ECLI:NL:RBDHA:2025:17467 - Medeplegen van uitbuiting en mishandeling van een verstandelijk beperkt pleegkind - 25 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank Den Haag veroordeelt een pleegmoeder voor het medeplegen van mensenhandel, mishandeling en het benadelen van de gezondheid van haar verstandelijk beperkte pleegkind. De rechtbank stelt vast dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met haar partner in de uitbuiting en het geweld.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/166127-24
Datum uitspraak: 25 september 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1976 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 11 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de l'Isle en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. S.V. Jansen naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1 zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2024 in de gemeente Delft en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, [naam 1] , (telkens) door dwang en/of geweld en/of een of meer feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkheden gericht tegen die [naam 1] , dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie, die [naam 1] , heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, dan wel door dwang en/of door geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of fraude enige handeling heeft ondernomen waarvan zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat [naam 1] zich beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4) immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader,
- die [naam 1] gedwongen en/of bewogen tot het verrichten van (een groot deel van
de)huishoudelijke taken (zoals wassen, schoonmaken, opruimen, tuinonderhoud);
-
die [naam 1] gedwongen en/of bewogen tot het verrichten van lichamelijke verzorgingstaken (zoals wassen, aankleden en voeden van de kinderen van verdachte, zorgen voor de zieke echtgenoot van de verdachte);
-
zich (dagelijks) op boze, dreigende, overheersende, denigrerende en/of kleinerende toon/wijze geuit tegen die [naam 1] (met woorden zoals “je bent een zwarte”, “je bent niks
waard”, “seniel”, “mongool”, “loeder”, “debiel”, “IQ van een visstick”);
-
die [naam 1] gestraft als zij niet deed wat verdachte en/of haar mededader wilde;
-
die [naam 1] een hele tijd laten staan;
-
( onder dwang) de haren van die [naam 1] afgeknipt;
-
brandende sigaret(ten) (uit)gedrukt op het lichaam van die [naam 1] ;
-
die [naam 1] in de woning op een plaid en/of kussens op de grond laten slapen;
-
die [naam 1] onthouden van (voldoende) voeding;
-
die [naam 1] onthouden van noodzakelijke medicatie (epileptica);
-
die [naam 1] onthouden van persoonlijke verzorging (zoals haren kammen, douchen en tanden poetsen);
-
die [naam 1] sociaal geïsoleerd;
-
die [naam 1] weggehouden van school, dagbesteding en/of stage(s);
-
die [naam 1] (meermalen) geslagen, geschopt en/of anderszins mishandeld;
-
die [naam 1] een mes voorgehouden en gezegd “Ik steek je helemaal dood”;
-
tegen die [naam 1] gezegd dat zij in een instelling geplaatst zou worden;
-
tegen die [naam 1] gezegd dat zij met niemand mocht praten over wat er in huis/thuis gebeurt;
terwijl zij, verdachte, op de hoogte was van de verstandelijke beperking en achtergrond van die [naam 1] en/of die [naam 1] (volledig) afhankelijk was van verdachte en/of haar mededader en/of die [naam 1] zich niet aan haar/hun invloed kon/durfde te onttrekken;
2 zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2024 in de gemeente Delft en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, haar pleegkind [naam 1] (telkens) heeft mishandeld door: − die [naam 1] tegen het hoofd en/of lichaam te slaan, stompen en/of te schoppen; − brandende sigaret(ten) (uit) te drukken op het lichaam van die [naam 1] ;
3 zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2024 in de gemeente Delft en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, haar pleegkind [naam 1] (telkens) heeft mishandeld door: − zich (dagelijks) op boze, dreigende, overheersende, denigrerende en/of kleinerende toon/wijze te uiten tegen die [naam 1] (met woorden zoals “je bent een zwarte”, “je bent niks waard”, “seniel”, “mongool”, “loeder”, “debiel”, “IQ van een visstick”); − die [naam 1] te straffen als zij niet deed wat verdachte en/of haar mededader wilde; − die [naam 1] een hele tijd te laten staan; − (onder dwang) de haren van die [naam 1] af te knippen; − brandende sigaret(ten) (uit) te drukken op het lichaam van die [naam 1] ; − die [naam 1] in woning op een plaid en/of kussens op de grond te laten slapen; − die [naam 1] te onthouden van (voldoende) voeding; − die [naam 1] te onthouden van noodzakelijke medicatie (epileptica); − die [naam 1] te onthouden van persoonlijke verzorging (zoals haren kammen, douchen en tanden poetsen); − die [naam 1] sociaal te isoleren; − die [naam 1] weg te houden van school, dagbesteding en/of stage(s); − die [naam 1] (meermalen) te slaan, schoppen en/of anderszins te mishandelen; − die [naam 1] een mes voor te houden en te zeggen “Ik steek je helemaal dood”; − tegen die [naam 1] te zeggen dat zij in een instelling geplaatst zou worden; − tegen die [naam 1] te zeggen dat zij met niemand mocht praten over wat er in huis/thuis gebeurt; waardoor de (lichamelijke en/of geestelijke) gezondheid van die [naam 1] opzettelijk is benadeeld.
3 De bewijsbeslissing
3.1. Inleiding
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, stelt de rechtbank de volgende feiten vast. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was in 2024 een jongvolwassen vrouw van negentien jaar. Zij heeft een verstandelijke beperking en heeft een IQ van 58. Daarnaast lijdt zij aan epileptische aanvallen. Hiervoor gebruikt zij medicatie en is zij onder behandeling bij een neuroloog. [naam 1] ging naar school op het [college] in Delft, liep stage, en woonde vanaf kleins af aan bij een pleegmoeder, tevens moeder van verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Nadat deze pleegmoeder in november 2022 overleed, werd [naam 1] ondergebracht bij [verdachte] . [verdachte] had zelf al twee jonge biologische kinderen en nam de taak van pleegmoeder van [naam 1] op zich. Kort na het overlijden van de moeder van [verdachte] werd de partner van [verdachte] (de heer [naam 2] ) ziek. Hij leed aan ALS en is overleden op [dag] 2024. In de periode voordat hij overleed, is hij verzorgd door medewerkers van thuiszorg. In 2023 heeft [verdachte] contact gekregen met de verdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Op enig moment in 2023 hebben zij een liefdesrelatie gekregen. Vanaf het najaar van 2023 kwam [medeverdachte] regelmatig bij [verdachte] over de vloer. Hij bleef slapen en deed mee in de dagelijkse bezigheden van het gezin.
Veilig Thuis heeft vanaf 1 december 2023 zeven zorgmeldingen ontvangen over [naam 1] vanuit diverse instanties. Op 15 mei 2024 is [naam 1] met spoed uit huis geplaatst en op 16 mei 2024 werd namens de directeur van Veilig Thuis aangifte gedaan van mishandeling en huiselijk geweld tegen [naam 1] . [naam 1] is op 17 mei 2024 uitgebreid medisch onderzocht op de spoedeisende hulp. Bij dat onderzoek zijn bij [naam 1] de volgende letsels waargenomen:
- aan het hoofd meerdere zwellingen over de schedel, een brilhematoom, onder het linker ooglid een scherp begrensd rond huiddefect (excoriatie), onder het linker oog op het ooglid een bolronde afwijking, een zwelling van de kaakhoeken waardoor [naam 1] haar mond niet goed kon openen, op het voorhoofd links een litteken, bolrond en daardoorheen een litteken in verticale richting, verschillende andere littekens, een gezwollen neusrug, een bloeding in het oogwit links,
- in de hals aan de achterzijde rechts een oud krablitteken,
- op de rug een blauwe plek en over de gehele rug littekens van krabben, linksonder op de rug een letsel dat volgens de arts de vorm heeft van een beet, aan de rechterzijkant een oud scherp begrensde ronde afwijking net boven de bekkenkam,
- op de elleboog rechts een tweetal bolronde scherp begrensde afwijkingen, - op de rechterhand een drietal littekens,
- op beide onderarmen meerdere littekens en helende (krab)wondjes,
- op beide onderbenen en voeten beiderzijds blauwe plekken,
- op de kniëen verdikking van de huid (lichenificatie).
Na aanvullend onderzoek met een CT-scan en röntgenfoto’s is verder gebleken dat de neus van [naam 1] en één van haar ribben gebroken waren. Een aan de GGD Haaglanden verbonden forensisch arts heeft over het letsel gerapporteerd. Volgens de forenisch arts wijst de veelheid en diversiteit van de letsels veel eerder op toegebracht letsel dan op letsel dat door een ongeluk is ontstaan (accidenteel letsel). Verder duidt de forensisch arts de letsels als een combinatie van acute en oudere letsels, die wijzen op blootstelling aan mishandeling over een langere tijd.
De verdachte wordt verweten dat zij als medepleger verantwoordelijk is voor de uitbuiting (feit 1), mishandeling (feit 2) en het benadelen van de lichamelijke en geestelijke gezondheid (feit 3) van [naam 1] .
3.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.3. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het alle ten laste gelede feiten bepleit.
3.4. Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5. Bewijsoverwegingen
Toetsingskader uitbuiting
Het onder feit 1 tenlastegelegde feit is geënt op de delictsomschrijving van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Deze strafbepaling is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Zowel uit de wetsgeschiedenis als uit de jurisprudentie blijkt dat het begrip uitbuiting daarbij ruim moet worden uitgelegd.
Gaat het om werk of activiteiten van minder ingrijpende aard dan seksuele slavernij - zoals huishoudelijke taken - dan dient meer betekenis toe te komen aan de duur, de beperkingen voor de betrokkene en het voordeel voor de verdachte, zo verstaat de rechtbank de jurisprudentie van de Hoge Raad, in het bijzonder HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 en HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309. Verder geldt dat uitbuiting eerder aan de orde zal zijn in het geval van kwetsbare slachtoffers.
Uitbuiting van [naam 1]
Betrouwbaarheid verklaringen [naam 1] De rechtbank acht de verklaringen van [naam 1] over wat tussen haar en de verdachten is voorgevallen op essentiële punten betrouwbaar. Dat [naam 1] verstandelijk beperkt is, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer mee dat haar verklaring terzijde moet worden geschoven. [naam 1] heeft door haar beperking moeite om zaken op de juiste manier in de tijd te plaatsen, en bij het wegen van haar verklaring is daarmee rekening gehouden. Een constante in de verklaringen van [naam 1] is echter dat zij thuis is mishandeld en tewerkgesteld en dat zowel [verdachte] als [medeverdachte] daarin een rol hadden. Deze verklaring wordt bovendien op essentiële punten ondersteund door getuigen, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen.
Voorwaardelijk verzoek betrouwbaarheid verklaringen [naam 1]
Door de verdediging is ter zitting een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het aanstellen van een deskundige om de betrouwbaarheid (geloofwaardigheid/authenticiteit) van de verklaringen van de [naam 1] te onderzoeken. Dit verzoek is onderbouwd onder aanwijzing van een aantal vermeende inconsistenties in de verklaringen van [naam 1] op verschillende momenten.
Dit verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakscriterium.
De rechtbank is van oordeel dat het, in het licht van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering, niet noodzakelijk is om een deskundige te benoemen om genoemd onderzoek te verrichten. De reden daarvoor is dat het door de verdediging aangevoerde naar oordeel van de rechtbank niet leidt tot twijfels omtrent de betrouwbaarheid (geloofwaardigheid/authenticiteit) van de verklaringen, zoals die in de voorgaande alinea door de rechtbank is beoordeeld. Deze omstandigheden (zoals door de raadsman in 3.16 van de pleitnota opgenomen) zijn immers door de rechtbank meegewogen in haar oordeel.
Aard werkzaamheden Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast over de aard van de door [naam 1] verrichte werkzaamheden. [naam 1] stond om 06:30 uur op en kreeg dan de opdracht van [verdachte] om haar biologische kinderen klaar te maken voor school (wassen, aankleden, voeden). Volgens haar leerkracht kwam [naam 1] bijna altijd te laat op haar eigen school en stage omdat zij te laat werd weggestuurd of omdat dat ze haar zusje ook nog moest wegbrengen naar school. [naam 1] moest op structurele basis een groot deel van de huishoudelijke taken verrichten zoals wassen, schoonmaken en opruimen. Zij kreeg hiervoor niet betaald. De eigen kinderen in het gezin van de verdachten kregen niet dergelijke taken opgedragen. Verschillende getuigen verklaren dat het huishoudelijke werk veelal op [naam 1] neerkwam. Deze werkzaamheden gingen naar het oordeel van de rechtbank in hun aard en intensiteit verder dan een normale bijdrage die van een gezinslid of kostganger - met een verstandelijke beperking - verwacht mag worden.
Beperkingen voor [naam 1] is door de verdachten mishandeld en voorgehouden dat zij in een instelling geplaatst zou worden en tegen niemand mocht praten over wat er in huis gebeurde. Door dit alles voelde [naam 1] zich gedwongen te doen wat de verdachten van haar verlangden. Als [naam 1] haar opdrachten niet snel of niet goed genoeg uitvoerde, werd zij gestraft. Deze straffen bestonden onder meer uit lijfstraffen (schoppen, slaan), geen eten krijgen en het constant moeten blijven staan. [medeverdachte] en [verdachte] hebben [naam 1] daarnaast verbaal vernederd. Zij hebben zich beiden op dreigend en denigrerend wijze uitgelaten tegen [naam 1] . Ook heeft [verdachte] in het bijzijn van [medeverdachte] de haren van [naam 1] ongevraagd op grove wijze afgeknipt. Op het lichaam van [naam 1] zijn brandende sigaretten uitgedrukt, zo blijkt uit haar verklaring en uit de littekens op haar lichaam. [naam 1] heeft op een plaid of kussen op de vloer van de serre moeten slapen. In de woning mocht zij niet gaan en zitten waar zij wilde. De verdachten bepaalden wat [naam 1] deed en wanneer zij dit moest of mocht doen.
Dwangmiddelen (sub 4) De door de verdachte toegepaste dwangmiddelen bestonden uit het voornoemde verbale en fysieke geweld en de dreiging daarmee, en verder uit het misbruik maken van het de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht op [naam 1] en de kwetsbare positie van [naam 1] . Doordat [naam 1] bij hen in huis woonde, konden de verdachten bepalen wat [naam 1] deed en wanneer zij dit moest doen. Zij woonde in het pleeggezin, was afhankelijk van de verdachten en had voor de rest geen familie of vrienden die in staat waren om op haar welzijn letten.
Duur van de werkzaamheden Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 1] al langere tijd bij de verdachten is huis was. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat de intensiteit waarmee [naam 1] moest werken en de mate van dwang die werd toegepast al vanaf 1 april 2023 zodanig waren dat van uitbuiting gesproken kan worden. De jeugdzorgbegeleider verklaart dat de zorgen over [naam 1] vanaf maart 2024 verergerd zijn. In de periode daarvoor woonde [naam 1] wel bij de verdachten, maar leefde de heer [naam 2] nog. [naam 1] heeft zelf verklaard dat het toen nog gezellig was in huis. Onvoldoende is dus gebleken dat in die periode ook sprake was van een uitbuitingssituatie. Daarom zal de rechtbank wat betreft de uitbuiting een kortere periode bewezen verklaren. De rechtbank acht bewezen dat de uitbuiting van [naam 1] begonnen is vanaf 1 maart 2024.
Oogmerk van uitbuiting (sub 1) en voordeel trekken (sub 6) Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verdachten oogmerk gehad op de uitbuiting van [naam 1] . De verdachte wist dat [naam 1] verstandelijk beperkt was en als pleegkind in een afhankelijke positie verkeerde. Niettemin hebben de verdachten hun positie aangewend om voordeel te trekken uit het werk van [naam 1] . Immers konden de verdachten naar hun werk doordat [naam 1] voor de kinderen en het huishouden zorgde, en behoefde er geen betaalde oppas of huishoudelijke hulp te worden ingeschakeld. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat [naam 1] geen loon ontving voor al het werk dat zij voor de verdachten heeft moeten doen. Verder ontving medeverdachte [verdachte] een maandelijkse vergoeding omdat [naam 1] als pleegkind aan haar was toevertrouwd.
Medeplegen Zowel de verdachte als de medeverdachte hebben ontkend zelf een aandeel te hebben gehad in de uitbuiting, mishandeling en benadeling van de gezondheid van [naam 1] . De verdachten hebben beiden de ander aangewezen als dader. Om tot een bewezenverklaring van medeplegen van uitbuiting te komen, dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het plegen van de tenlastegelegde feiten.
Het fysieke geweld tegen [naam 1] is niet door onafhankelijke getuigen waargenomen en ook op basis van de letselbeschrijvingen kan niet worden vastgesteld wie welk letsel op welk moment heeft toegebracht. Daarnaast heeft [naam 1] naast de acute letsels zoals geconstateerd op 17 mei 2024 tevens vele letsels die passen bij niet-accidenteel letsel van langere tijd geleden (dat wil zeggen dat deze betrekking hebben op een langere periode van blootstelling aan de vermeende mishandeling). [medeverdachte] bevond zich al vanaf oktober 2023 in het huis. Vast staat dus dat het geweld op verschillende momenten heeft plaatsgevonden, dat er letsel is en dat [medeverdachte] en/of [verdachte] dit letsel moet hebben toegebracht.
[naam 1] wijst zowel verdachte als de medeverdachte aan als de daders. Zo verklaart zij dat [medeverdachte] en [verdachte] haar allebei slaan, [verdachte] erbij was als [medeverdachte] een sigaret op haar uitdrukte of haar sloeg en schopte en dat ze allebei boos op haar waren toen [verdachte] haar haren afknipte. Kort gezegd verklaart [naam 1] dat zij van zowel [verdachte] als [medeverdachte] straf kreeg, op verschillende manieren en op verschillende momenten. De getuigen [getuige 1] (thuiszorg) en [getuige 2] (buurvrouw) verklaren dat zij [naam 1] hebben horen gillen en roepen om hulp, maar hebben niet met zekerheid kunnen zeggen wie van de verdachten op dat moment iets deed waardoor [naam 1] gilde. De getuigen hebben wel verklaard dat beide verdachten op het moment van gillen bij [naam 1] aanwezig waren. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat [verdachte] op 15 mei 2024 onder meer het volgende tegen haar gezegd heeft: ‘we gaan haar zelf straffen’. Dit bevestigt dat er een sfeer van straffen is waar beide verdachten (‘we’) aan bijdragen. Bovendien verklaren diverse thuiszorgmedewerkers die regelmatig bij het gezin thuis kwamen dat [naam 1] op verschillende manieren gestraft werd door beide verdachten. Deze getuigen verklaren ook dat er in huis werd geschreeuwd en gescholden tegen [naam 1] door beide verdachten. Zowel [verdachte] als [medeverdachte] droegen hierdoor bij aan de verbaal agressieve sfeer jegens [naam 1] . Verbalisanten zijn hier op 15 mei 2024 ook getuige van geweest: [medeverdachte] schreeuwde tegen [naam 1] terwijl [verdachte] aan [naam 1] diverse opdrachten gaf en haar verbood op de bank te zitten.
Beide verdachten hebben dus op momenten een actieve rol gehad door zelf te schreeuwen, mishandelen, opdrachten te geven, en bij voortduring toe te laten dat de andere verdachte dit bij [naam 1] deed. Mede daarom kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden blijven wie welke handeling precies heeft verricht. De rechtbank is daarmee van oordeel dat beide verdachten een aandeel hebben gehad in het geweld en op grond van al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Mishandeling en benadeling lichamelijke gezondheid van [naam 1] Uit de bewijsmiddelen volgt dat de leerkrachten van [naam 1] vanaf 10 april 2024 letsel hebben waargenomen bij [naam 1] . Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het toebrengen van dat letsel aan [naam 1] . De lezing van de verdachte dat al het geweld toegepast zou zijn door de medeverdachte, vindt geen steun in de bewijsmiddelen.
De wet stelt, in artikel 300 lid 4 Sr, mishandeling gelijk met opzettelijke benadeling van de gezondheid. De verdachten waren verantwoordelijk voor de gezondheid van [naam 1] . Zij woonde immers als pleegdochter bij hen in. De verdachte was als pleegmoeder specifiek aangewezen om over het welzijn van [naam 1] te waken. Door te handelen zoals het onder 1 ten laste gelegde bewezenverklaarde feit, is de gezondheid van [naam 1] , door de verdachten zowel lichamelijk als geestelijk, opzettelijk benadeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet buiten redelijke twijfel vast te stellen dat [naam 1] vóór 10 april 2024 is mishandeld. Het letsel wijst daar niet zonder meer op en er zijn geen getuigen die verklaren dat zij vóór dit moment letsel bij [naam 1] hebben gezien. Daarom zal de rechtbank het medeplegen van mishandeling en benadeling van de lichamelijke gezondheid van [naam 1] bewezen verklaren vanaf 10 april 2024 tot 15 mei 2024.
Keskin-getuigen De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging niet het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen ten aanzien van een aantal getuigen die waren toegewezen door de rechter-commissaris ( [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 5] ), en dat daarom hun verklaringen niet mogen worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt. Genoemde getuigen hebben weliswaar op de een of andere manier potentieel belastend verklaard tegen de verdachte en de verdediging heeft haar ondervragingsrecht niet kunnen uitoefenen ten aanzien van deze getuigen. Niettemin is dat naar oordeel van de rechtbank geen reden deze verklaringen voor het bewijs buiten beschouwing te laten. Voor het niet horen van deze getuigen bestond ten eerste een goede reden: ze waren niet vindbaar. Ten tweede heeft de rechtbank de verklaringen van genoemde getuigen in een bewijsconstructie betrokken die ook uit andere verklaringen en geschriften bestaat (aangeefster [naam 1] , getuigen [getuige 6] , [getuige 3] , [getuige 7] en [getuige 8] , het SEH medisch dossier en de bevindingen van verbalisanten) Het bewijs voor verdachtes gedrag is daarmee niet uitsluitend (‘solely’) of in beslissende mate (‘to a decisive degree’) gebaseerd op de verklaring van de niet-ondervraagde getuigen. Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat er compenserende factoren zijn voor het uitblijven van de ondervragingsmogelijkheid. De verdediging heeft de gelegenheid gekregen om de feiten die de niet ondervraagde getuigen hebben benoemd op verschillende andere wijzen te toetsen, namelijk doordat de verdediging zelf aan [naam 1] vragen voor kon leggen in een tweede studioverhoor, en verder door aan de getuigen [getuige 3] , [getuige 6] , [getuige 8] en [getuige 9] vragen te stellen in verhoren bij de rechter-commissaris.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
3.6. De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten van oordeel dat dit deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1 Zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 maart 2024 tot en met 15 mei 2024 in de gemeente Delft tezamen en in vereniging met een ander [naam 1] , (telkens) door dwang en geweld en een of meer feitelijkheden, of door dreiging met geweld en een of meer andere feitelijkheden gericht tegen die [naam 1] , dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, die [naam 1] , heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader,- die [naam 1] gedwongen en bewogen tot het verrichten van (een groot deel van de)huishoudelijke taken (zoals wassen, schoonmaken, opruimen);
-
die [naam 1] gedwongen en bewogen tot het verrichten van lichamelijke verzorgingstaken (zoals wassen, aankleden en voeden van de kinderen van verdachte);
-
zich op boze, dreigende, overheersende, denigrerende en kleinerende wijze geuit tegen die [naam 1] (met woorden zoals “je bent een zwarte”, “je bent niks
waard”, “IQ van een visstick”);
-
die [naam 1] gestraft als zij niet deed wat verdachte en/of haar mededader wilde;
-
die [naam 1] een hele tijd laten staan;
-
( onder dwang) de haren van die [naam 1] afgeknipt;
-
brandende sigaretten (uit)gedrukt op het lichaam van die [naam 1] ;
-
die [naam 1] in de woning op een plaid en/of kussens op de grond laten slapen;
-
die [naam 1] (meermalen) geslagen, geschopt of anderszins mishandeld;
-
tegen die [naam 1] gezegd dat zij in een instelling geplaatst zou worden;
-
tegen die [naam 1] gezegd dat zij met niemand mocht praten over wat er in huis gebeurt;
terwijl zij, verdachte, op de hoogte was van de verstandelijke beperking en achtergrond van die [naam 1] en die [naam 1] (volledig) afhankelijk was van verdachte en haar mededader en die [naam 1] zich niet aan hun invloed kon/durfde te onttrekken;
2 zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 10 april 2023 tot en met 15 mei 2024 in de gemeente Delft, tezamen en in vereniging met een ander, haar pleegkind [naam 1] (telkens) heeft mishandeld door: − die [naam 1] tegen het hoofd en lichaam te slaan, stompen en te schoppen; − brandende sigaretten (uit) te drukken op het lichaam van die [naam 1] ;
3 zij, op een of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2023 tot en met 15 mei 2024 in de gemeente Delft, tezamen en in vereniging met een ander, haar pleegkind [naam 1] (telkens) heeft mishandeld door: − zich op boze, dreigende, overheersende, denigrerende en kleinerende wijze te uiten tegen die [naam 1] (met woorden zoals “je bent een zwarte”, “je bent niks waard”, “IQ van een visstick”); − die [naam 1] te straffen als zij niet deed wat verdachte en/of haar mededader wilde; − die [naam 1] een hele tijd te laten staan; − (onder dwang) de haren van die [naam 1] af te knippen; − brandende sigaretten (uit) te drukken op het lichaam van die [naam 1] ; − die [naam 1] in woning op een plaid en/of kussens op de grond te laten slapen; − die [naam 1] (meermalen) te slaan, schoppen of anderszins te mishandelen; − tegen die [naam 1] te zeggen dat zij in een instelling geplaatst zou worden; − tegen die [naam 1] te zeggen dat zij met niemand mocht praten over wat er in huis gebeurt; waardoor de (lichamelijke en geestelijke) gezondheid van die [naam 1] opzettelijk is benadeeld.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De verdachte is volgens de officier van justitie strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit psychische overmacht. Voor zover de rechtbank tot enige bewezenverklaring zou komen, dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Van psychische overmacht is sprake als een strafbaar feit wordt gepleegd onder invloed van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op de verdachte is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht. Het is de rechtbank duidelijk dat de verdachte in de periode waarover de tenlastelegging gaat in een zware periode zat. Nadat haar moeder was overleden en zij de zorg over [naam 1] op zich nam, bleek ook haar partner ongeneeslijk ziek. Dit legde begrijpelijkerwijs een grote druk op de verdachte en haar gezin. De rechtbank wil verder aannemen dat de verdachte in een toxische relatie leefde met medeverdachte [medeverdachte] en dat [medeverdachte] verbaal en fysiek agressief tegenover haar was. De rechtbank is echter van oordeel dat de druk waaronder de verdachte verklaart te hebben verkeerd niet van dien aard is geweest dat zij daar in het geheel geen weerstand aan kon bieden. Uit het dossier blijkt niet van een totale onvrijwilligheid bij de verdachte gedurende de periode waarin de uitbuiting en mishandeling van [naam 1] heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft [naam 1] zelf over een langere periode uitgescholden en mishandeld en het is niet duidelijk dat ieder incident is terug te voeren op drang vanuit [medeverdachte] waaraan zij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat, indien de stellingen ten aanzien van uitgeoefende druk als juist zouden zijn, de verdachte geen andere mogelijkheid had dan de uitbuiting en de mishandeling van [naam 1] te gedogen. Niet kan worden gesteld dat verdachte geen enkel verwijt kan worden gemaakt en dat zij niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod, een verbod op bepaalde werkzaamheden en het meewerken aan middelencontrole. De officier van justitie vordert dat deze voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Daarnaast vordert de officier van justitie een contactverbod (maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr) ten aanzien van [naam 1] voor de duur van vijf jaar, met twee weken vervangende hechtenis per overtreding, met een maximum van zes maanden. De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de strafoplegging en verzoekt de voorlopige hechtenis van de verdachte gelet op de duur, de lage risico’s en het thans ontbreken van ernstige bezwaren, op te heffen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan uitbuiting, mishandeling en benadeling van de gezondheid van een verstandelijk beperkt pleegkind. De verdachte heeft [naam 1] na het overlijden van verdachtes moeder in huis genomen als pleegdochter. Met de komst van de medeverdachte liep de spanning verder op in het gezin van [verdachte] , dat met het overlijden van de moeder van [verdachte] en de ziekte van de partner van [verdachte] al in een belastende situatie verkeerde. [naam 1] werd door de verdachte en de medeverdachte uitgebuit en moest onder dwang huishoudelijke taken en verzorgingstaken verrichten. De verdachte oefende geregeld geweld uit op [naam 1] en dreigde ook met geweld om haar te laten doen wat zij wilde. [naam 1] werd niet betaald voor haar werkzaamheden. In tegendeel, zij werd uitgescholden, mishandeld, bedreigd en gestraft.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat zij schaamteloos misbruik van de kwetsbaarheid van [naam 1] heeft gemaakt. Tekenend voor dit gedrag vindt de rechtbank niet alleen de kleinerende en agressieve wijze van aanspreken van [naam 1] , maar ook het geweld dat de verdachte meende te mogen gebruiken als [naam 1] niet deed wat zij wilde. De verdachte heeft door haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van [naam 1] en heeft daarmee voorts inbreuk gemaakt op haar fundamentele rechten. [naam 1] is een kwetsbare jonge vrouw die juist liefde, steun, begeleiding en zorg nodig heeft.
Uit de slachtofferverklaring van [naam 1] blijkt dat wat er is gebeurd een grote impact heeft gehad op [naam 1] . Zij heeft in angst geleefd en kampt nog steeds met nachtmerries en herbelevingen. De uitbuiting en mishandeling van een verstandelijk beperkt slachtoffer brengt, naast de gevolgen voor het slachtoffer en haar naasten, ook in de samenleving gevoelens van woede en verdriet teweeg.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. De verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 3 april 2025, waaruit volgt dat sprake is van emotieregulatie problematiek, beïnvloedbaarheid en gebrek aan zelfreflectie. Het risico op recidive kan niet worden ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een contactverbod, een verbod op bepaalde werkzaamheden en het meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De op te leggen straf Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan is geëist door de officier van justitie. Daarbij weegt de rechtbank mee dat zij een kortere pleegperiode van de uitbuiting bewezen acht (2,5 maand) ten opzichte van wat ten laste is gelegd (ruim een jaar). De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd. Bij de vergelijking heeft de rechtbank acht geslagen op de duur van de uitbuiting, de dwangmiddelen die zijn toegepast en de vraag of al dan niet sprake was van seksueel geweld.
Concluderend zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren. De rechtbank zal een proeftijd voor de duur van vijf jaren opleggen omdat er ernstig rekening gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal plegen dat gericht is tegen of gevaar zal veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Aan de proeftijd zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, omdat de strafvorderlijke belangen die met de (verdere) tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis zijn gemoeid minder zwaar wegen dan de belangen van de verdachte.
Maatregel 38v Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten zal de rechtbank aan de verdachte ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, in de vorm van een contactverbod met [naam 1] . De maatregel zal worden opgelegd voor de duur van vijf jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twee weken, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Dadelijke uitvoerbaarheid De rechtbank ziet aanleiding te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens [naam 1] zal gedragen.
7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert van de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk een schadevergoeding van € 10.309,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 309,11 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de integrale vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair moet de vordering volledig worden afgewezen en meer subsidiair, indien de rechtbank tot enige bewezenverklaring komt. Aanzienlijk gematigd moet worden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, ter grootte van € 309,11. De rechtbank zal dit deel van de vordering toewijzen.
Immateriële schade Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij letsel heeft opgelopen door de onder 3 en 4 bewezenverklaarde mishandeling en benadeling van de gezondheid. Daarnaast is de onder 1 bewezenverklaarde uitbuiting naar het oordeel van de rechtbank een dusdanig ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij, dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Op grond van het letsel als wegens de aantasting in de persoon op andere wijze heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW recht op smartengeld.
De benadeelde partij heeft rechtstreeks immateriële schade geleden door de onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 6.000,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.309,11. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 maart 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.309,11, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
8 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 38v, 38v, 38z, 47, 55, 63, 273f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van:
feit 1 mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1o, 4o en 6o omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (DERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 10 (TIEN) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op vijf jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
De vordering van de benadeelde partij; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 6.309,11 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
Schadevergoedingsmaatregel legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.309,11, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,* ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 66 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
legt voorts op de maatregel:
- dat de veroordeelde voor de duur van 5 (vijf) jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] (geboren op [geboortedatum 2] 2004);
beveelt dat de vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat het verbod wordt geschonden, met een maximum van 6 maanden;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C. Kole, voorzitter, mr. P. Burgers, rechter, mr. J.M Meester, rechter, in tegenwoordigheid van mr. F.A.M. Schuijt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2025.