ECLI:NL:RBMNE:2025:3698 - Rechtbank Midden-Nederland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/288364-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 juli 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1] , [postcode] te [woonplaats] , verder te noemen: verdachte.
1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter zitting van 8 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Harmsen en van hetgeen mr. X.B. Sijmons, advocaat te Amersfoort, namens verdachte, naar voren heeft gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen mr. T.C. Cooman, advocaat te De Meern, namens de benadeelde partij [aangeefster] naar voren heeft gebracht.
[aangeefster] (verder te noemen: aangeefster) heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2 TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair op 25 december 2023 in Soest [aangeefster] heeft verkracht;
subsidiair op 25 december 2023 in Soest [aangeefster] heeft aangerand door haar hoofd vast te pakken, haar te (tong)zoenen, (onverhoeds) op haar lichaam te gaan liggen en/of een klem te leggen met zijn benen, haar hemd omhoog te trekken en/of haar vagina aan te raken en/of de schaamlippen en/of de clitoris.
3 VOORVRAGEN
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Verdachte heeft ontkend dat hij met zijn hand in de broek van aangeefster is gegaan en de clitoris en de schaamlippen van aangeefster heeft aangeraakt. Er is geen sprake van seksueel binnendringen van het lichaam. De raadsman heeft betoogd dat de afgelegde verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn. Evenmin is er steunbewijs voor de feitelijkheden die verdachte ten laste zijn gelegd, voorhanden. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de handelingen niet onder dwang maar vrijwillig hebben plaatsgevonden. Pas op het laatst heeft aangeefster aangegeven dat ze niet wilde dat verdachte haar aanraakte. De standpunten van de raadsman worden - voor zover van belang voor de beoordeling - besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] , genummerd PL900-2023394285-2, met als bijlage een weergave van Whatsapp-gesprekken tussen verdachte en [aangeefster] voor zover inhoudende:
V: Wanneer, of in welke periode is dat gebeurd?
A: Eerste kerstdag, 25ste (de rechtbank begrijpt: 25 december), in de avond en het was in 2023.
V: Waar is dat gebeurd?
A: Thuis, op de slaapkamer. Op de [adres 2] in [plaats] .
Toen ik klaar was met omkleden, kwam hij ineens binnen lopen en wilde praten. Toen uiteindelijk was hij met zijn handen, een hand onder mijn hoofd en hield mijn hoofd tegen. Hij was aan het zoenen en ik probeerde mijn hoofd weg te draaien maar dat lukte niet. Op het moment dat hij gestopt was met zoenen, zei ik steeds dat ik het niet wilde en zei, stop nou maar. Toen deed hij mijn hemd omhoog. Ik probeerde zijn arm tegen te houden en heb gezegd, stop nu, maar hij ging gewoon door. Toen deed hij zijn hand in mijn broek. Bij mijn vagina.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd: Whatsappgesprek tussen [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] , verdachte) en [aangeefster] (de rechtbank begrijpt: [aangeefster] , aangeefster)
[25-12-2023 22:50:08] [aangeefster] : [verdachte] wat je hebt gedaan vind ik echt niet oke.... En heb er super veel last van
[25-12-2023 22:55:38] + [telefoonnummer] : Sorry wat er is gebeurd ...
[25-12-2023 23:28:51] [aangeefster] : Ik gaf steeds aan het is niet oké
[25-12-2023 23:28:54] [aangeefster] : En je bleef door gaan
[25-12-2023 23:28:57] + [telefoonnummer] : Begonnen met zoenen en toen gebeurde het
[25-12-2023 23:29:03] [aangeefster] : OMDAT JE DOOR GING
[25-12-2023 23:29:05] [aangeefster] : JE DWONG ME
[25-12-2023 23:29:08] [aangeefster] : OOK MET ME HAND
[25-12-2023 23:29:09] + [telefoonnummer] : Omdat het uit was gaf je aan ..
[25-12-2023 23:29:14] [aangeefster] : JE GING DOOR.
Een proces-verbaal van aangifte van [moeder] (moeder van aangeefster), genummerd PL0900-2023394285-14, voor zover inhoudende:
[aangeefster] begon te huilen en zei dat hij aan haar had gezeten. [aangeefster] zei dat hij had gekeken of ik sliep. En [aangeefster] zei huilend dat hij met zijn hand in haar broek had gezeten.
V: Wanneer heeft uw dochter tegen u verteld wat er gebeurd is?
A: Dat was eerste kerstdag 2023, meteen nadat het gebeurd was.
Bewijsoverwegingen
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Het antwoord op de vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan en sprake is van voldoende steunbewijs, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de ontuchtige handelingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende kan zijn wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. In ieder geval mag tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Als het aanvullend bewijsmateriaal alleen is aan te merken als een onderbouwing van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, geeft deze daaraan in het licht van artikel 342, tweede lid, Sv onvoldoende steun. Dat geldt bijvoorbeeld als het aanvullend bewijs bestaat uit een ‘de auditu’-verklaring, inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ aan de betrokken getuige heeft verteld. Indien een verklaring van een getuige daarentegen (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van het slachtoffer op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. De raadsman heeft gewezen op verschillen tussen haar verklaring die zij bij de politie heeft afgelegd en de verklaring die zij bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Daarnaast verschillen de verklaringen van aangeefster op sommige punten met de getuigenverklaringen van haar moeder en [A]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster authentiek, consistent en voldoende specifiek zijn. Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerd en concreet beschreven welke seksuele handelingen verdachte bij haar heeft uitgevoerd. Zo heeft zij onder meer omschreven hoe verdachte zijn hand in haar broek heeft gedaan en zijn vinger tussen haar schaamlippen heeft gebracht. Vervolgens heeft verdachte met haar clitoris gespeeld. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen van aangeefster voldoende specifiek. De enkele punten waarop de verklaringen van aangeefster niet overeenkomen raken niet de essentie van haar verklaringen met het oog op de tenlastelegging.
Direct na het voorval heeft aangeefster tegenover haar moeder en [A] verteld wat haar is overkomen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaringen van de getuigen over wat aangeefster tegen hen heeft gezegd, in grote lijnen met haar eigen verklaringen overeenkomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat haar verklaringen authentiek en consistent zijn.
De rechtbank heeft, anders dan de raadsman, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van aangeefster te twijfelen. De rechtbank zal haar aangifte dan ook voor het bewijs gebruiken.
Voldoende steunbewijs De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de aangifte op voor de tenlastelegging essentiële onderdelen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo vindt de verklaring van aangeefster steun in de verklaring van haar moeder. Zij heeft verklaard dat aangeefster thuis op de bank in huilen uitbarstte, nadat zij haar moeder had verteld dat verdachte tegen haar wil was binnengedrongen. Verder worden de verklaringen van aangeefster ondersteund door de Whatsapp-gesprekken die op 25 december 2023, direct na het voorval, tussen aangeefster en verdachte zijn gevoerd. Op de opmerking van aangeefster dat het niet kan wat verdachte heeft gedaan en dat ze er veel last van heeft reageert verdachte met “Sorry wat er is gebeurd”. Als aangeefster hem schrijft dat verdachte haar heeft gedwongen schrijft verdachte terug dat het hem spijt dat hij doorging. Aangeefster geeft later in het gesprek nogmaals aan dat verdachte haar heeft gedwongen en dat zij tijdens het voorval heeft aangegeven dat het niet oké was. Uit deze gesprekken heeft de rechtbank afgeleid dat sprake is geweest van dwang.
De waarnemingen van de getuigen en de inhoud van de Whatsapp-gesprekken zoals hiervoor beschreven acht de rechtbank voldoende om als steunbewijs te dienen. Daarom is in dit geval aan het bewijsminimum voldaan.
Binnendringen
Het met de vinger tussen de schaamlippen en clitoris gaan is aan te merken als “binnendringen” zoals dat is vereist in de delictsomschrijving van verkrachting (artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht).
Dwang De vraag is vervolgens of kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om deze seksuele handelingen te ondergaan en haar dus heeft verkracht. Van dwang – in de zin van het in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde dwingen – kan sprake zijn als een slachtoffer zich redelijkerwijs niet tegen een onverhoeds (onverwachts) handelen van verdachte heeft kunnen verzetten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aangeefster heeft gedwongen om de seksuele handelingen te dulden. Aangeefster was in de veronderstelling dat verdachte een (afsluitend) gesprek met haar wilde hebben in de slaapkamer. Toen zij en verdachte op het bed zaten heeft hij plotseling haar hoofd vastgepakt en heeft haar tongzoenen gegeven. Daarna heeft hij haar benen vastgeklemd zodat haar bewegingsvrijheid minimaal was. Vervolgens is hij met zijn hand in haar broek gegaan en is met zijn vinger tussen haar schaamlippen gegaan en heeft haar clitoris aangeraakt. Tijdens het voorval heeft aangeefster meerdere malen gezegd dat hij moest stoppen en heeft zich verzet. Ook de Whatsapp-gesprekken tussen verdachte en aangeefster geven naar het oordeel van de rechtbank het beeld dat sprake was van een situatie die aangeefster niet heeft gewild.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van dwang. Door te handelen zoals hierboven beschreven heeft verdachte opzettelijk veroorzaakt dat aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Conclusie Op grond van voornoemde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 25 december 2023 aangeefster heeft verkracht, zoals hierna zal worden bewezenverklaard.
5 BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair op 25 december 2023 te Soest door een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , door- met zijn, verdachtes, hand het hoofd van die [aangeefster] vast te pakken en vervolgens- het tongzoenen van die [aangeefster] en vervolgens- onverhoeds een klem aan te leggen met zijn benen en
- het hemd van die [aangeefster] omhoog te trekken en vervolgens- het brengen van zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen en de clitoris van die [aangeefster] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
6 STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Primair Verkrachting.
7 STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8 OPLEGGING VAN STRAF
8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het primair bewezen geachte feit te veroordelen tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
8.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van zijn ex-partner. Verdachte heeft haar hoofd vastgepakt, met haar getongzoend, haar hemd omhoog getrokken, haar broek omlaag getrokken, en zijn vinger tussen de schaamlippen en clitoris gebracht. Terwijl verdachte haar broek omlaag deed, heeft hij haar benen vastgeklemd met zijn benen. Dit alles heeft zij moeten ondergaan, terwijl zij verdachte verschillende keren duidelijk heeft aangegeven dat ze niet wilde dat hij haar aanraakte en dat hij daarmee moest stoppen. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de ernstige inbreuk die hij maakte op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Ook heeft hij er niet bij stilgestaan welke gevolgen zijn gedrag op langere termijn voor aangeefster zou kunnen hebben, zeker nu aangeefster bekend was met seksueel misbruik. Nu aangeefster enkele weken daarvoor een punt achter de relatie had gezet, was er geen enkele reden meer voor verdachte om op dergelijke wijze fysiek contact te zoeken. Dit heeft hem er niet van weerhouden om uiting te geven aan zijn eigen seksuele lust.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 3 februari 2025 van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Dit neemt de rechtbank niet in strafmatigende of strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de rapportage van Reclassering Nederland van 23 juni 2025, opgemaakt door J.A.H. van der Burg. In dit rapport komt naar voren dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor een lichte verstandelijke beperking. Er zijn daarnaast zorgen gerezen rondom zijn nieuwe relatie met een 17-jarige jonge vrouw die vermoedelijk kwetsbaar is, op grond van wat verdachte over haar vertelde. Deze zorgen zijn gedeeld met de wijkagent van wie de reclassering ook vernam dat verdachte vaker bij hen in beeld is gekomen - in negatieve zin -, hetgeen overigens niet tot strafzaken heeft geleid. Op de diverse (praktische) leefgebieden zijn bij verdachte weinig problemen geconstateerd. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De risicofactoren zijn met name gelegen op de signalen van een lichte verstandelijke beperking maar ook waar het zijn (on)vermogen betreft om grenzen van anderen te herkennen en daarop zijn handelen af te stemmen. Na consultatie van een behandelaar van forensische polikliniek De Waag, komt de reclassering tot de conclusie dat een ambulante forensische behandeling is aangewezen. De ontkennende houding van verdachte is daarin geen contra-indicatie.
De reclassering adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten:
De rechtbank neemt de conclusie van de reclassering over bij het bepalen van de straf.
De op te leggen straf Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat op het bewezenverklaarde feit niet anders kan worden gereageerd dan met oplegging van een vrijheidsbenemende straf. Bij het bepalen van de modaliteit (namelijk geheel onvoorwaardelijk of deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk) en de duur heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en gelet op de volgende omstandigheden.
Het seksueel binnendringen bestond uit het kortstondig met een vinger aanraken van de clitoris tussen de schaamlippen. Verdachte heeft geen fysiek geweld gebruikt of daarmee gedreigd. Aangeefster heeft meerdere malen aangegeven dat verdachte moest stoppen met haar aanraken. Hij is gestopt toen hij hoorde dat de moeder van aangeefster in de woonkamer wakker werd. Dit betekent niet dat de rechtbank het geen ernstig feit vindt. Er is sprake van verkrachting door verdachte. Dat is een ernstig feit en heeft langdurige gevolgen voor aangeefster. Maar het is niet van een heftigheid in agressie, overmeestering en/of duur waar men snel aan denkt bij de term verkrachting. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak ten aanzien van verkrachting lenen zich daarom voor de rechtbank in deze zaak niet als startpunt voor het bepalen van een straf. De rechtbank kijkt naar uitspraken waarbij alleen de gedraging waar het in deze zaak om gaat (het met de vinger kortstondig tussen de schaamlippen komen en de clitoris aanraken) aan de orde is.
In zijn algemeenheid leiden gedragingen die vergelijkbaar zijn met het gedrag van verdachte in deze zaak niet tot langdurige (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. Er geldt voor een bewezenverklaard feit als verkrachting echter wel een taakstrafverbod op grond van artikel 22b lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank voelt zich hierdoor genoodzaakt om één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. De rechtbank ziet in de inhoud van het reclasseringsrapport aanleiding om naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur met bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op het rapport van de reclassering is het recidiverisico gemiddeld en is een forensische behandeling aangewezen, ook al ontkent verdachte het bewezenverklaarde feit. De risicofactoren van een licht verstandelijke beperking en het herkennen van grenzen bij anderen kunnen in de behandeling aan de orde komen.
De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk deel een proeftijd van drie jaren, mede rekening houdend met het feit dat verdachte nu een relatie heeft met een 17-jarig meisje dat vermoedelijk kwetsbaar is. Om verdachte voldoende van de consequenties van zijn daad te doordringen zal daarbij nog een aanzienlijke taakstraf worden opgelegd.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 119 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren (met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een forensische behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en een contactverbod met aangeefster) en een taakstraf van 180 uur passend en geboden.
9 BENADEELDE PARTIJ
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.040,39. Dit bedrag bestaat uit € 40,39 materiële schade, bestaande uit gemaakte reiskosten naar de HSK groep en PSYTREC. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij om vergoeding van geleden schade van € 1.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde feit.
9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht de gehele materiële en immateriële schade toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2023 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de materiële schade Vaststaat dat de benadeelde partij [aangeefster] als gevolg van het hiervoor primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 40,39. Dit schadebedrag is onderbouwd en niet betwist.
Met betrekking tot de immateriële schade Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin recht bestaat op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In dit geval is sprake van (sub b.) aantasting in de persoon op andere wijze. In de toelichting op de vordering staan voldoende concrete gegevens om te concluderen dat sprake is van zo’n aantasting, gezien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor aangeefster. Psychologen van de HSK groep hebben in januari 2024 de klachten van aangeefster als gevolg van het voorval de primaire classificatie posttraumatisch stressstoornis en depressieve stoornis gegeven. Aangeefster heeft zich onder behandeling moeten stellen van een psycholoog vanwege deze trauma-gerelateerde klachten die het gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit. Aangeefster kampt nog tot op de dag van vandaag met de psychische gevolgen van het incident, zo blijkt ook uit haar verklaring ter zitting.
Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – leent voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000,-.
Veroordeling in de kosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangeefster] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.040,39, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 25 december 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die door verdachte is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
10 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
-
verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
-
verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 120 dagen;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 119 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast;
-
stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
14 november 2001, zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 180 uren;
-
beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
Benadeelde partij (ten aanzien van primair)
- wijst de vordering van [aangeefster] toe tot een bedrag van € 1.040,39 (bestaande uit
€ 40,39 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade);
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en P.E.M. Messer-Dinnissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.A. van Loon, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2025.
Mr. Fung Fen Chung is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 december 2023 te Soest, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , door- met zijn, verdachtes, hand(en), het hoofd van die [aangeefster] vast te pakken en/of (vervolgens)- het (tong) zoenen van die [aangeefster] en/of (vervolgens)- (onverhoeds) op het lichaam van die [aangeefster] te gaan liggen en/of een klem aan te leggen met zijn benen en/of- het hemd van die [aangeefster] omhoog te trekken en/of (vervolgens)- het brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina en/of het (vervolgens)aanraken en/of wrijven tussen de schaamlippen en/of van de clitoris van die [aangeefster] ;( art 242 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 december 2023 te Soest, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, welke handelingen bestonden uit:- met zijn, verdachtes, hand(en), het hoofd van die [aangeefster] vast te pakken en/of (vervolgens)- het (tong) zoenen van die [aangeefster] en/of (vervolgens)- (onverhoeds) op het lichaam van die [aangeefster] te gaan liggen en/of een klem aan te leggen met zijn benen en/of- het hemd van die [aangeefster] omhoog te trekken en/of (vervolgens)- het aanraken/betasten van de vagina en/of schaamlippen en/of de clitoris van die [aangeefster] .( art 246 Wetboek van Strafrecht )
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 september 2024, genummerd PL0900-2023394285, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 68. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Procesdossier, pagina 7.
Procesdossier, pagina 8.
Procesdossier, pagina 9.
Procesdossier, pagina 10.
Procesdossier, pagina 39.
Procesdossier, pagina 40.
Proces-verbaal van verhoor, pagina 2.
Proces-verbaal van verhoor, pagina 3.
HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452; HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717.
Verklaring bij de rechter-commissaris op 15 mei 2025.
HR 18 mei 2010, NJ 2010/287 en ECLI:NL:GHARL:2014:821.