Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/173748-25 Datum uitspraak: 2 oktober 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006, ingeschreven in de Basisregistratie op het adres: [adres] , [woonplaats] , nu gedetineerd in: [naam PI] , hierna te noemen: verdachte.

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof, naar voren hebben gebracht.

De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de strafzaak tegen zijn medeverdachte, [medeverdachte] (parketnummer 13/129930-25).

2 Tenlastelegging

Na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het

feit 1: *(primair)*medeplegen van poging tot doodslag van (onbekend gebleven) personen dan wel (subsidiair) medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht op 25 april 2025 in Amsterdam door met een vuurwapen op de toegangsdeur van het pand aan de [adres pand] te schieten;

feit 2: medeplegen van vernieling van de centrale toegangsdeur aan de [adres pand] van woningbouw vereniging Vesteda op 25 april 2025 in Amsterdam;

feit 3: medeplegen van afpersing van [slachtoffer] door hem te dwingen tot afgifte van zijn motorscooter op 12 maart 2025 in Nieuw-Vennep;

feit 4: voorhanden hebben van een pistool van het merk Blow, model TR34, kaliber 9mm x 19 op 12 juni 2025 in Amsterdam;

feit 5: voorhanden hebben van 13 stuks knalvuurwerk (Cobra) op 12 juni 2025 in Amsterdam.

De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3 Waardering van het bewijs

3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie

Feiten 1 en 2 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Vaststaat dat er is geschoten op de toegangsdeur van de centrale hal van een appartementencomplex, die regelmatig wordt gebruikt door de bewoners en bezoekers van dat complex. Door op die toegangsdeur te schieten, hebben verdachte en zijn medeverdachten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand zou worden gedood.

Gelet op de camerabeelden en de berichten die zowel voorafgaand als na het schietincident zijn verstuurd tussen de verdachten, kan worden bewezen dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen. Omdat er sprake is van medeplegen doet het er niet toe wie heeft geschoten.

Feit 3 De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit. Uit de inhoud van het dossier volgt dat hij een significant aandeel heeft gehad in de afpersing. Dat feit kan dan ook worden bewezen.

Feit 4 De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 4 tenlastegelegde. Het vuurwapen en de bijbehorende munitie is in de slaapkamer van verdachte aangetroffen en er zijn DNA-sporen op het vuurwapen aangetroffen die van hem afkomstig zijn.

Feit 5 De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde feit. Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen cobra’s nep zijn, terwijl niet meer kan worden vastgesteld of die verklaring klopt aangezien de cobra’s zijn vernietigd voordat deze zijn onderzocht. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat het om professioneel knalvuurwerk gaat, zoals is ten laste gelegd.

3.2. Het standpunt van de verdediging

Feiten 1 en 2 De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van het dossier volgt dat niet verdachte, maar zijn medeverdachte [medeverdachte] de schutter is geweest en dat verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt voor de tenlastegelegde poging tot doodslag. Niet kan worden bewezen dat verdachte opzet had op de dood, noch op het medeplegen daarvan.

Bovendien kan er geen sprake zijn geweest van een poging tot doodslag, omdat ten tijde van het schieten zich niemand in de hal, achter de glazen deur, bevond en niemand van de personen buiten op straat op enig moment in gevaar is geweest. In het geval dat de rechtbank niet meegaat in dat laatste heeft de raadsman de rechtbank verzocht de zaak aan te houden en opdracht te geven tot het houden van een reconstructie.

Gelet op het voorgaande moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Over de subsidiair tenlastegelegde bedreiging heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dit feit niet heeft medegepleegd, omdat er geen bewijs voorhanden is dat hij daar op enig moment opzet op heeft gehad. Verdachte moet daarom ook voor dit feit worden vrijgesproken.

Omdat verdachte volgens de raadsman geen opzet heeft gehad op het schieten, volgt daaruit dat hij evenmin opzet heeft gehad op de vernieling, zodat hij ook daarvan moet worden vrijgesproken.

Feit 3 De raadsman heeft een rechtmatigheidsverweer gevoerd ten aanzien van het onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van verdachte. Voor dat onderzoek is geen machtiging verleend door een rechter-commissaris of officier van justitie, terwijl dat, blijkens het zogenoemde Landeck-arrest van de Hoge Raad, wel had gemoeten. Volgens de raadsman is er daarmee sprake van een onherstelbaar vormverzuim dat zo ernstig en onmiskenbaar is dat bewijsuitsluiting dient te volgen.

Verder heeft de raadsman bepleit dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dreiging met het vuurwapen. Vandaar dat hij moet worden vrijgesproken van de vijf laatste tenlastegelegde gedachtestrepen. Ten aanzien van de in dat geval resterende tenlastegelegde diefstal in vereniging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Feit 4 De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Feit 5 De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte consequent heeft verklaard dat de cobra’s die in zijn woning zijn aangetroffen nep zijn. Nu deze voorwerpen niet zijn onderzocht, kan niet worden vastgesteld dat het daadwerkelijk cobra’s waren. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde.

3.3. Het oordeel van de rechtbank

3.3.1. Feit 1

Heeft verdachte geschoten? De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 25 april 2025 zich twee personen nabij de ingang van het appartementencomplex aan de [adres pand] bevonden en dat verdachte en zijn medeverdachten in een auto zaten die met hoge snelheid in de richting van die twee personen reed. De twee personen die zich nabij die ingang bevonden, renden bij het zien van de auto via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex in. Vrijwel direct daarna arriveerden verdachte en zijn medeverdachten bij de toegangsdeur, stapte verdachte samen met één medeverdachte uit en bonkte de medeverdachte tegen de deur van het complex. Kort daarna werden er twee schoten afgevuurd op die toegangsdeur en reden verdachte en zijn medeverdachten weer in de auto weg.

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die tweemaal op de toegangsdeur van het appartementencomplex heeft geschoten. Zij overweegt daarover als volgt.

In het dossier bevinden zich geluidsopnames van gesprekken tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] die op 30 juli 2025 in een arrestantenbus zijn gevoerd. Zonder dat verdachte en zijn medeverdachten ervan op de hoogte waren dat hun gesprek werd afgeluisterd, spraken zij over het schietincident. Zij hebben het er daarbij met elkaar over gehad wat er die bewuste dag is gebeurd.

In één van die gesprekken zegt medeverdachte [naam medeverdachte] tegen verdachte over [bijnaam medeverdachte] : ‘dat is gewoon de schutter’. Op 2 juli 2025 heeft medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie verklaard dat hij ook wel [bijnaam medeverdachte] of [bijnaam medeverdachte] wordt genoemd, zodat de rechtbank hieruit afleidt dat medeverdachte [naam medeverdachte] het over medeverdachte [medeverdachte] heeft. Verder hebben zij het in een ander gesprek er over dat verdachte tegenover de politie een verklaring zou hebben afgelegd. Wanneer verdachte daarbij van medeverdachte [naam medeverdachte] hoort dat medeverdachte [medeverdachte] tegenover de politie een verklaring zou hebben afgelegd, maar niet zou hebben verklaard dat hij heeft geschoten, reageert hij met: ‘wat gaat hij halve verklaringen afleggen’.

Uit deze afgeluisterde gesprekken volgt duidelijk dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , medeverdachte [medeverdachte] aanwijzen als degene die heeft geschoten. Vanwege de onwetendheid van verdachte en zijn medeverdachte dat zij werden afgeluisterd en de open manier waarop zij met elkaar in gesprek waren, acht de rechtbank die gesprekken betrouwbaar en hecht zij daar veel waarde aan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat op basis van die gesprekken kan worden vastgesteld dat niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte] degene is geweest die op 25 april 2025 tweemaal heeft geschoten op de toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres pand] .

Medeplegen De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte als medepleger kan worden aangemerkt bij dat schieten. Zij beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daarover het volgende.

De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden gekwalificeerd wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere personen.

Ook wanneer het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.

Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.

Verdachte wist van het conflict tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en de twee onbekend gebleven personen. Hij heeft samen met medeverdachte [naam medeverdachte] de hulp van medeverdachte [medeverdachte] ingeroepen. Nadat zij zijn afgereden op de toegangsdeur waar de twee onbekend gebleven personen naar binnen waren gegaan, is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] uitgestapt en zijn zij uiteindelijk ook samen weer weggereden. Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er een vuurwapen aanwezig was en dat het vuurwapen zou worden getoond als dat moest. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het wapen op enige wijze zou kunnen worden gebruikt, waaronder om ermee te schieten. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dan ook dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, zodat zij het tenlastegelegde medeplegen bewezen acht.

Vrijspraak van poging tot doodslag Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte en zijn medeverdachten kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag van (onbekend gebleven) personen. Die vraag beantwoordt zij ontkennend. Zij overweegt daartoe als volgt.

Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen.

De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier in ieder geval niet vaststellen dat verdachte daar zogenoemd ‘vol’ opzet op heeft gehad.

Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Op basis van de inhoud van het dossier volgt dat er een seconde of 18 zit tussen het moment dat de twee onbekend gebleven personen via de gemeenschappelijke toegangsdeur het appartementencomplex zijn ingegaan en het moment waarop op de toegangsdeur is geschoten. Daarnaast is de toegangsdeur vrijwel geheel van doorzichtig glas gemaakt, waardoor volledig en gemakkelijk door de deur heen kan worden gekeken. Als een persoon achter die toegangsdeur had gestaan, dan zou dat door verdachte en zijn medeverdachte zijn opgemerkt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de twee onbekend gebleven personen zich niet meer in de hal bevonden. Gelet hierop, waarbij de rechtbank dus met name veel waarde hecht aan het feit dat door de toegangsdeur heen naar binnen kon worden gekeken, is de rechtbank van oordeel dat de kans dat de twee onbekend gebleven personen of anderen, zoals bewoners of bezoekers van het appartementencomplex, zouden zijn gedood door de twee afgeloste schoten niet aanmerkelijk was. Dat een toegangsdeur van een appartementencomplex regelmatig wordt gebruikt door de bewoners of bezoekers van dat complex maakt dat oordeel niet anders. De kans dat op het exacte moment dat de medeverdachte de schoten loste toch een persoon achter de toegangsdeur tevoorschijn zou komen acht de rechtbank immers evenmin aanmerkelijk.

De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachten voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van (onbekend gebleven) personen. Daarom spreekt zij verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde bedreiging bewezen. Daarvoor is het volgende van belang.

Door met zijn medeverdachten op twee onbekend gebleven personen af te rijden en vervolgens op de toegangsdeur van het complex waar die personen in zijn gevlucht te schieten, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Een vuurwapen is een wapen waarmee iemand om het leven kan worden gebracht. Indien daarmee wordt geschoten op een toegangsdeur van een appartementencomplex waarin anderen zijn gevlucht, wordt geschoten, kan dat worden aangemerkt als een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.

Conclusie Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.

Voorwaardelijk verzoek Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de tenlastegelegde poging tot doodslag is niet aan de voorwaarde van het verzoek voldaan en behoeft het verzoek van de raadsman tot het houden van een reconstructie geen verdere bespreking.

3.3.2. Feit 2

Op grond van de bewijsmiddelen en gelet op de voorgaande overwegingen van de rechtbank onder rubriek 3.3.1 acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de onder 2 tenlastegelegde vernieling.

3.3.3. Feit 3

Rechtmatigheidsverweer De rechtbank stelt voorop dat, nu de rechtbank het onderzoek aan de telefoon van verdachte niet zal gebruiken voor het bewijs, het rechtmatigheidsverweer van de raadsman buiten bespreking kan blijven.

Afspraak Marktplaats De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier vast dat aangever op 12 maart 2025 in Nieuw-Vennep is afgeperst. Aangever had op die dag een afspraak gemaakt om de door hem op Marktplaats aangeboden motorscooter te verkopen. Verdachte is samen met twee personen waarvan hij stelt ze niet te kennen (hierna: medeverdachten) naar die afspraak toe gegaan. Daarbij maakte verdachte een proefrit op de motorscooter, terwijl aangever bij hem achterop zat. Op een gegeven moment trok een van de medeverdachten een vuurwapen, laadde deze door en richtte het op aangever en de schoonmoeder van aangever, te weten [naam schoonmoeder] , en drukte hij het vuurwapen tegen het hoofd van aangever. De sleutels van de motorscooter werden van aangever afgepakt, waarna één van de medeverdachten wegreed met de motorscooter.

Medeplegen De vraag is of verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van deze tenlastegelegde afpersing. Daarvoor is het volgende van belang.

Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij van tevoren al wist dat het niet de bedoeling was om de motorscooter van aangever te kopen. Volgens verdachte werd hem verteld dat de medeverdachten en [naam medeverdachte] het plan hadden om de motorscooter van aangever onder bedreiging van een vuurwapen weg te nemen. Verdachte heeft op zitting verklaard het niet met dat plan eens te zijn geweest, maar wel akkoord te zijn gegaan met een ander plan, namelijk het plan om tijdens een proefrit op de motorscooter met die motorscooter weg te rijden. Dat plan is uiteindelijk niet geslaagd.

Verdachte is dus met een vooropgezet plan met [naam medeverdachte] en de medeverdachten naar de afspraak met aangever toe gegaan, heeft een proefrit gemaakt en is uiteindelijk met hen weggereden. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [naam medeverdachte] en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering.

Opzet op afpersing Anders dan de raadsman heeft betoogd komt de rechtbank daarbij tot het oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict, te weten de onder 3 tenlastegelegde afpersing. Verdachte is met strafbare intenties naar de ontmoeting met aangever toe gegaan, samen met de twee medeverdachten, die verdachte niet eens kende en waarvan hij wist dat zij beschikten over een vuurwapen en, blijkens hun eerder voorgestelde plan, bereid waren dat vuurwapen te gebruiken om de eigendommen van een ander onder dreiging daarvan weg te nemen. Daarmee is er sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat een vuurwapen zou worden getrokken en gebruikt om de motorscooter weg te nemen. Door met die medeverdachten mee te gaan, heeft verdachte die kans ook bewust aanvaard.

Conclusie De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.

3.3.4. Feit 4

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen het onder 4 tenlastegelegde feit is bewezen.

3.3.5. Feit 5 Met de raadsman en de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat verdachte cobra’s voorhanden heeft gehad, omdat er geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de vermeende, in beslag genomen, cobra’s. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 5 tenlastegelegde feit.

4 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte

feit 1: op 25 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, tot op heden onbekend gebleven personen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door

  • met een vuurwapen meermalen, op een toegangsdeur van woningen gelegen aan de [adres pand] te schieten;

feit 2: op 25 april 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk de centrale toegangsdeur (van één of meer woningen gelegen aan de [adres pand] ), die aan woningbouw vereniging Vesteda, toebehoorde heeft vernield;

feit 3: op 12 maart 2025 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] en [naam schoonmoeder] heeft gedwongen tot de afgifte van een motorscooter en bijbehorende sleutel, die geheel aan die [slachtoffer] toebehoorden door

  • met die [slachtoffer] een afspraak te maken om die motorscooter te kopen, en

  • vervolgens met die [slachtoffer] de scooter te bekijken en

  • vervolgens te zeggen dat hij, verdachte, een geldbedrag zou geven en

  • een (vuur)wapen te tonen aan die [slachtoffer] en

  • vervolgens dat (vuur)wapen door te laden en

  • vervolgens dat (vuur)wapen te richten op die [slachtoffer] en

  • het (vuur)wapen) tegen het hoofd van die [slachtoffer] te houden en

  • de sleutel van de motor uit de handen van die [slachtoffer] aan te nemen;

feit 4: op 12 juni 2025 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Blow, model TR34, kaliber 9mmx19 (synoniem 9mm Browning) zijnde een vuurwapen in de vorm van pistool en (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten patronen van het kaliber 9mmx19 (synoniem voor 9mm Browning of .380) voorhanden heeft gehad.

5 De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6 De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1. De eis van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast, gelet op het wegingskader. Indien de rechtbank daartoe niet overgaat, heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging er rekening mee te houden dat er een groot verschil is in strafoplegging tussen toepassing van het adolescentenstrafrecht en volwassenstrafrecht en daarbij de jeugdige leeftijd van verdachte te betrekken.

Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de toekomstplannen van verdachte, namelijk het voortzetten van zijn onderbroken opleiding.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

De aard en ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging en aan de vernieling van de toegangsdeur van een appartementencomplex. Vanwege een achterliggend conflict is verdachte samen met anderen op twee onbekend gebleven jongens afgereden die vervolgens het appartementencomplex in zijn gevlucht. De medeverdachte heeft daarop tweemaal met een vuurwapen op de toegangsdeur geschoten. Door overdag terwijl er zich op dat moment meerdere mensen op straat bevonden op de toegangsdeur van een appartementencomplex te schieten ontstaan niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de beoogde slachtoffers, maar ook bij de omwonenden en in de maatschappij in het algemeen. Meerdere mensen zijn getuige geweest van dit schietincident. Dit geweldsmisdrijf getuigt dan ook van een ernstig gebrek aan respect van verdachte voor de bewoners van het appartementencomplex en voor anderen die zich op dat moment in de nabijheid bevonden.

Daarnaast heeft verdachte zich in een korte tijd hiervoor ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van een afpersing, waarbij ook een vuurwapen is gebruikt door deze te tonen. Verdachte heeft een beangstigende situatie in het leven geroepen voor de slachtoffers.

Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wapenbezit. Daarmee is verdachte in een korte tijd vaak in aanraking gekomen met een vuurwapen. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte baart dat de rechtbank zorgen. In het algemeen geldt dat vuurwapens een groot gevaar voor de samenleving vormen. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. In Amsterdam, maar ook elders in Nederland, vindt de laatste jaren veel vuurwapengeweld plaats. Niet zelden kent dit vuurwapengeweld een dodelijke afloop.

De persoon van de verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 september 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten en voor een vernieling. Verdachte heeft voor zijn leeftijd dan ook een uitgebreid strafblad. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 september 2025. Hieruit blijkt dat de reclassering een patroon van in vereniging gepleegde vermogensdelicten met agressie ziet ontstaan. Daarbij lijkt de ernst toe te nemen. Verdachte is in juli 2025 ingestroomd in de Top400 aanpak van de gemeente Amsterdam. Volgens de reclassering lijkt verdachte zich in een crimineel netwerk te begeven, neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag en heeft de reclassering zorgen over de persoonlijkheidsontwikkeling en de emotie- en agressieregulatie van verdachte. De kans op recidive wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. De reclassering adviseert het volwassenstrafrecht toe te passen, omdat volgens de jeugdreclassering alle mogelijke interventies bij hen zijn uitgeput. Sinds zijn achttiende jaar belemmert verdachte het contact tussen de jeugdreclassering en zijn ouders, wat een pedagogische aanpak bemoeilijkt. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: 1) meldplicht bij de reclassering, 2) ambulante behandeling, 3) begeleid wonen of maatschappelijk opvang, 4) contactverbod, 5) dagbesteding, en 6) meewerken aan schuldhulpverlening.

Verdachte heeft op de zitting verklaard bereid te zijn mee te werken aan bovengenoemde eventueel op te leggen voorwaarden.

Volwassenstrafrecht Gelet op het advies van de reclassering zal de rechtbank het volwassenenstrafrecht toepassen. De reclassering heeft voldoende gemotiveerd waarom zij toepassing van het adolescentenstrafrecht niet passend acht. De rechtbank gaat uit van de deskundigheid van de reclassering en ziet dan ook geen aanleiding om van hun advies af te wijken.

Eendaadse samenloop De bewezenverklaarde feiten 1 (bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht) en 2 (vernieling) bestaan uit één feitencomplex dat zich binnen dezelfde tijd afspeelt en waarbij de feiten dezelfde strekking hebben en zodanig met elkaar zijn verweven en zozeer in elkaar opgaan dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt. De rechtbank constateert daarom dat sprake is van eendaadse samenloop en zal daarmee rekening houden in de strafoplegging.

De straf Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een gevangenisstraf is gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft zij rekening gehouden met de afspraken die de rechtbanken onderling hebben opgesteld en met straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte. Ook weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat verdachte en zijn medeverdachten op lichtzinnige wijze met een vuurwapen hebben geschoten. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd, met de strekking hem ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, maar ook om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te kunnen opleggen.

Alles overwegend acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast koppelt de rechtbank aan het voorwaardelijk deel na te noemen bijzondere voorwaarden.

8 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer] en [naam schoonmoeder] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en hebben de volgende vorderingen ingediend.

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 1.113,30 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De benadeelde partij [naam schoonmoeder] vordert een bedrag van € 1.000,00 aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

8.1. Het standpunt van het openbaar ministerie

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat de volledige vordering kan worden toegewezen.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam schoonmoeder] kan worden toegewezen, met uitzondering van de materiële, toekomstige, medische kosten. Die kosten komen niet in aanmerking voor vergoeding. Daarom dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard voor dat deel van haar vordering.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De benadeelde partij [slachtoffer] Over het materiële deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman bepleit dat de schadepost van de beschadigde vizier niet is onderbouwd. Deze schadepost moet dan ook worden afgewezen. Het overige deel van de materiële vordering is niet betwist.

Ten aanzien van het immateriële deel van deze vordering heeft de raadsman onderscheid gemaakt tussen psychische schade als gevolg van de bedreiging met het vuurwapen enerzijds en psychische schade als gevolg van het fysieke letsel anderzijds.

Over de psychische schade die het gevolg is geweest van de bedreiging, heeft de raadsman primair aangevoerd dat, nu verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het gebruik van het wapen ter bedreiging, die schade niet rechtstreeks het gevolg is geweest van het handelen van verdachte. De benadeelde partij moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor dat deel van de vordering. Subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht dat deel van de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.500,00. Er is immers sprake van een situatie die zich volgens de Rotterdamse Schaal kenmerkt als “ernstig” en daarvoor wordt een vergoeding voorgesteld van maximaal € 3.000,00.

Wat betreft de psychische schade die het gevolg is geweest van het fysieke letsel heeft de raadsman de rechtbank, onder verwijzing naar vergelijkbare rechtspraak, verzocht het gevorderde bedrag te matigen tot € 750,00.

De benadeelde partij [naam schoonmoeder] De raadsman heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij [naam schoonmoeder] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat toekomstige schade wordt gevorderd en die niet voor vergoeding in aanmerking komt.

Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het handelen van verdachte en de geleden psychische schade als gevolg van de bedreiging met het vuurwapen.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De benadeelde partij [slachtoffer]

Materiële schade De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde materiële schade als volgt. Nu zij tot een bewezenverklaring komt van het onder 3 tenlastegelegde staat vast dat aan de benadeelde partij rechtstreekse materiële schade is toegebracht door dit feit. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de schade aan het vizier niet is onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van zijn vordering. De overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schadeposten zijn niet betwist, voldoende onderbouwd en hebben rechtstreeks verband met het tenlastegelegde, zodat deze worden toegewezen. Gelet op het voorgaande wordt de materiële vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.043,30, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 12 maart 2025)

Immateriële schade Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden en dat een grondslag voor vergoeding van immateriële schade bestaat, reeds omdat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zo heeft de benadeelde partij schaafwonden en bloeduitstortingen opgelopen die lang hebben geduurd om te genezen. Daarnaast heeft hij aanhoudende pijnklachten overgehouden aan zijn schouder en heup, waarvoor hij is doorverwezen naar een fysiotherapeut. Ook heeft de benadeelde partij herbelevingen, slaapt hij slecht en heersen er bij hem gevoelens van onveiligheid. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden er volgens de Rotterdamse Schaal sprake is van een situatie onder de categorie “ernstig”. Hierom stelt de rechtbank de schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00. De vordering zal daarom gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 12 maart 2025). De rechtbank wijst het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.

Veroordeling in de kosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van het bedrag van 3.543,30 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 12 maart 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op maximaal 70 dagen.

De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

De benadeelde partij [naam schoonmoeder]

Materiële schade De gevorderde materiële schade betreft toekomstige schade. Deze schade komt niet in aanmerking voor een vergoeding, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart in dit deel van haar vordering.

Immateriële schade Wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden en dat er gelet op de aard van het feit een grondslag bestaat voor vergoeding van immateriële schade. Zo heeft de benadeelde partij last van psychische klachten. Zij heeft last van angstgevoelens, is schrikachtig, slaapt slecht, piekert veel en heeft gevoelens van onveiligheid. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Gelet op de door de benadeelde partij geschetste omstandigheden en rekening houdend met de Rotterdamse Schaal stelt de rechtbank de vergoeding van immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.500,00. De vordering zal daarom gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 12 maart 2025). De rechtbank wijst het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.

Veroordeling in de kosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [naam schoonmoeder] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van het bedrag van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 12 maart 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op maximaal 30 dagen.

De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.

Hoofdelijkheid Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat bij het onder 3 bewezenverklaarde feit meerdere personen betrokken zijn geweest. Nu verdachte en zijn mededader ieder onrechtmatige daden hebben gepleegd, zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor dezelfde schade. De rechtbank wijst bovengenoemde vorderingen dan ook hoofdelijk toe. Indien en voor zover één van hen (een deel van) de schades vergoedt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichtingen.

9 Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd in bijlage IIIin beslag genomen.

Teruggave aan de rechthebbende: De rechtbank zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende (verdachte) van het geld (€ 1.500,00) en de GSM’s – te weten nrs. 1, 6 en 7 – omdat niet is vastgesteld dat deze verband houden met de strafbare feiten waarvoor verdachte is veroordeeld.

Onttrekking aan het verkeer De rechtbank zal het vuurwapen en munitie – te weten nrs. 4 en 5 – onttrekken aan het verkeer. Dit zijn voorwerpen met betrekking tot welke het onder 4 bewezen geachte feit is begaan en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Ook zal de rechtbank het vuurwerk en het vals geld – te weten nrs. 2, 3 en 8 – onttrekken aan het verkeer, nu dit voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen:

14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 55, 57, 285, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder 1, primair, en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde: eendaadse samenloop van:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

en

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte,[verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstrafvan 18 (achttien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als verdachte gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

  1. Meldplicht bij reclassering:

Verdachte meldt zich bij de reclassering. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

  1. Ambulante behandeling:

Verdachte werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

  1. Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:

Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

  1. Contactverbod:

Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de medeverdachten (te weten [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] en [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.

  1. Dagbesteding:

Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.

  1. Meewerken aan schuldhulpverlening:

Verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] : Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 3.543,30 euro (drieduizend vijfhonderddrieënveertig euro en dertig eurocent), bestaande uit 1.043,30 euro (duizend drieënveertig euro en dertig eurocent) aan materiële schade en 2.500 euro (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.

Bepaalt dat het overige deel van de materiële vordering niet-ontvankelijk is.

Wijst het overige deel van de immateriële vordering af.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel: Legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van 3.543,30 euro (drieduizend vijfhonderddrieënveertig euro en dertig eurocent), bestaande uit 1.043,30 euro (duizend drieënveertig euro en dertig eurocent) aan materiële schade en 2.500 euro (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 70 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [naam schoonmoeder] : Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [naam schoonmoeder] , van een bedrag van 1.500 euro (duizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.

Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar materiële vordering.

Wijst het overige deel van de immateriële vordering af.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.

Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Schadevergoedingsmaatregel: Legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam schoonmoeder] van een bedrag van een bedrag van 1.500 euro (duizend vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 12 maart 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 30 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

nr. 1 – 1.500,00 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6668718); nr. 6 – 1 STK GSM (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6668707, Apple), en nr. 7 – 1 STK GSM (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6668709, Apple).

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:

nr. 2 – 1 STK Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2025099143); nr. 3 – 6 STK Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6668857, COBRA); nr. 4 – 1 STK Wapen (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6668706); nr. 5 – 1 STK Munitie (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6668710), en nr. 8 – 20,00 EUR Geld Euro (Omschrijving: PL1300-2025099143-G6671043 geld, Vals).

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wiewel, voorzitter, mrs. P. Sloot en A.L. op ’t Hoog, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexeas, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 oktober 2025.