Uitspraak inhoud

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummers: 09-156655-24 en 09-207795-24 (ttz. gev) Datum uitspraak: 7 augustus 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:

[verdachte] (hierna: de verdachte), geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de terechtzitting van 24 juli 2025.

De officier van justitie in deze zaak is mr. A.L.M. van Rookhuizen en de raadsman van de verdachte is mr. A.R. Rens te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

Dagvaarding I 09-156655-24

1hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengen,- een stoel tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft gegooid en/of- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op/tegen de grond gegooid/geduwd en die [benadeelde 1] en/of[benadeelde 2] op de grond heeft vastgehouden en/of- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:

hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage openlijk, te weten, op de Korte Voorhout, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] door- een stoel tegen die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] te gooienen/of- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op/tegen de grond te gooien/duwen en die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] op de grond vast te houden en/of- die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en lichaam te schoppen en te slaan;

2hij op of omstreeks 20 januari 2024 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 1]toebehoorde door- tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat zij hun geld moesten afgeven en/of- een stoel tegen die [benadeelde 1] te gooien en/of- die [benadeelde 1] tegen de grond te gooien/duwen en daar vast te houden en/of- die [benadeelde 1] meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam slaan en/of te schoppen;

Dagvaarding II - 09-207795-24 hij op of omstreeks 25 februari 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.

3 De bewijsbeslissing

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder feit 1 primair, onder feit 2 en het bij dagvaarding II tenlastegelegde.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van het bij dagvaarding I onder feit 2 en het bij dagvaarding II tenlastegelegde. Met betrekking tot het bij dagvaarding onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft hij zich op het standpunt gesteld dat dit bewezen kan worden verklaard.

Op specifieke (bewijs)verweren wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

3.3 Gebruikte bewijsmiddelen

Dagvaarding I 09-156655-24 De rechtbank zal voor feit 1 primair met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024082618, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1-137).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

t.a.v. feit 1 primair:

  1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juli 2025;

  2. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , met bijlagen, opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 16-25);

  3. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 26-29);

  4. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 9 mei 2024 (p. 30-59).

t.a.v. feit 2:

De rechtbank heeft voor feit 2 hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.

  1. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , met bijlagen, opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 16-25);

Op 20 januari 2024 bevond ik mij samen met mijn vriend [benadeelde 2] te Den Haag. De jongens waren met zijn drieën. Ik hoorde de jongens in het Engels tegen ons zeggen dat wij ze geld moesten geven. Ik voelde dat een van de jongens mij een harde duw op mijn borst gaf. Ik viel hierdoor op de grond. Hierna werd ik meerdere malen geschopt. Ik werd geschopt tegen mijn benen, tegen mijn schouder en in mijn gezicht. Ik heb de jongens mijn portemonnee gegeven. Een van de jongens heeft toen 15 euro uit mijn portemonnee weggenomen.

  1. Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , opgemaakt op 22 januari 2024 (p. 26-29);

Op zaterdag 20 januari 2024 fietste ik samen met een vriend, [benadeelde 1] . Ik zag en hoorde dat er drie mannen achter ons aan rende. Ik zag dat [benadeelde 1] op de grond werd geduwd/geslagen. Ik hoorde ze een aantal keer, al schreeuwend aan mij vragen 'Waar is je geld'.

  1. Het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt op 9 mei 2024 (p. 30-59);

Ik bekeek de beelden met betrekking tot het incident dat plaatsvond omstreeks 04.30 uur in de nacht van 19 op 20 januari 2024.

04.31.07 UUR: Ik zag dat [medeverdachte 1] in de richting van [benadeelde 1] keek en direct richting [benadeelde 1] rende. Ik zag dat [medeverdachte 1] met zijn rechterhand een vuistslag in het gezicht van [benadeelde 1] gaf. Ik zag dat tegelijkertijd [medeverdachte 1] aan de voorzijde van het slachtoffer, [medeverdachte 2] aan de linker achterzijde en [verdachte] aan de rechter achterzijde stonden en [benadeelde 1] vastpakten.

04.31.11 UUR: Ik zag dat [verdachte] een duw gaf aan [benadeelde 1] en dat [benadeelde 1] als gevolg hiervan op de grond viel. Ik zag dat [verdachte] bovenop [benadeelde 1] ging liggen. Ik zag dat [medeverdachte 2] drie (3) schoppen met zijn rechtervoet gaf tegen het hoofd of de rug van [benadeelde 1] . Ik zag dat [medeverdachte 2] hierna een (1) schop gaf tegen de zij van [benadeelde 1] .

04.31.24 UUR: Ik zag dat [verdachte] met zijn rechtervoet vijf (5) schoppen tegen het hoofd van [benadeelde 1] gaf.

  1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] , opgemaakt op 9 mei 2024 (p. 70-77).

Ik zag dat mijn vrienden bezig waren met die grote gast. Op dat moment hoorde ik een ding, een van die twee vrienden, ik weet niet welke, schreeuwde iets van "leeg je zakken" of iets in die trend.

Dagvaarding II - 09-207795-24 De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024060043, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 23).

  1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 25 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 9-11):

Op 25 februari 2024, reden wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , belast met opvallende surveillance te 's-Gravenhage. Ter plaatse bleek het dat er een klant met vals geld probeerde te betalen. De beveiliger verklaarde dat de klant een vals biljet van vijftig (50) euro aan hem wilde overhandigen. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat de klant verklaarde dat de drie (3) biljetten van vijftig (50) euro van hem waren. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , hoorde dat de barman verklaarde dat de klant binnen met drie (3) valse biljetten van vijftig (50) euro had geprobeerd af te rekenen. De beveiliger overhandigde mij, verbalisant [verbalisant 1] , de drie (3) overduidelijk valse biljetten. De verdachte overhandigde mij een geldig rijbewijs en identificeerde zich als: [verdachte] , [geboortedatum] /2006 te [geboorteplaats] .

  1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 5-6):

Ik, verbalisant [verbalisant 2] , hoorde dat er een horeca alarm systeem was af gegaan voor de club 'Danzig'. Vervolgens hoorde ik van de barman dat de jongen met drie briefjes van vijftig wilde betalen bij de bar. De barman vermoedde dat dit vals geld was en riep ons erbij. Ik heb de jongen mee naar buiten genomen en ik voelde aan de drie briefjes van vijftig euro. Ik voelde en zag direct dat dit nep geld was. Ik heb de briefjes vergeleken met echte briefjes en ik zag ook een duidelijk kleur verschil.

  1. Het proces-verbaal Forensisch technisch onderzoek valse bankbiljetten, opgemaakt op 26 februari 2024, voor zover inhoudende (p. 17-18):

Ik ben werkzaam als dokumentdeskundige. Op maandag 26 februari 2024 te 10:54 uur, ontving ik bankbiljetten waarvan vermoed werd dat ze vals of vervalst waren. De bankbiljetten waren aan de voor- en achterzijde nagebootst in een afwijkende techniek en de beveiligingskenmerken waren geïmiteerd.

Bij het door mij ingestelde onderzoek aan de falsificaten, zag ik dat, onder andere, de navolgende echtheidskenmerken ontbraken:- De gebruikte reproductietechniek wijkt af van het origineel.- Het originele watermerk ontbreekt in het papier.- De originele veiligheidsdraad ontbreekt in het papier.

Het onderzoek wees uit dat de bankbiljetten vals waren.

  1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 24 juli 2025, voor zover inhoudende dat:

In de club gaf ik een 50 euro briefje uit. Uiteindelijk gaf ik nog een 50 euro briefje uit.

3.6 Bewijsoverwegingen

3.6.1 Dagvaarding I – feit 2: afpersing in vereniging

Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 20 januari 2024 waren slachtoffers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] een avond uit geweest in het centrum van Den Haag. Onderweg naar huis fietsten zij langs een groepje jongens, bestaande uit de verdachte en drie medeverdachten, die ook onderweg naar huis waren na een avond stappen. Na een korte interactie tussen de twee groepjes kwamen er drie verdachten op de slachtoffers afgerend. Slachtoffer [benadeelde 1] heeft bij de politie verklaard dat door de jongens werd geroepen dat zij geld moesten geven. Vervolgens werd hij op de grond geduwd en meermaals geschopt. Hij heeft de jongens zijn portemonnee gegeven in de hoop dat ze zouden stoppen. Uit de portemonnee is toen 15 euro weggenomen. Slachtoffer [benadeelde 2] heeft bij de politie verklaard dat hij op de grond werd geduwd en dat hij werd geslagen en geschopt. Hij hoorde ze een aantal keer schreeuwend aan hem vragen “waar is je geld”.

De aangiftes vinden onder meer steun in het proces-verbaal analyse camerabeelden, waaruit blijkt dat het groepje van de verdachte de confrontatie opzoekt met de slachtoffers en dat er vervolgens door de verdachte en twee medeverdachten geweld wordt gebruikt. Op de camerabeelden is door de politie gezien dat het slachtoffer [benadeelde 1] wordt geduwd, geslagen en geschopt. De verklaringen van de aangevers met betrekking tot het afgeven van geld vinden daarnaast steun in de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat een van zijn vrienden iets schreeuwde als “leeg je zakken”. Dat de verdachte niets heeft gehoord vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Immers blijkt uit de beelden en uit de verklaringen van de aangevers dat de verdachte tijdens de geweldhandelingen dicht bij zijn medeverdachten stond. Op basis van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten die gedurende de gehele vechtpartij als gezamenlijke groep hebben geopereerd. Hun rollen waren ten opzichte van elkaar inwisselbaar. De verdachte is betrokken geweest bij de geweldplegingen jegens het slachtoffer en dat geweld is dienstbaar geweest aan de afpersing. Het toegepaste geweld heeft bijgedragen aan de angst en dwang die het slachtoffer [benadeelde 1] heeft ervaren om zijn portemonnee af te geven. Hiermee heeft de verdachte een significante bijdrage geleverd aan de afpersing. De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten een afpersing in vereniging.

3.6.2 Dagvaarding II: uitgeven vals geld

Anders dan de raadsman is de rechtbank op grond van de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich op 25 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten.

De rechtbank stelt allereerst vast dat de drie bankbiljetten van 50 euro door een documentdeskundige zijn onderzocht en dat naar aanleiding daarvan is gebleken dat de bankbiljetten vals zijn. In het onderzoek is vastgesteld dat de gebruikte reproductietechniek afwijkt van het origineel, dat het originele watermerk en de originele veiligheidsdraad in het papier ontbreken.

Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank voorts vast dat de verdachte met de drie bankbiljetten van 50 euro bij de bar heeft geprobeerd drankjes te kopen. De barman vermoedde dat dit vals geld was en riep de beveiliger erbij. De beveiliger zag en voelde direct dat de drie bankbiljetten van 50 euro nep waren. Hij zag duidelijk een kleurverschil. Ook de verbalisant ter plaatse zag dat de bankbiljetten overduidelijk vals waren.

Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat de bankbiljetten evident vals waren. Het verweer van verdachte dat hij niet wist dat de biljetten vals waren acht de rechtbank daarom niet aannemelijk. Het rechtbank gelooft daarbij de verklaring van de verdachte zoals deze ter terechtzitting door hem is afgelegd over de herkomst van het geld niet en schuift deze terzijde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte op de hoogte was van de valsheid van de drie € 50,- bankbiljetten en dat hij deze opzettelijk heeft uitgegeven.

Conclusie Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte schuldig is aan het opzettelijk uitgeven van valse bankbiljetten.

3.7 De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

Dagvaarding I - 09-156661-24 1 hij op 20 januari 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

  • een stoel tegen die [benadeelde 1] heeft gegooid en

  • die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op de grond heeft geduwd en die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] op de grond heeft vastgehouden en

  • die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] meermalen tegen het hoofd en lichaam heeft geschopt en geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2 hij op 20 januari 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee, die aan die [benadeelde 1] toebehoorde door

  • tegen die [benadeelde 1] te zeggen dat hij geld moesten afgeven en

  • die [benadeelde 1] tegen de grond te duwen en daar vast te houden en

  • die [benadeelde 1] meerdere malen tegen zijn hoofd en lichaam slaan en te schoppen;

Dagvaarding II - 09-207795-24 hij op 25 februari 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De op te leggen straf en maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte - met toepassing van het jeugdstrafrecht - wordt veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 160 uur, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 40 uren voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van de behandelverplichting bij [instelling] .

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf met eventueel de meldplicht als bijzondere voorwaarde.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van de feiten De bewezenverklaarde feiten van 20 januari 2024 hebben betrekking op één uitgaansavond, waarop het is misgegaan en waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal strafbare feiten.

De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De slachtoffers zijn op de grond geduwd, tegen de grond gehouden en meermaals tegen hun lichaam en hoofd geslagen en geschopt. Dat het letsel van de slachtoffers relatief meevalt is niet aan de verdachte te danken. Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachten de portemonnee van het slachtoffer [benadeelde 1] afgeperst, waarna een geldbedrag uit de portemonnee is weggenomen. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.

Op 25 februari 2024 heeft de verdachte zich tijdens een uitgaansavond schuldig gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank vindt het handelen van verdachte verwerpelijk. Het in omloop brengen van vals geld werkt ontwrichtend voor de economie. De economie is immers gebaseerd op het vertrouwen dat aan bankbiljetten een bepaalde waarde kan worden toegekend. Daarnaast wordt de ontvanger van het valse geld gedupeerd wanneer dit als ruilmiddel wordt ingezet.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 23 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging.

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van 19 juli 2024 van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering (hierna: de reclassering) en het voortgangsverslag van 23 juli 2025. Daaruit volgt – kort samengevat – dat er gedurende het onderzoek geen onoverkomelijke problemen naar voren zijn gekomen wat betreft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is een scholier met een bijbaan, woont nog thuis en heeft een sociaal vangnet om op terug te kunnen vallen. Van overmatig middelengebruik is geen sprake. Wel zijn er enige zorgen over zijn emotieregulatie in combinatie met zijn alcoholgebruik. Deze factoren, mogelijk in combinatie met groepsdruk, lijken de meest waarschijnlijke factoren te zijn geweest die tot zijn delictgedrag hebben geleid. Sinds 13 mei 2024 staat de verdachte onder schorsingstoezicht bij de reclassering. Hij is goed in beeld en stelt zich meewerkend op. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen met voortzetting van het toezicht bij de (volwassenen-) reclassering. De verdachte is nooit eerder met justitie in aanraking geweest. Tijdens het delict was hij bovendien slechts een week achttien jaar. Hij is nog scholier en is onlangs gezakt voor zijn examens. Daarnaast woont de verdachte nog bij zijn moeder van wie hij nog (deels) financieel afhankelijk is. Afgaand op het contact met de verdachte en de informatie van zijn moeder, wordt ingeschat dat hij nog voldoende ontvankelijk is voor de ondersteuning en adviezen van volwassenen. In geval van een veroordeling adviseert de reclassering een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling bij [instelling] , een contactverbod met de slachtoffers en het meewerken aan middelencontrole. Uit het voortgangsverslag van de reclassering volgt dat de verdachte inmiddels een behandeling bij [instelling] gericht op traumaverwerking en emotieregulatie heeft gevolgd en deze positief heeft afgerond.

Toepassing van het jeugdstrafrecht in ASR zaken De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten achttien jaar oud, zodat in beginsel het reguliere strafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar af te wijken van die hoofdregel en toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. De persoonlijkheid van een verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan moeten daarvoor dan aanleiding geven.

De rechtbank ziet in de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Uit het reclasseringsrapport en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de verdachte nog thuis woont, dat hij actief deel uitmaakt van zijn gezin en dat hij nog ontvankelijk is voor de ondersteuning en adviezen van volwassenen. Gelet op al het voorgaande ziet de rechtbank nog ruimte voor pedagogische beïnvloeding bij de verdachte. De rechtbank acht het van belang de pedagogische mogelijkheden uit te putten zolang die er nog zijn.

De rechtbank past daarom het jeugdstrafrecht toe.

Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen. Hierin is als uitgangspunt vermeld dat voor een zware mishandeling vanaf 80 uur taakstraf wordt opgelegd. Voor een afpersing is als uitgangspunt een taakstraf vanaf 60 uur vermeld. Voor het uitgeven van vals of vervalst geld wordt als uitgangspunt 16-40 uur taakstraf aangehouden.

Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf opleggen. De rechtbank vindt een werkstraf voor de duur van 160 uren met aftrek van voorarrest, te vervangen door 80 dagen jeugddetentie wanneer die niet (correct) wordt uitgevoerd, passend en geboden. De rechtbank overweegt daartoe dat het van belang is dat de verdachte de directe gevolgen van zijn handelen ondervindt door tijd te besteden aan het verrichten van onbetaalde arbeid.

Hoewel uit de stukken en het verhandelde ter zitting nog enige zorgen over de verdachte naar voren komen, waaronder omtrent zijn alcoholgebruik, het gebrek aan openheid wat hij hierover geeft en het gebrek aan toekomstplannen, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen. Het verouderde reclasseringsrapport biedt hiertoe onvoldoende aanknopingspunten.

7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1. De vordering van [benadeelde 1] (dagvaarding I)

[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 502,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op € 15,- aan materiële schade en € 487,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.

7.1.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.1.2 Het standpunt van de verdediging

Gelet op de bepleite vrijspraak van het bij dagvaarding I onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich verzet tegen toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.

7.1.3 Het oordeel van de rechtbank

Materiële schade De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade van € 15,-, is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. In het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde feit. Daarom is de rechtbank van oordeel dat dit deel van de vordering kan worden toegewezen.

De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post tandartskosten, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij heeft de twee bedragen (€ 314,- en € 173,-) genoemd onder de kop “reeds vergoede schade” en daarbij een verwijzing gemaakt naar “TRYG Forsikring”, een Scandinavische verzekeringsmaatschappij. Daarmee is het op dit moment onduidelijk of en in hoeverre de tandartskosten reeds door de verzekering van de benadeelde partij zijn vergoed.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat dit deel van de vordering onvoldoende duidelijk is. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Conclusie De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 15,-, bestaande uit materiële schade.

De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 ten laste van de verdachte toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.

Hoofdelijkheid Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.

Proceskostenveroordeling Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel Nu de verdachte ten opzichte van het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 15,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde 1] .

Gelet op de toepassing van het jeugdstrafrecht zal geen gijzeling worden toegepast.

7.2. De vordering van [benadeelde 2] (dagvaarding I)

[benadeelde 2] heeft zich ter zitting als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van schade een bedrag van € 70,-. De vordering ziet op materiële schade.

7.2.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.

7.2.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vordering benadeelde partij.

7.2.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechter zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de gevorderde schade niet voortvloeit uit een strafbaar feit dat aan de verdachte ten laste is gelegd.

8 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:

  • 36f, 45, 47, 63, 77c, 77g, 77m, 77n, 77gg, 213, 302 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:

t.a.v. dagvaarding I - 09-156655-24

feit 1 en feit 2:

de eendaadse samenloop van:

medeplegen van een poging tot zware mishandeling;

en

afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

t.a.v. dagvaarding II - 09-207795-24

opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven;

verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

straf veroordeelt de verdachte tot:

een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 160 (HONDERDZESTIG) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 80 (TACHTIG) DAGEN;

beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (door de rechtbank vastgesteld op 5 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;

de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de schadevergoedingsmaatregel wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk en hoofdelijk toe tot een bedrag van € 15,-, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 15,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 januari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 1] ;

bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;

bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partijen, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;

de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;

het bevel tot voorlopige hechtenis heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde inzake 09-156655-24.

Dit vonnis is gewezen door: mr. C.M. Koole, kinderrechter, voorzitter, mr. R. Cats, rechter, en mr. S. van der Harg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2025.