uitgangspunt gaat het echter vaak om het besturen van een auto, waarbij de gevaarzetting groter is, er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen voertuigen. Verdachte reed op een scooter. Daarnaast is verdachte schuldbewust en neemt hij zijn verantwoordelijkheid. Hoewel de rechtbank geen aanleiding ziet om het adolescentenstrafrecht toe te passen, zal de rechtbank wel, in strafmatigende zin, rekening houden met de jeugdige leeftijd van verdachte. Bovendien is er sprake van tijdsverloop, ook hier zal de rechtbank rekening mee houden. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient daarbij als waarschuwing aan verdachte, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. De rechtbank zal ter zake van het onder feit 2 ten laste gelegde verdachte schuldig verklaren, zonder oplegging van straf of maatregel, aangezien met het opleggen van een straf voor dit feit geen redelijk strafdoel meer is gediend.
Inbeslaggenomen goederen
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een scooter Piaggio, vatbaar voor verbeurdverklaring nu de bewezen verklaarde feiten met dit voorwerp zijn begaan en het voorwerp toebehoort aan verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 55 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte ten aanzien van feiten 1 primair en 3 tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
een taakstraf voor de duur van 240 uren.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Bepaalt dat van deze bijkomende straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat ten aanzien van feit 2 geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen scooter Piaggio.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. A. Nieuwenhuis en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. M.M. Peters, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 augustus 2025.