ECLI:NL:RBAMS:2025:6139 - Rechtbank Amsterdam - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/260387-23 Parketnummer vordering tenuitvoerlegging (tul): 13/216803-21
Datum uitspraak: 19 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboortegegevens] 2001, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , hierna: verdachte.
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. de Wit, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] .
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de strafzaak tegen zijn medeverdachte, [medeverdachte] (parketnummer 13/260399-23). In deze strafzaak wordt ook gelijktijdig uitspraak gedaan.
2 Tenlastelegging
Na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
feit 1: diefstal, tezamen en in vereniging, van stukjes (werkgoud) van [benadeelde partij 1] op 28 september 2023, waarbij verdachte geweld heeft gebruikt (overval);
feit 2: het opzettelijk tezamen en in vereniging teweegbrengen van een ontploffing bij het pand aan de [adres] op 3 augustus 2023;
feit 3: poging tot diefstal, tezamen en in vereniging, van sieraden van [benadeelde partij 3] op 3 augustus 2023 met gebruik van enig explosief (plofkraak);
feit 4: diefstal, tezamen en in vereniging, van (designer)tassen van [naam] en/of [benadeelde partij 4] op 8 september 2023 (inbraak);
feit 5: poging tot diefstal, tezamen en in vereniging, van parfum(s)(flesjes) van [bedrijf] op 26 september 2023 (inbraak).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3 Waardering van het bewijs
3.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Over het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat in de gebruikte vluchtscooter voorwerpen zijn gevonden waarop het DNA van verdachte en de vingerafdrukken van zijn medeverdachte zijn aangetroffen. Deze sporen zijn zodanig redengevend voor het bewijs dat dit schreeuwt om een nadere uitleg van verdachte en zijn medeverdachte over hoe hun sporen op die voorwerpen terecht zijn gekomen. Zij hebben hierover geen alternatieve verklaring aangedragen, die concreet, verifieerbaar en aannemelijk is. Daar komt bij dat sprake is van gelijkenissen met de modus operandi van onderhavige feiten en de andere tenlastegelegde feiten. Daarnaast is in de woning van medeverdachte [medeverdachte] een geïmproviseerd explosief aangetroffen en is uit onderzoek gebleken dat zijn telefoon ongeveer een halfuur voorafgaand aan de explosie een telefoonmast in de buurt van de plaats delict aanstraalde. Tot slot volgt uit het onderzoek aan de telefoon van verdachte dat hij op dezelfde dag van de explosie een nieuwsartikel over die explosie heeft opgezocht in het Parool.
3.2. Het standpunt van de verdediging
Feiten 1, 4 en 5: De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feiten 2 en 3: De raadsvrouw heeft primair bepleit dat het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet kan worden bewezen. Het aangetroffen DNA van verdachte op de schroevendraaier dat in de vluchtscooter is gevonden, is onvoldoende redengevend om de conclusie te trekken dat verdachte op het plaats delict is geweest. Daarnaast is de door de politie geschetste modus operandi te weinig specifiek en vormt het raadplegen van een nieuwsartikel over de explosie geen bewijs dat verdachte betrokken is geweest bij de tenlastegelegde feiten. Ander steunbewijs – zoals camerabeelden waarop verdachte kan worden herkend, het aantreffen van DNA van verdachte op het plaats delict of het aanstralen van een zendmast in de buurt van het plaats delict door de telefoon van verdachte – ontbreekt. Gelet hierop kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte de ontploffing of de poging tot diefstal heeft gepleegd.
De raadsvrouw heeft subsidiair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde “levensgevaar”. In het proces-verbaal van bevindingen wordt over de gevaarzetting opgenomen dat als gevolg van de explosie gevaar voor het leven was te duchten voor mensen in de nabije omgeving. Op de camerabeelden is echter te zien dat twee personen zich op korte afstand van de explosie bevinden en ongedeerd zijn gebleven.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. Feiten 1, 4 en 5
De rechtbank is op grond van de verklaring van verdachte op de terechtzitting en de andere bewijsmiddelen van oordeel dat het onder 1, 4 en 5 tenlastegelegde is bewezen.
3.3.2. Feiten 2 en 3
Ontploffing teweeggebracht aan de [adres] De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 3 augustus 2023 bij het pand aan de [adres] door twee personen opzettelijk een ontploffing is teweeggebracht.
Uit de beschrijving van de camerabeelden van die nacht – en eigen waarneming daarvan op zitting - blijkt dat de daders op een motorscooter aan kwamen rijden, dat zij allebei een tas bij zich hadden, waarvan in elk geval één op de beelden goed zichtbaar is en een geblokt motief had, dat de daders blauwe handschoenen aan hadden, dat zij een explosief plaatsten en dat zij uiteindelijk na de ontploffing op enig moment weer richting de motorscooter zijn gerend, bij/rondom die scooter nog korte tijd hebben doorgebracht, waarbij onduidelijk is welke handelingen dan worden verricht, waarna zij op diezelfde motorscooter zijn weggevlucht. Even later hebben opsporingsambtenaren met behulp van cameratoezicht op enige afstand van de plaats delict een motorscooter aangetroffen. Op de treeplank van deze motorscooter lagen glasdeeltjes. Deze glasdeeltjes zijn onderzocht en vergeleken met glasdeeltjes/glasscherven die zijn gevonden op de plaats delict. De deskundigen concluderen dat het extreem veel waarschijnlijker is wanneer de glassporen op de treeplank van de motorscooter afkomstig zijn van de gebroken ruiten van de panden aan de [adres] dan dat zij afkomstig zijn van willekeurige andere ruiten. De rechtbank leidt hieruit af dat dit voertuig de motorscooter is waarmee de daders naar de plaats delict zijn gegaan en waarmee zij nadien zijn weggevlucht.
In de buddyseat van de motorscooter zijn twee blauw en wit geblokte bigshoppertassen aangetroffen met daarbovenop een schroevendraaier. Nu deze tassen vergelijkbaar zijn met (tenminste één van) de tassen die de daders bij zich hadden op de plaats delict, deze tassen en de schroevendraaier worden aangetroffen in de buddyseat van de vluchtscooter en het de rechtbank ambtshalve bekend is dat schroevendraaiers worden gebruikt bij diefstallen met braak/plofkraken, houdt zij het ervoor dat deze voorwerpen door de daders zijn gebruikt bij de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat op de schroevendraaier DNA van verdachte is gevonden en dat op de twee bigshoppertassen vingerafdrukken zaten van medeverdachte [medeverdachte] .
De daders De rechtbank ziet zich hiermee voor de vraag gesteld of op basis van deze sporen de betrokkenheid van verdachte bij de plofkraak kan worden vastgesteld. Op zichzelf genomen is zij van oordeel dat het enkel aantreffen van dergelijke sporen op verplaatsbare voorwerpen die zijn gebruikt bij de (voorgenomen) strafbare feiten onvoldoende is om een dergelijke conclusie te trekken. In onderhavige strafzaak doen zich echter bijzondere omstandigheden voor die maken dat de rechtbank tot een ander oordeel komt.
Zo staat vast dat verdachte en zijn medeverdachte kort na de tenlastegelegde plofkraak – te weten op 8 september 2023, 26 september 2023 en 28 september 2023 – met z’n tweeën ernstige vermogensdelicten hebben geleegd, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Bij twee van die drie incidenten hebben zij, net als de daders bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, blauwe handschoenen aan gehad. Daarnaast hebben verdachte en zijn medeverdachte ook bij het onder 4 tenlastegelegde feit een vergelijkbare blauw met wit geblokte bigshoppertas gebruikt en is medeverdachte [medeverdachte] tijdens zijn aanhouding voor een verdenking van een strafbaar feit in een andere zaak aangetroffen met dergelijke bigshoppertassen. Verder blijkt uit de historische verkeersgegevens van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte] dat op 3 augustus 2023 om 02:51 uur, ongeveer een halfuur voorafgaand aan de ontploffing aan de [adres] , een zendmast in [straat] in Amsterdam aanstraalde. Dat is een aanwijzing dat medeverdachte [medeverdachte] kort voor het tijdstip van de ontploffing in de buurt van de plaats delict was. Bovendien is in de kelderbox van de woning van medeverdachte [medeverdachte] , waarvan zijn moeder heeft verklaard dat hij de enige is die daar de sleutels van heeft en daar gebruik van maakt, een explosief, bestaande uit (onder meer) meer dan 700 gram flitspoeder aangetroffen. Het is van algemene bekendheid dat dergelijke explosieven (onder meer) bij plofkraken wordt gebruikt. Ook heeft verdachte op dezelfde dag als de ontploffing in de middag een nieuwsartikel in het Parool opgezocht over de tenlastegelegde plofkraak.
Gelet op al deze omstandigheden in onderling samenhang bezien – waarbij de rechtbank er waarde aan hecht dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] in korte tijd samen meermalen vermogensdelicten hebben gepleegd – is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel is dat de aangetroffen sporen daar terecht zijn gekomen, omdat verdachte en zijn medeverdachte de daders van de plofkraak waren. Dat de daders tijdens de uitvoering van de ontploffing handschoenen aan hadden, maakt dat oordeel niet anders. Die sporen kunnen ook op de tassen en schroevendraaier zijn achtergelaten tijdens de voorbereiding van de strafbare feiten en dus voordat de handschoenen zijn aangedaan en/of tijdens het vluchten, nadat de daders de handschoenen uit hadden gedaan en de voorwerpen opborgen in de buddyseat.
Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee buiten redelijke twijfel vast dat verdachte en zijn medeverdachte, tezamen en in vereniging, opzettelijk een ontploffing teweeg hebben gebracht bij het pand aan de [adres] .
Levensgevaar te duchten Door de ontploffing is het pand zowel van buiten als van binnen enorm beschadigd. Niet alleen de ruiten van het desbetreffende gebouw zijn gesprongen, maar ook die van tot wel zeven gebouwen ernaast. Gelet op het schadebeeld in combinatie met de op de plaats delict aangetroffen elektradraad, stukken tape en een 9-voltbatterij, vermoeden de opsporingsambtenaren dat een geïmproviseerd explosief is gebruikt. Volgens hen ging de ontploffing gepaard met een drukgolf en rondvliegend glas en metalen delen. Door de smalle straat kon de drukgolf niet weg, waardoor deze weerkaatste tussen de panden. Beschreven wordt door verbalisanten dat op de camerabeelden van het pand aan de [adres] is te zien dat vlak voor het tijdstip van de ontploffing nog drie fietsers langs het pand fietsten. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat het een geïmproviseerd explosief betrof, waarbij ondeskundig te werk is gegaan, de ernst van de aangerichte schade waaruit blijkt dat het een krachtige explosie was met een grote drukgolf en glas- en metalen deeltjes rondvlogen, is de rechtbank van oordeel dat door de ontploffing naast gemeen gevaar voor goederen ook levensgevaar was te duchten.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.
Poging bedrijfsinbraak Door de opsporingsambtenaren wordt beschreven dat op de camerabeelden is te zien dat verdachte en zijn medeverdachte direct na de ontploffing met een tas naar de portiek van het pand aan de [adres] toe renden waarna zij uit beeld verdwenen. Kort daarna is te zien dat zij daar weer uitrenden in de richting van de vluchtscooter. Verdachte en zijn medeverdachte hebben het pand niet kunnen betreden, omdat achter de toegangsdeur een gesloten hekwerk zat dat niet was vernield en niet was opengebroken.
De gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zozeer te zijn gericht op een bedrijfsinbraak dat, nu ook geen contra-indicaties zijn gebleken, sprake is geweest van een begin van uitvoering daarvan.
De rechtbank acht het onder 3 tenlastegelegde dan ook bewezen.
4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1: op 28 september 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen stukjes (werk)goud, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader opzettelijk gewelddadig
-
die [benadeelde partij 1] aan de arm, hebben vastgepakt en vastgehouden en
-
meermalen zijn hand en arm om de nek en hals van die [benadeelde partij 1] hebben gelegd en daar gehouden en (daarbij) druk hebben uitgeoefend en
-
die [benadeelde partij 1] een of meermaals (aan de hoofdharen) naar de grond hebben geduwd en getrokken en gebracht en
-
die [benadeelde partij 1] eenmaal tegen het been hebben getrapt, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 1] op de grond is gevallen en
-
( terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag) die [benadeelde partij 1] meermaals tegen het been en de rug hebben getrapt en
-
( terwijl die [benadeelde partij 1] op de grond lag) een knie op die [benadeelde partij 1] hebben geplaatst en gehouden en op die [benadeelde partij 1] hebben gezeten en
-
meermaals een hand op de mond van die [benadeelde partij 1] hebben gelegd en gehouden en
-
die [benadeelde partij 1] aan de benen/hebben meegesleept en
-
die [benadeelde partij 1] aan de schouders hebben getrokken en hebben geduwd ten gevolge waarvan die [benadeelde partij 1] met de rug tegen een tafel terecht is gekomen, en- de winkel van die [benadeelde partij 1] met meerdere geprepareerde tie wraps te betreden, en- hebben gezegd “tie-wraps tie-wraps” toen het niet lukte om die [benadeelde partij 1] onder controle te krijgen;
feit 2: op 3 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door enig explosief (middel) bij/in het pand gevestigd op de [adres] te plaatsen en vervolgens dat explosief (middel) tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en de in voornoemd pand aanwezige goederen en de omliggende/naastliggende woningen/panden en levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de nabijheid en/of de (naastgelegen) omgeving van de plek waar de ontploffing plaatsvond bevonden, te duchten was;
feit 3: op 3 augustus 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, een of meer sieraden, toebehorende aan [benadeelde partij 3] (juwelier gevestigd op de [adres] ) en zich daarbij de toegang tot dat pand en die sieraden, althans dat/die weg te nemen goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader,
-
met een bigshoppertas in de hand naar die juwelier zijn gegaan en
-
enig explosief, welke verdachte en zijn mededader met zich mee hadden gebracht, bij/in het pand van die juwelier hebben geplaatst en vervolgens dat explosief tot ontploffing hebben laten brengen en waarna verdachte en zijn mededader de portiek van dat pand hebben betreden, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4: op 8 september 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, (designer)tassen ter waarde van ongeveer 16.336 euro, die toebehoorden aan [naam] en [benadeelde partij 4] (winkel gevestigd op de [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
feit 5: hij op 26 september 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, weg te nemen een of meer parfum(s)(flesjes), in elk geval enig goed, toebehorende aan [bedrijf] (winkel gevestigd op de [adres] ) en zich daarbij de toegang tot die winkel en die parfum(s)(flesjes), althans dat/die weg te nemen goed(eren) onder hun bereik te brengen door middel van braak met zijn mededader,
-
naar die winkel zijn gegaan en
-
meermaals een steen tegen de ruit van die winkel hebben gegooid en
-
terwijl die steen in die ruit was blijven vastzitten/hangen tegen die steen hebben geschopt, ten gevolgen waarvan die steen uit die ruit is gevallen en er een gat in die ruit was ontstaan en
-
die winkel middels dat gat hebben betreden, terwijl de uitvoering van dat door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5 De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7 Motivering van de straf
7.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 88 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met vergelijkbare en relevante rechtspraak, de jonge leeftijd van verdachte, zijn bekennende verklaring over het merendeel van de tenlastegelegde feiten en het tijdsverloop. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht zwaar te laten meewegen.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van de feiten Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een overval. Zo hebben zij de winkel van een goudsmid betreden en hebben zij grof geweld toegepast om goud ter waarde van ongeveer 700 à 900 euro te stelen. Zij hebben de goudsmid onder meer bij haar nek vastgepakt, naar de grond geduwd en getrokken en tegen haar aan getrapt. De goudsmid heeft hierdoor een scheur in haar knie opgelopen waarvan zij tot de dag van vandaag nog last heeft. Dit is een ernstig strafbaar feit. Door hun handelen hebben de daders een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de goudsmid.
Daarnaast hebben verdachte en zijn mededader een ontploffing teweeggebracht aan een pand in de [adres] . Zij hoopten daardoor toegang te krijgen tot een winkel die sieraden en horloges verkocht. Dit is een gewelddadige en gevaarlijke vorm van vermogenscriminaliteit. Door de ontploffing is niet alleen enorm veel schade aangericht aan die winkel zelf, maar is ook veel schade veroorzaakt aan meerdere omliggende panden. Een van de slachtoffers omschreef dat de straat er na de explosie uitzag als een oorlogsgebied. Meerdere omwonenden gingen na de ontploffing met hun blote voeten naar buiten waardoor zij op glasscherven trapten en zij hun voeten verwondden.
Kort na deze plofkraak hebben de daders zich in dezelfde straat schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak. Weer korte tijd later hebben zij zich ook schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met braak. Alle misdrijven hebben in dezelfde omgeving plaatsgevonden. De bewoners van dat deel van de stad werden daarmee in een kort tijdsbestek telkens geconfronteerd met ernstige strafbare feiten in hun buurt. Dat moet schokkend en verontrustend zijn geweest voor hen.
Door hun handelen hebben verdachte en zijn mededader niet alleen schade toegebracht aan de direct betrokkenen, maar ook een inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van de andere buurtbewoners. Bovendien hebben zij laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en hebben zij hun eigen financieel gewin vooropgesteld. In ongeveer twee maanden tijd hebben zij zich schuldig gemaakt aan vijf ernstige strafbare feiten, waarbij zij niet hebben geschroomd om fors geweld te gebruiken. De rechtbank maakt zich daar zorgen om.
Persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder veelvuldig heeft schuldig gemaakt aan vermogensdelicten waaronder voornamelijk inbraken. Kennelijk hebben die eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapportages over verdachte, waaronder het meest recente reclasseringsadvies van 18 juli 2025. De reclassering schrijft dat er ten aanzien van vermogensdelicten sprake is van een delictpatroon. Ook lijkt er sprake te zijn van een hardnekkig gedragspatroon. Verdachte is gediagnosticeerd met een licht verstandelijke beperking. Dit is een omstandigheid die, samen met zijn denkpatronen, schulden en negatief sociaal netwerk, de kans op herhaling vergroten. Door de reclassering wordt die kans dan ook hoog ingeschat. De inzet van begeleiding, hulpverlening en andere interventies zoals reclasseringstoezicht hebben het gedrag van verdachte niet kunnen veranderen en de kans op herhaling niet kunnen verminderen. Verdachte is ongemotiveerd, stelt zich sociaal wenselijk op en is niet beïnvloedbaar door de reclassering. Zij verwachten daarom dat nieuw reclasseringstoezicht of andere gedragsinterventies geen effect op hem zullen hebben. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de rechtbank om die reden een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een langdurige gevangenisstraf is gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft zij rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Hoewel er in de rol van verdachte en zijn mededader bij het plegen van de strafbare feiten geen wezenlijk verschil zat, zal de rechtbank tussen hen afwijken in de hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank houdt er bij verdachte namelijk rekening mee dat de reclassering geen mogelijkheid ziet in reclasseringsinterventies, zodat zij geen voorwaardelijk strafdeel zal opleggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Daarnaast houdt zij in strafverzwarende zin rekening met het uitgebreide strafblad van verdachte en dat hij meermalen is gerecidiveerd. De rechtbank merkt daarbij op dat de straffen tussen verdachte en zijn mededader vanwege de regelgeving rondom de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de praktijk minder van elkaar afwijken dan dat het op schrift gestelde doet lijken.
Alles overwegend legt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar op, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank komt daarmee tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist, omdat zij, gelet op de jonge leeftijd van verdachte, hem niet elke kans op een toekomst wil ontnemen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis De rechtbank stelt vast dat verdachte op 21 december 2023 door de rechter-commissaris in bewaring is gesteld en dat op diezelfde dag zijn voorlopige hechtenis is geschorst tot het moment dat de detentie van verdachte uit hoofde van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 09/234299-23 is geëindigd. Verdachte heeft tegen de uitspraak in voornoemde zaak hoger beroep ingesteld. Het voorarrest in die zaak loopt kennelijk nog. Gelet hierop zal de rechtbank het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak ongemoeid laten.
8 Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
nr. 1 – 1 STK Revolver (omschrijving: PL130-2023219808-G6410490, BBM), en nr. 2 – 1 STK Patroon (omschrijving: PL1300-2023219808-G6410493).
Verdachte heeft schriftelijk op de terechtzitting en ten overstaan van de officier van justitie verklaard afstand te doen van deze voorwerpen, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
9 De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
[benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 4] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en hebben de volgende vorderingen ingediend.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert 7.243,14 euro aan vergoeding van materiële schade en 10.000 euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert 385 euro aan vergoeding van materiële schade en 3.000 euro aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert, na vermindering van zijn vordering, 19.453 euro aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert 8.942,63 euro aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] vordert 16.728,76 euro aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 4] volledig kunnen worden toegewezen.
Over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze gedeeltelijk kan worden toegewezen. De schadepost “bedankborrel” is niet aan te merken als rechtstreekse schade en de schadepost “opruimen van troep, polijsten van beschadigde sieraden” valt onder het bedrag dat de verzekeraar al heeft uitgekeerd. De benadeelde partij dient daarom voor deze delen van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Tot slot moet volgens de officier van justitie de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] worden afgewezen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Bovendien ontbreekt een uittreksel van de Kamer van Koophandel en enige informatie over de vraag of een verzekeraar een geldbedrag heeft uitgekeerd aan de benadeelde partij.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag voor de schadepost “huishoudelijke hulp” moet worden gehalveerd. De benadeelde woonde samen met haar meerderjarige dochter en heeft na het ongeval ook verbleven bij het huis van haar partner. Ten aanzien van de schadepost “verlies van arbeidsvermogen” heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
Wat de overige schadeposten betreft heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering duidelijk is onderbouwd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] De raadsvrouw heeft bepleit dat gelet op vergelijkbare zaken uit de rechtspraak en de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak een vergoeding van 1.000 euro aan immateriële schade is gerechtvaardigd.
Over de materiële gevorderde schade heeft de raadsvrouw geen opmerkingen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] Gelet op de betoogde vrijspraak heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor de schadeposten “extra gemaakte personeelskosten”, “bedankborrel” en “omzetverlies” niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dat geldt ook ten aanzien van de schadeposten “inbraakpreventie” en “LRS”, omdat deze posten zien op het voorkomen van toekomstige schade.
Wel heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de schadepost “eigen risico” kan worden toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] Gelet op de betoogde vrijspraak heeft de raadsvrouw de rechtbank primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Subsidiair dient de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, omdat een voldoende, concrete onderbouwing ontbreekt.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] Ten aanzien van de schadepost “alarmsysteem” heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van rechtstreekse schade, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor dit deel van haar vordering. Ook vindt de raadsvrouw primair dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor de gevorderde schadepost “personeelskosten”, omdat deze post onvoldoende is onderbouwd en [naam] zichzelf en haar werknemer aan het einde van de maand nog steeds 3.000 euro heeft uitgekeerd. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht deze schadepost te matigen.
De raadsvrouw heeft zich over de gevorderde schadepost “gestolen producten” en “acute glasplaatsing” gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Materiële schade De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding als volgt. Nu zij tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 tenlastegelegde staat vast dat aan de benadeelde partij rechtstreekse materiële schade is toegebracht door dit feit.
De benadeelde partij heeft 280,93 euro gevorderd voor beveiligingskosten voor het aanpassen en controleren van haar alarmsysteem. Het alarmsysteem is niet door de tenlastegelegde gedragingen vernield of beschadigd en er zijn door de benadeelde partij geen aanschafkosten gemaakt voor een nieuw alarmsysteem of uitbreiding van het huidige systeem. Hierom is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtstreekse schade bestaat tussen het tenlastegelegde en deze gemaakte beveiligingskosten. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De benadeelde partij heeft daarnaast 3.688,68 euro aan verlies van arbeidsvermogen gevorderd. Zonder aanvullende stukken en een nadere onderbouwing heeft de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd welk bedrag zij daadwerkelijk aan inkomen is misgelopen en heeft zij de rechtbank onvoldoende handvatten gegeven om die schade te bepalen of een schatting te maken. Het genoemde 50 euro uurtarief is daarvoor onvoldoende, nu dit een gemiddelde is en daarmee de omzet van de benadeelde partij en wat zij netto aan haar werkzaamheden overhoudt in dat tarief niet wordt betrokken. Ook voor dit deel van de vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
Door de benadeelde partij wordt 2.094 euro gevorderd voor huishoudelijke hulp. De rechtbank volgt de onderbouwing van de advocaat van de benadeelde partij met betrekking tot de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp en de gestelde 12 weken waarvoor mantelzorg nodig was, maar schat, gelet op de omstandigheden die door de benadeelde partij naar voren zijn gebracht, de beperking van de benadeelde partij voor de duur van de gehele 12 weken in als “licht tot matig beperkt”. De rechtbank gaat uit van een tweepersoonshuishouden, omdat de dochter van de benadeelde partij weliswaar meerderjarig is, maar studeert en daarom in het kader van de letselschade richtlijn moet worden gezien als een kind. Gelet hierop wijst de rechtbank de vordering toe tot een bedrag van 1.392 (12 x 116 euro) en wijst het overige deel van deze schadepost af.
De overige door de benadeelde partij gevorderde schadeposten acht de rechtbank voldoende onderbouwd en hebben rechtstreeks verband met het tenlastegelegde, zodat deze worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande wordt de materiële vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van 2.571,53 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 28 september 2023).
Immateriële schade Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade heeft geleden en dat een grondslag voor vergoeding van immateriële schade bestaat, reeds omdat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zo heeft zij een gebroken en gescheurde knie, diverse blauwe plekken, hoofdtrauma, een gekneusde nek en een gekneusde linker voet opgelopen. Medisch ingrijpen was noodzakelijk en bestond uit vier weken gips en twee weken brace. Dit werd gevolgd door intensieve fysiotherapie. Daarnaast heeft de benadeelde partij weken na het incident last gehad van herbelevingen en schrikt zij tot de dag van vandaag in haar winkel en wantrouwt zij anderen. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade. Gelet op de door de benadeelde partij geschetste omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, stelt de rechtbank de vergoeding van immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van 7.500 euro. De vordering zal daarom gedeeltelijk worden toegewezen tot een bedrag van 7.500 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (te weten 28 september 2023). De rechtbank wijst het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.
Veroordeling in de kosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van het bedrag van 10.071,53 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 28 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op maximaal 85 dagen.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] De benadeelde partij vordert een bedrag van 10.000 euro aan shockschade. De Hoge Raad heeft overwogen (ECLI:NL:HR:2022:958) dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt (hierna: het primaire slachtoffer) – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt (hierna: het secundaire slachtoffer). Gezichtspunten die daarbij een rol spelen zijn:
( a) de aard, de toedracht en de gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, waaronder de intentie van de dader en de aard en ernst van het aan het primaire slachtoffer toegebrachte leed;
( b) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en;
( c) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Uit de stukken van de psycholoog volgt dat de klachten van de benadeelde partij voornamelijk gaan over de schrik en gevoel van onveiligheid die zij heeft in haar eigen woning. De psychische gesteldheid van de benadeelde lijkt geen rechtstreeks verband te hebben met de confrontatie die zij heeft gehad met de gevolgen van het bewezenverklaarde voor haar moeder, maar met het feit dat er personen met verkeerde bedoelingen in de winkel (en daarmee het verlengde van haar woning) zijn geweest. De rechtbank gaat er weliswaar vanuit dat de benadeelde erg is geschrokken op het moment dat zij haar moeder na de overval zag, maar kan gelet op de aangeleverde stukken niet vaststellen dat als gevolg van die confrontatie een hevige gemoedsbeweging is ontstaan die op zichzelf heeft geleid tot schade. Het enkele feit dat het bewezenverklaarde in de winkel onder haar woning heeft plaatsgevonden en daardoor een gevoel van onveiligheid is ontstaan is, hoe invoelbaar dat gevoel ook is, niet vergoedbaar als shockschade. De rechtbank acht de vordering daarmee onvoldoende onderbouwd en oordeelt dat deze vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] Vaststaat dat de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft schade gevorderd voor het deel van de herstelkosten van zijn pand die niet door zijn verzekeraar zijn uitgekeerd. Nu de verzekeraar de schade op het uitgekeerde bedrag heeft gewaardeerd en voor de rechtbank onvoldoende is onderbouwd waarom afgeweken moet worden van die waardering, zal zij verdachte voor dit deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Op de terechtzitting heeft de benadeelde partij zijn vordering aangevuld. Er wordt een bedrag van 1.077 euro en 225 euro gevorderd voor inbraakpreventie en 574 euro voor LRS. De rechtbank acht deze vorderingen voldoende onderbouwd en er bestaat een rechtstreeks verband tussen de schade en het bewezenverklaarde. De rechtbank wijst deze schadeposten dan ook toe.
De gevorderde schadepost “opruimen van troep, polijsten van beschadigde sieraden” valt onder het bedrag dat door de verzekeraar van de benadeelde partij is uitgekeerd, zodat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaart voor dit deel van de vordering.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van 2.000 euro gevorderd voor het bedrag dat door zijn verzekeraar als eigen risico is ingehouden. De rechtbank wijst dit bedrag toe, nu dit voldoende is onderbouwd. Ook het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van 10.812 euro aan omzetverlies wijst de rechtbank toe. De benadeelde partij heeft deze schadepost ter terechtzitting toegelicht. Volgens de benadeelde partij was er destijds geen sprake van winst. De onderneming leed op dat moment al verlies, terwijl de kosten logischerwijs doorliepen. Benadeelde moest dus nog meer bijpassen. Gelet op die toelichting en de stukken in de vordering acht de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat verdachte omzetverlies van 10.812 euro heeft geleden en dat dit omzetverlies in dit onderhavige geval in zijn volle omvang schade betreft.
De benadeelde partij heeft 150 euro gevorderd voor een bedankborrel en 900 euro gevorderd voor extra gemaakte personeelskosten. Voor deze schadeposten, hoe begrijpelijk ook, geldt dat er geen sprake is van een rechtstreeks causaal verband met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor deze delen van de vordering.
Gelet op het voorgaande wordt de materiële vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van 14.688 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 3 augustus 2023).
Veroordeling in de kosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van het bedrag van 14.688 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 3 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op maximaal 108 dagen.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ten aanzien van de gevorderde 3.576,23 euro voor de vervanging van de winkelruiten stelt de rechtbank vast dat uit de onderbouwing van de vordering niet volgt of de benadeelde partij door zijn verzekeraar hiervoor een geldbedrag uitgekeerd heeft gekregen. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen of de benadeelde partij in aanmerking komt voor vergoeding van deze schadepost. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de overige gevorderde schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] De rechtbank stelt vast dat als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft 4.376,98 euro gevorderd voor kosten van de aanschaf van een geavanceerd alarmsysteem. In haar vordering heeft zij toegelicht dat zij volgens haar verzekeraar een geavanceerder alarmsysteem had moeten hebben om in aanmerking te komen voor een uitkering van de verzekering. Desondanks heeft de verzekering haar een gelbedrag uitgekeerd onder de voorwaarde dat zij het geavanceerdere alarmsysteem alsnog aan zou schaffen. Het alarmsysteem van de benadeelde partij is als gevolg van de bewezenverklaarde inbraak niet vernield of beschadigd. De rechtbank concludeert daarom dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen deze schade en het bewezenverklaarde. Daarbij merkt de rechtbank op dat de inbraak en het bericht van haar verzekeraar de aanleiding, maar niet de oorzaak was om alsnog een geavanceerder alarmsysteem te kopen. Gelet hierop verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk voor dit deel van haar vordering.
Verder heeft de benadeelde partij 16.336 euro gevorderd voor de gestolen producten uit haar winkel. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de opgesomde producten met hun bijbehorende verkoopwaarde de goederen zijn die uit haar winkel zijn weggenomen en zij hieraan dus schade heeft ondervonden. De benadeelde partij heeft direct bij haar aangifte dezelfde goederen opgesomd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de benadeelde partij genoemde verkoopwaarde van de tassen. Op grond van de verklaring van de benadeelde partij op zitting stelt de rechtbank vast dat het gaat om designertassen die niet eenvoudig kunnen worden vervangen door soortgelijke exemplaren, die vervolgens met winst konden worden verkocht. De rechtbank stelt daarom vast dat de schade bestaat uit winstderving en zal de verkoopwaarde van de tassen, minus de btw, toewijzen. Nu de rechtbank bij de toewijzing van deze schadepost uitgaat van de verkoopwaarde van de tassen, zal zij de door de benadeelde partij gevorderde personeelskosten afwijzen. De rechtbank gaat er namelijk vanuit dat de personeelskosten bij die verkoopwaarde en dus in de daar bijbehorende winstmarge is inbegrepen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij 187,17 euro gevorderd voor acute glasplaatsing. Deze schadepost is voldoende onderbouwd, niet door de verdediging weersproken en wordt toegewezen.
De rechtbank zal bij deze toe te wijzen bedragen het door de verzekering uitgekeerde bedrag van 6.123,24 euro aftrekken, nu daarmee een deel van de schade al is vergoed.
Gelet op het voorgaande wordt de materiële vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van 7.532,27 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 8 september 2023).
Veroordeling in de kosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde partij 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van het bedrag van 7.532,27 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (te weten 8 september 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op maximaal 72 dagen.
De rechtbank bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Hoofdelijkheid Op basis van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank vast dat bij de bewezenverklaarde feiten telkens twee personen betrokken zijn geweest. Nu verdachte en zijn mededader ieder onrechtmatige daden hebben gepleegd, zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk voor dezelfde schade. De rechtbank wijst bovengenoemde vorderingen dan ook hoofdelijk toe. Indien en voor zover één van hen (een deel van) de schades betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichtingen.
10 Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/216803-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 februari 2022 van de meervoudige kamer, waarbij aan verdachte de maatregel is opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar, met bevel dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Gelet op de aan verdachte op te leggen straf acht de rechtbank met de officier van justitie en de raadsvrouw de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel niet opportuun. Daarom wijst zij de vordering tot tenuitvoerlegging af.
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 157, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
12 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde: diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde: eendaadse samenloop van:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
en
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde: poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] : Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , van een bedrag van 10.071,53 euro (tienduizendeenenzeventig euro en drieënvijftig eurocent), bestaande uit 2.571,53 euro (tweeduizend vijfhonderdeenenzeventig euro en drieënvijftig eurocent) aan materiële schade en 7.500 euro (zevenduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 28 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst het overige deel van de schadepost “huishoudelijke hulp” af.
Bepaalt dat het overige deel van de materiële vordering niet-ontvankelijk is.
Wijst het overige deel van de immateriële vordering af.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel: Legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 1] van een bedrag van 10.071,53 euro (tienduizendeenenzeventig euro en drieënvijftig eurocent), bestaande uit 2.571,53 euro (tweeduizend vijfhonderdeenenzeventig euro en drieënvijftig eurocent) aan materiële schade en 7.500 euro (zevenduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 28 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 85 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] : Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] : Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3] , van een bedrag van 14.688 euro (veertienduizend zeshonderdachtentachtig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 3 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel: Legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] van een bedrag van 14.688 euro (veertienduizend zeshonderdachtentachtig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 3 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 108 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] : Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 5] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] : Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4] , van een bedrag van 7.532,27 euro (zevenduizend vijfhonderdtweeëndertig euro en zevenentwintig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de gevorderde schadepost “personeelskosten” af.
Bepaalt dat de benadeelde voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel: Legt aan verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 4] van een bedrag van euro 7.532,27 euro (zevenduizend vijfhonderdtweeëndertig euro en zevenentwintig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 september 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt 72 dagen gijzeling toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of zijn mededader heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/216803-21.Dit vonnis is gewezen door mr. K.A. Brunner, voorzitter, mrs. S.F. van Merwijk en D.A. Segbedzi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. Alexeas, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 augustus 2025.