ECLI:NL:PHR:2025:833 - Parket bij de Hoge Raad - 9 september 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/02476 Zitting 9 september 2025
CONCLUSIE
P.H.P.H.M.C. van Kempen
In de zaak
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, hierna: de verdachte
1 Inleiding
1.1 De verdachte is bij arrest van 19 juni 2023 door het gerechtshof Den Haag (rolnr. 22-003335-22), in de zaak met parketnr. 09-196701-22 wegens “belaging” en in de zaak met parketnr. 09-206555-22 wegens “bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27 lid 1 Sr. Het hof heeft daarnaast een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende een contactverbod voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, opgelegd en heeft bevolen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Voorts heeft het hof de vordering van [benadeelde] gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
1.2 Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. L.E.G. van der Hut, advocaat in Rotterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Namens de benadeelde partij heeft T.K. Dik, advocaat in [plaats] , een verweerschrift ingediend.
2 Waar het in cassatie om gaat
2.1 Het hof heeft in deze zaak onder meer bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belaging van de mentor van zijn zoon door haar veelvuldig op te bellen, haar voicemail in te spreken en haar sms-, WhatsApp- en Facebookberichten te sturen. Het gaat in cassatie om de door het hof (gedeeltelijk) toegewezen vordering van de benadeelde partij tot materiële en immateriële schadevergoeding.
2.2 Deze conclusie strekt tot partiële vernietiging en terugwijzing.
3 Het middel
3.1 Het middel bestaat uit twee deelklachten. De eerste deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd heeft geoordeeld dat [benadeelde] ontvankelijk is in haar vordering tot vergoeding van materiële schade bestaande uit advocatenkosten, althans dat het hof deze kosten ten onrechte als rechtstreekse schade als bedoeld in art. 51f Sv heeft aangemerkt, deze kosten heeft vermeerderd met de wettelijke rente en ter zake van deze kosten en rente een schadevergoedingsmaatregel heeft opgelegd. De tweede deelklacht houdt in dat het hof ten onrechte, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd immateriële schadevergoeding heeft toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. Belangrijkste processtukken, documenten en andere procesinformatie
3.2 Ten laste van de verdachte is – voor zover hier van belang – bewezenverklaard dat:
“Dagvaarding I:
hij op tijdstippen in de periode van 25-10-2021 t/m 27-07-2022 te [geboorteplaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , immers heeft verdachte (al dan niet met bedreigende en/of beledigende tekst):
- haar veelvuldig opgebeld en haar voicemail ingesproken;
- veelvuldig whatsappberichten en sms-berichten naar haar gestuurd;
- veelvuldig e-mailberichten naar haar gestuurd;
- meermalen berichten op haar Facebook-pagina gezet; met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen.”
3.3 Het hof heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359 lid 3 tweede volzin Sv, omdat de verdachte het feit heeft bekend.
3.4 Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van [benadeelde] van 18 november 2022. Dit formulier houdt onder meer in:
“3.1 Hoe is uw schade ontstaan? Door stalking/ belaging gedurende meerdere maanden. […] 4A Materiële en/of verplaatste schade […]
4B Immateriële schade (smartengeld) […] Omschrijving immateriële schade Cliënte heeft door het gedrag van verdachte immateriële schade geleden, wat zowel zakelijk als privé grote gevolgen voor haar heeft. Cl is door toedoen van verdachte gedurende lange tijd belemmerd in de uitvoering van haar werk en heeft bovendien reputatieschade geleden vanwege openbare berichten op social media. Zij heeft geestelijk letsel opgelopen in de vorm van psychische klachten die zich op diverse manieren uiten. De verklaring van de behandelend haptonoom is bijgevoegd. Zij zal haar werk nooit meer hetzelfde kunnen uitoefenen als voorheen en overweegt zelfs er helemaal mee te stoppen. Voor verdere toelichting op het immateriële leed wordt verwezen naar de bijgevoegde SSV en het overzicht uit de Smartengeldgids met uitspraken in vergelijkbare gevallen. Bijlage 3, 4, 5.
Totaal immateriële schade € 4.000,00
[…]
Aanvullingen
3.5 De bij het verzoek tot schadevergoeding van 18 november 2022 gevoegde bijlage 3 houdt onder meer het volgende in:
“ [benadeelde] […]
[plaats] , 27 september 2022
Betreft: verklaring voor [benadeelde] Geboren: [geboortedatum] -1986
Beste [benadeelde] , Beste heer/mevrouw,
Op 13 juni 2022 meldde [benadeelde] zich bij mij met grote paniekklachten. Bij de intake werd duidelijk dat haar klachten direct samenhingen met een cliënt die zij in begeleiding heeft vanuit haar functie als mentor. De casus rondom de betreffende cliënt was al pittig, maar de paniek klachten werden en worden nog meer versterkt door het gedrag van de bijbehorende ouders. [benadeelde] wordt/werd gestalkt en bedreigd op een hele agressieve en intimiderende manier die haar werk als mentor op alle vlakken negatief beïnvloedt. Daarnaast werken de bedreigingen door in haar privé-leven en vertoont mevrouw stressklachten die zich op diverse manieren uiten. Inmiddels is de cliënt ergens geplaatst kunnen worden en is er een zaak aangespannen naar de ouders. [benadeelde] heeft nu nog last van de stress klachten en is zich aan het (her)oriënteren op haar beroep. Op welke wijze is haar werk nog uitvoerbaar voor haar zonder dat ze over al haar eigen grenzen heengaat en angstig wordt.
Ik heb haar tot nu toe 6x gezien voor haptotherapeutische consulten en verwacht dat er nog wel enkele consulten nodig zijn.. Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben.
Met vriendelijke groet, [handtekening, vK] [betrokkene 1] ”
3.6 De bij het verzoek tot schadevergoeding van 18 november 2022 gevoegde bijlage 4 houdt het volgende in:
“Slachtofferverklaring [benadeelde] (31-03-1986)
Ik ben sinds 2015 een zelfstandig professioneel mentor in [plaats] . Ik heb gemiddeld verantwoordelijkheid 110 cliënten en ik kan hardop zeggen dat het afgelopen jaar het zwaarste jaar uit mijn carrière is geweest. Het feit dat ik hier nu zit is hier de belangrijkste oorzaak van.
Per 1 juli 2021 ben ik mentor geworden van [betrokkene 2] . Dit is de zoon van de verdachte, [verdachte] . Een cliënt waar veel zorg- en netwerkpartners bij betrokken zijn en een veelbesproken jongen en gezin in het zorg- en veiligheidshuis.
Op het moment dat ik mentor werd, is de curatele welke bij ouders belegd was beëindigd. Ouders hebben zeer moeten wennen aan de nieuwe situatie. De beoordeling van mij en de overige betrokken professionals was dat de situatie bij de moeder van [betrokkene 2] zeer kwetsbaar was en als het niet op korte termijn mogelijk zou worden passende zorg te bieden zich zeer onveilige situaties zouden (kunnen) voordoen. Bij moeder blijven wonen was daarom niet meer mogelijk en ook bij vader wonen was geen optie.
Op 2 mei 2022 ging ik, onder begeleiding van politie (dit niet zonder reden), [betrokkene 2] vertellen dat er een woonplek voor hem beschikbaar was. [betrokkene 2] heeft er op dat moment voor gekozen om van het balkon te springen. Hij had hierdoor verschillende botbreuken. Voor ouders en alle andere aanwezigen een heftig incident. Ook op mij heeft dit diepe indruk gemaakt.
Vader was er niet bij aanwezig en heeft hier bij aankomst zeer emotioneel op gereageerd, zowel richting de moeder als richting mij. Hij vond dat moeder en ik er schuldig aan waren dat [betrokkene 2] was gesprongen en uitte dat op allerlei manieren. De eerste dagen heb ik de emotionele uitingen geaccepteerd. Ik begrijp dat dit heftig is, zeker als de gevolgen nog onzeker zijn. Echter heb ik in de dagen erna aangegeven dat de toon en de hoeveelheid berichten anders moest, wilde ik kunnen blijven communiceren met vader. De aanhoudende verwijten, beschuldigingen en ook bedreigingen (‘ik hoop dat jouw kinderen van het balkon storten’) namen in frequentie en hevigheid toe.
Vader belde mij ’s nachts om het kwartier, zei soms wel wat, soms niet. Belde mij geregeld wakker. Schreeuwde mijn voicemail vol. Belde overdag tientallen keren achter elkaar en schreeuwde dan tegen mij, of schreeuwde mijn voicemail vol. Altijd met het doel dat [betrokkene 2] weer thuis kwam wonen, of verwijten anderszins.
Gezien mijn functie heb ik een 24 uurs bereikbaarheid en is niet beantwoorden van de telefoon geen optie. In deze weken ontwikkelde ik echter in een rap tempo een telefoonangst voor anonieme bellers. Ik moet ze wel beantwoorden. Rechters, medici en politie bellen ook anoniem, en de andere cliënten verdienen ook aandacht. Het is zelfs enkele malen voorgekomen dat ik de telefoon in de auto beantwoord heb, en er schreeuwend door de handsfree de kankers mij om de oren vlogen. Mijn kinderen hebben dit op de achterbank een aantal malen moeten meemaken en ook anderen zijn hier helaas getuige van geweest. Mijn kinderen weten mij en hun vader te vertellen dat dit de vader van een klant is die heel boos is op mama. Om over het taalgebruik waar zij mee geconfronteerd zijn, maar niet te spreken.
[betrokkene 2] is nadat hij medisch stabiel was doorgeplaatst naar een instelling in [plaats] . In overleg met ketenpartners en het kantongerecht is besloten dit een geheime overplaatsing te maken in verband met de dreiging van vader zijn zoon te ontvoeren en te onttrekken aan de zo hard nodige begeleiding en zorg.
Ik was op het moment van overplaatsing op vakantie. Ik heb vanaf mijn vakantie adres voortdurend contact met alle zorgverleners gehad en alles is ter plaatse geregeld, om het in het belang van [betrokkene 2] zo goed mogelijk te laten verlopen. Ouders werden geïnformeerd op het moment dat hij was vertrokken met de ambulance en dan neemt het gedrag van vader richting mij een extreme vorm aan. Hij belde mij echt onophoudelijk, tegen de 20 uur per dag, gemiddeld 60x per uur! Hij legde daarmee voor een aantal dagen mijn complete telefoonlijn plat. Hij sprak voortdurend voicemails in, verwijtend, vragend, schreeuwend. Alles kwam voorbij. Als ik de telefoon opnam, was er met meneer niet te communiceren, hij was uitsluitend aan het schelden en schreeuwen.
Ik ben voor ruim 7 dagen volledig onbereikbaar geweest voor cliënten en andere professionals. Er heeft zich in een ander dossier een medische noodsituatie voorgedaan in deze dagen en ik was telefonisch onbereikbaar en de voicemail was doorlopend vol. Dit heeft ernstige gevolgen gehad voor mijn inhoudelijke werk, mijn goede reputatie en ik heb hier ontzettend veel stress door ervaren. Politie heeft mij op het telefoonnummer van mijn partner moeten bellen om überhaupt contact met mij te kunnen krijgen.
Ik ben door het gedrag van vader nog steeds angstig voor anonieme telefoontjes, voel mij ernstig geïntimideerd en reageer extreem heftig op mensen die schreeuwen. Ik heb hulp gezocht, er is zelfs een wachtlijst voor mij omzeild om mij op zeer korte termijn te kunnen behandelen, zodat ik mijn verantwoordelijkheid in de andere dossiers zou kunnen blijven waarnemen. Ik heb door de nachtelijke telefoontjes en door de stress een verstoorde nachtrust die tot op heden aanhoudt. Ik kan niet meer doorslapen na nachtelijke telefoontjes voor andere cliënten, door de angstige gevoelens die weer terug komen. Dit heeft nog altijd een grote impact op hoe ik functioneer en heeft ook mijn relatie ernstig onder druk gezet. Ik kan op dit moment niet de partner en moeder zijn die ik was. Hierdoor heb ik zelfs op het punt gestaan mijn functie als mentor volledig neer te leggen. Hier zijn gesprekken over geweest met de toezichthoudend kantonrechter mr. Bom en mr. De Loor, die mij gevraagd hebben dit niet te doen. Zij hebben vader een brief gestuurd.
Ik ben op dit moment nog steeds mentor van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] kan weer lopen, zijn herstel verloopt gelukkig goed en hij maakt op zijn woonplek een hele positieve ontwikkeling door. De communicatie over [betrokkene 2] loopt nu vooral via de vriendin van vader en de advocaat. Gezien het contactverbod mag vader mij eigenlijk ook niet via derden benaderen en het is voor mij daarom wel lastig dat vader en zoon dezelfde advocaat hebben. Ik weet soms niet welke ‘pet’ hij op heeft. Het is in het belang van [betrokkene 2] dat vader gaat accepteren dat [betrokkene 2] zeer intensieve zorg en ondersteuning nodig heeft. Dit is te bereiken doordat vader zich op z’n minst neutraal gaat opstellen over de huidige situatie en zijn emoties leert beheersen naar [betrokkene 2] en niet in de laatste plaats naar mij. Tot nu toe heeft hij helaas geen enkel inzicht getoond in de laakbaarheid van zijn gedrag, hij blijft het goedpraten. Dat is niet erg hoopvol voor de toekomst en ik heb er helaas weinig vertrouwen in dat het niet op dezelfde manier door zal gaan als het contactverbod zou worden opgeheven. Ik ben van mening dat vader om tot acceptatie te kunnen komen nader onderzoek en passende therapeutische behandeling nodig heeft. Ik hoop dat vader dit als voorwaarde krijgt opgelegd en dit hem en de mensen om hem heen verder zal helpen.”
3.7 De bij het verzoek tot schadevergoeding van 18 november 2022 gevoegde bijlage 5 houdt het volgende in:
“Smartengeld
[benadeelde] / [verdachte]
Uitspraken
1739 | vrouw | 143 jaar | verkoopster •€ 2.448,- De vrouw, een MS-patiënte, is gedurende 7,5 maand stelselmatig belaagd en gestalkt door haar (thans ex-)werkgever (een bakker). Niet alleen zijzelf, maar ook haar partner (zie uitspraaknr. 1.740) en haar familie (haar zwager en zus en zelfs haar 80-jarige moeder die aan diabetes lijdt), waren het slachtoffer van de vele telefoontjes en sms-berichten waarin hij serieuze doodsbedreigingen aan haar adres uitte.
1296 | vrouw •€ 2.820,- Stalking. Veelvuldig is telefonisch contact met haar gezocht, werd haar voicemail ingesproken en werden er sms-berichten gestuurd. Verder stond de stalker langdurig met zijn auto voor haar huis en reed hij meermalen met zijn auto langs. Ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer.
2009 | vrouw •€ 3.332,- In de periode van 20-5-2015 tot en met 17-10-2015 is zij lastig gevallen door haar ex-vriend. Om die reden heeft ze haar telefoonnummer veranderd. Hij bleef echter via de mail contact met haar zoeken en heeft wel 5.664 e-mails naar haar gestuurd. Hij mailde bijna dagelijks, soms tot wel 88 keer per dag. Ze heeft aangegeven dat ze geen contact wilde, dat ze wilde dat hij stopte en dat hij haar met rust moest laten. Hij bleef haar echter mailen, omdat hij zijn kinderen wilde zien.
1891 | vrouw •€ 6018,- Gedurende een periode van ruim een jaar heeft een 31-jarige vrouw met een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens, in de zin van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, haar ernstig belaagd door haar meerdere malen te bellen, e-mailen, sms-en en haar per post diverse brieven en/of postpakketten te sturen. Zij en deze vrouw waren vroeger klasgenoten van elkaar. Ook heeft ze via Facebook allerlei verwensingen en beschuldigingen verzonden en haar uitgescholden.”
3.8 De bij het verzoek tot schadevergoeding van 18 november 2022 gevoegde bijlage 7
“ Mr. [betrokkene 3] , advocaat
[benadeelde] […]
Per email [plaats] , 16 november 2022
Declaratienr: 2022020
Inzake Verleende rechtsbijstand mei t/m oktober 2022
Hierbij ontvangt u mijn declaratie voor onderstaande verrichtingen:
Ik verzoek u deze declaratie binnen veertien dagen te voldoen op [rekeningnummer] ten name van Mr. [betrokkene 3] te [plaats] , onder vermelding van het declaratienummer. 1”
3.9 Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2023 houdt over de vordering van de benadeelde partij – voor zover van belang – het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat in hoger beroep [benadeelde] haar vordering heeft gehandhaafd tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag van € 5.684,76.
[benadeelde] deelt daarop mede: De behandelingen voor mijn paniekklachten en stressklachten lopen nog steeds en ik verwacht dat die behandelingen binnenkort worden afgerond.[…]
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld wordt mr. Dik in de gelegenheid gesteld om de vordering van de benadeelde partij nader toe te lichten. Mr. Dik deelt daarop mede:
In de gevorderde materiële schade is de nieuwe schade niet opgenomen en dat wordt, nu dat niet meer kan in hoger beroep, dan ook niet gevorderd. Wel wil ik daarmee duidelijk maken dat de behandeling nog steeds voortduurt. Mijn cliënte staat nog steeds onder behandeling en het maakt het ook niet makkelijker als iemand dan ook nog eens de media opzoekt. Dit is nog eens een trap na. Na de zitting in eerste aanleg heeft de verdachte zich niet gedeisd gehouden. Hij heeft weinig inzicht in zijn eigen gedrag. Mijn cliënte is inderdaad benaderd door een journalist van het AD, maar zij kan in verband met haar beroepsgeheim niet inhoudelijk reageren op het verhaal van de verdachte. Zij heeft zich dus niet kunnen verdedigen tegenover de journalist, terwijl iedereen die met de zaak te maken heeft, weet waar het over gaat. De vordering tot schadevergoeding wordt in hoger beroep gehandhaafd tot het bedrag van € 5.684,76. De verdachte begrijpt kennelijk niet wat voor een enorme impact dit heeft gehad voor mijn cliënte. Zij moet wellicht een andere baan zoeken en daar mag best wat tegenover staan.
[…]
De raadsman voert het woord tot verdediging en deelt mede dat het hoger beroep zich richt tegen de hoogte van de opgelegde taakstraf en de hoogte van de toegewezen vordering van de benadeelde partij. De raadsman verzoekt het hof, mede gelet op de financiële situatie van zijn cliënt, om de gevorderde immateriële schade te matigen en voor wat betreft de gevorderde materiële schade deze gedeeltelijk af te wijzen. De raadsman merkt daarover op dat binnen de reguliere geneeskunde nog niet is bewezen dat haptonomie effectief is. De vraag is dan ook of zijn cliënt voor deze kostenpost moet opdraaien.
Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld deelt mr. Dik mede:
Ten aanzien van de gevorderde immateriële kosten wordt een beroep gedaan op de billijkheidscorrectie, waarbij gewezen wordt op de omstandigheden in de persoonlijke sfeer. Smartengeld is niet een sanctie waarbij je rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Voorts is een haptonoomtherapeut tegenwoordig geaccepteerd binnen de geneeskunde en zijn er veel alternatieve geneeskundige behandelingen die voor vergoeding in aanmerking komen.”
3.10 Het hof heeft de vordering van [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.684,76. Het arrest van het hof houdt over de vordering van de benadeelde partij onder meer in:
“Vordering tot schadevergoeding [benadeelde]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bij dagvaarding I tenlastegelegde, tot een bedrag van € 5.684,76, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag. Dit bedrag bestaat uit € 1.684,76 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.684,76.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.684,76, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.684,76 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is het hof van oordeel dat ook de kosten die de benadeelde maakt voor het verkrijgen van haptotherapie, een vorm van alternatieve geneeswijze, kunnen worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve integraal tot het bedrag van € 1.684,76 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.684,76 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van [benadeelde] .
[…]
BESLISSING
[…]
Vordering van [benadeelde] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-196701-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.684,76 (tweeduizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.684,76 (duizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-196701-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.684,76 (tweeduizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.684,76 (duizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 juli 2022.”
3.11 Het bestreden arrest bevat tot slot – voor zover van belang – de volgende strafmotivering:
“Strafmotivering
De verdachte heeft zich allereerst op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan belaging van de mentor van zijn zoon, door haar zeer veelvuldig op te bellen, haar voicemail in te spreken en haar sms-, Whatsapp- en Facebookberichten te sturen. Door aldus te handelen heeft de verdachte gedurende een lange periode een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Het handelen van de verdachte heeft blijkens de aangifte en de verklaringen van het slachtoffer een grote invloed op haar leven gehad.” De eerste deelklacht
3.12 Ter onderbouwing van de eerste deelklacht wordt in de toelichting op het middel aangevoerd dat kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij niet dienen te worden beschouwd als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit maar als proceskosten. Uit het voegingsformulier zou blijken dat de benadeelde partij haar kosten van rechtsbijstand heeft gevorderd als schade in de zin van art. 51f Sv en dat het hof die kosten als zodanig heeft toegewezen.
3.13 Bij de beoordeling van het middel is het volgende kader van toepassing. Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding in de zin van art. 51f lid 1 Sv komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks door het strafbare feit is geleden. Kosten van rechtsbijstand kunnen niet als dergelijke rechtstreekse schade worden aangemerkt.
3.14 Uit het onder 3.4 weergegeven formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ blijkt dat de benadeelde partij in totaal € 1.684,76 aan materiële schade en dus schade in de zin van art. 51f Sv heeft gevorderd, waaronder kosten van rechtsbijstand ter hoogte van € 544,50. Het hof heeft de vordering tot materiële schadevergoeding integraal toegewezen tot een bedrag van € 1.684,76, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag van 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast heeft het hof een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f lid 1 Sr opgelegd ter hoogte van € 2.684,76,
3.15 Hiermee heeft het hof de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partij aangemerkt als rechtstreekse schade en daarmee dus het geldende – onder 3.13 weergegeven – rechtskader miskend. Het hof had de vordering van de benadeelde partij van materiële schade voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand niet-ontvankelijk moeten verklaren en op grond van art. 532 Sv over die kosten een afzonderlijke beslissing moeten nemen. Het hof heeft vervolgens ten onrechte de materiële schadevergoeding als geheel – en dus inclusief de kosten van rechtsbijstand – vermeerderd met de wettelijke rente.
3.16 De verdachte heeft – zoals ook in de toelichting op het middel wordt opgemerkt – belang bij cassatie. Bij het niet betalen van de schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) kan immers gijzeling worden toegepast. Ook is ten onrechte sprake van een verplichting voor de verdachte tot betaling van wettelijke rente over de kosten van rechtsbijstand.
3.17 Aandacht verdient tot slot nog dat door de verdediging in hoger beroep op het punt van de kosten van rechtsbijstand geen verweer tegen de vordering van materiële schadevergoeding is gevoerd. Ook in de zaak van HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3572 ging het om een door het hof toegewezen vordering van kosten van rechtsbijstand als materiële schade en ook daarin was – blijkens de stukken in die zaak – door de verdediging in hoger beroep op dit punt geen verweer tegen die vordering gevoerd.
3.18 De eerste deelklacht slaagt. De tweede deelklacht
3.19 Met betrekking tot de tweede deelklacht wordt in de toelichting op het middel geklaagd dat uit de overwegingen van het hof niet kan worden afgeleid op welke grond het hof de toewijzing van de gevorderde immateriële schade heeft gebaseerd. Subsidiair geldt volgens de steller van het middel – voor het geval dat de grondslag van de toewijzing zou kunnen worden ingelezen – dat het desbetreffende oordeel gelet op het voegingsformulier, de bijlagen daarbij en de toelichting ter zitting in elk geval ontoereikend en/of onbegrijpelijk is gemotiveerd, aangezien hieruit niet meer volgt dan dat er een beroep wordt gedaan op belemmering van werkzaamheden en reputatieschade.
3.20 Het overzichtsarrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ2019/379 m.nt. Vellinga houdt over immateriële schade onder meer in (met weglating van voetnoten):
“b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)
2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van: a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen; b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze; c. bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
3.21 De rechter dient wanneer hij een beslissing moet nemen over een vordering tot vergoeding van immateriële schade, kenbaar te maken op welke in art. 6:106 BW genoemde rechtsgrond(en) en op welke door het hof vastgestelde omstandigheden de toewijzing van de vordering berust.
3.22 Soms leest de Hoge Raad de door het hof toegepaste rechtsgrond in.
3.23 In de onderhavige zaak is namens de benadeelde partij aan de vordering tot immateriële schadevergoeding in essentie ten grondslag gelegd dat zij is belemmerd in de uitvoering van haar werk, dat zij reputatieschade heeft geleden vanwege openbare berichten op sociale media en dat zij psychisch letsel heeft opgelopen. Het psychische letsel zou zich uiten in paniekklachten, stressklachten, angst, slaapproblemen, belangst, relatieproblemen en verlies van levensvreugde.
3.24 Namens de verdachte is ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding niet meer aangevoerd dan dat mede gelet op de financiële situatie van de verdachte wordt verzocht om de gevorderde immateriële schade te matigen. Daarmee heeft de verdediging de vordering tot immateriële schadevergoeding voor wat betreft de grondslag als bedoeld in art. 6:106 BW en de namens de benadeelde partij aangevoerde feitelijke stellingen niet betwist.
3.25 Het hof heeft – kort gezegd – bewezenverklaard dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij door al dan niet met bedreigende en/of beledigende tekst haar veelvuldig te bellen, haar voicemail in te spreken, WhatsApp-, sms- en e-mailberichten naar haar te sturen en berichten op haar Facebookpagina te zetten, met het oogmerk om haar te dwingen iets te doen of vrees aan te jagen. Het hof heeft in de strafmotivering overwogen dat de verdachte gedurende een lange periode een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en dat het handelen van de verdachte blijkens de aangifte en de verklaringen van het slachtoffer een grote invloed op haar leven heeft gehad. Volgens het oordeel van het hof is aannemelijk geworden dat de benadeelde partij als gevolg van dit bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden en dat – naar maatstaven van billijkheid – een immateriële schadevergoeding van € 1.000,- toewijsbaar is, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade.
3.26 Het hof heeft niet uitdrukkelijk kenbaar gemaakt op welke in art. 6:106 BW vermelde rechtsgrond of op grond van welke omstandigheden het de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding heeft gebaseerd.
3.27 Voor de in art. 6:106 lid 1, aanhef en onder a, BW genoemde grond, te weten het oogmerk om immateriële schade toe te brengen, gaat het erom of de verdachte met het bewezenverklaarde feit heeft gehandeld met de bedoeling de benadeelde immateriële schade toe te brengen.
3.28 Enigszins anders ligt het voor de rechtsgrond van schending in de eer of goede naam (art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b, BW – de daarin ook genoemde rechtsgrond van lichamelijk letsel speelt overigens in het geheel niet). De bewezenverklaring houdt in dat de verdachte de benadeelde partij “al dan niet met bedreigende en/of beledigende tekst” veelvuldig telefonisch, via voicemail en met digitale berichten heeft benaderd en meermalen berichten op haar Facebookpagina heeft gezet. De woorden “al dan niet” moeten mijns inziens zo worden gelezen dat bij sommige van deze uitingen wel sprake was van bedreigende en/of beledigende teksten en bij andere niet. Gelet daarop impliceert de bewezenverklaring dat de eer en/of goede naam van het slachtoffer is geschonden. Daarbij telt dat voor aansprakelijkheid wegens schending van eer niet is vereist dat de aantasting aan anderen dan de gelaedeerde bekend is, al kan dat wel van betekenis zijn voor de omvang van de vergoeding.
3.29 Dan de rechtsgrond dat de benadeelde partij “op andere wijze” in zijn persoon is aangetast (art. 6:106 lid 1, aanhef en onder b BW). Deze restcategorie kent meerdere varianten.
3.30 Deze grond is allereerst aan de orde als de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de gegevens die de benadeelde partij heeft aangevoerd moet naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel worden vastgesteld. Het hoeft niet te gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en het geestelijk letsel hoeft ook niet noodzakelijkerwijs door een psychiater of een psycholoog te worden vastgesteld.
3.31 De door de benadeelde partij overgelegde stukken bevatten een verklaring van een behandelend haptonoom over de benadeelde partij. Ik meen dat op basis van deze verklaring niet valt vast te stellen dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit geestelijk letsel heeft opgelopen. De verklaring houdt in dat de “grote paniekklachten” van de benadeelde partij “direct samenhangen met een cliënt [de zoon van de verdachte, vK] die zij in begeleiding heeft vanuit haar functie als mentor” en “nog meer versterkt [werden en worden] door het gedrag van de bijbehorende ouders”. Hieruit volgt dat de klachten in belangrijke mate al voorafgaand aan het strafbare feit bestonden. Zonder nadere vaststelling over de aard van het door de benadeelde partij gestelde psychische letsel en de oorzaak daarvan, kan de toewijzing van de vordering tot immateriële schade niet op deze grond worden gestoeld. Dat het hof in de strafmotivering heeft overwogen “dat het handelen van de verdachte blijkens de aangifte en de verklaringen van het slachtoffer een grote invloed op haar leven heeft gehad” acht ik hiertoe eveneens ontoereikend.
3.32 Verder kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde ook meebrengen dat sprake is van aantasting in zijn persoon “op andere wijze” in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW. Het gaat daarbij om gevallen waarin door onrechtmatig handelen zwaarwegende persoonsbelangen zijn getroffen zonder dat fysiek of psychisch letsel is opgelopen.
3.33 Met enige welwillendheid valt uit de overwegingen van het hof op te maken dat het hof hierop het oog heeft. Uit de bewezenverklaring en de strafmotivering blijkt dat het hof van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van het slachtoffer en dat hij daarbij stelselmatig en een lange periode een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer heeft gemaakt. Het hof stelt vast dat dit blijkens de aangifte en de verklaringen van het slachtoffer een grote invloed op haar leven heeft gehad. De overwegingen van het hof hebben daarmee betrekking op de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan, welke factoren overigens met elkaar samenhangen. Hieruit volgt immers dat onder meer dat het om een op de persoon gericht strafbaar feit gaat (aard normschending), dat het een zwaardere vorm van belaging betreft (ernst normschending), dat het feit het leven van het slachtoffer heeft geraakt (aard gevolgen) en dat die invloed op het leven groot was (ernst gevolgen). Omdat aantasting van de persoonlijke levenssfeer is aan te merken als aantasting in de persoon “op andere wijze” in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW,
3.34 Wat betreft die omstandigheden is nog van belang dat “de verklaringen van het slachtoffer” waaraan het hof – slechts in zijn algemeenheid
3.35 Zoals voortvloeit uit het besprokene onder 3.32 is voor toewijzing van een vordering tot immateriële schade wegens aantasting in de persoon “op andere wijze” vereist dat die aantasting – kort gezegd – kan worden aangenomen op basis van een op concrete gegevens steunende onderbouwing van de vordering of omdat de aantasting voldoende manifest is. Ik meen dat deze vereisten als communicerende vaten kunnen worden begrepen: naar mate de nadelige gevolgen voor de benadeelde evidenter zijn, kan een beperktere onderbouwing van de vordering volstaan. In mijn ogen kan hetzelfde gelden voor het kennelijke oordeel van de feitenrechter dat sprake is van een aantasting in de persoon “op andere wijze” in de zin van art. 6:106, aanhef en onder b, BW: een beperkte motivering van dat oordeel zal eerder als toereikend kunnen worden aangemerkt naar mate evidenter is dat sprake is van zodanige schade. Tegen deze achtergrond en alles afwegende meen ik dat de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding, ondanks de schrale motivering van die toewijzing door het hof, niet onterecht is en dat deze evenmin ontoereikend of onbegrijpelijk is gemotiveerd.
3.36 De tweede deelklacht faalt.
3.37 Het middel slaagt voor zover het de eerste deelklacht betreft. Dit heeft als gevolg dat ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de zin van art. 36f Sr niet in stand kan blijven.
4 Afronding
4.1 Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte op 26 juni 2023 cassatieberoep is ingesteld. Dit betekent dat de Hoge Raad niet binnen twee jaren nadat het cassatieberoep is ingesteld arrest zal wijzen en dat in de cassatiefase sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van opgelegde taakstraf en de vervangende hechtenis naar de gebruikelijke maatstaf.
4.2 Voor het overige heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3 Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf en de vervangende hechtenis, alsmede de beslissing op de vordering van [benadeelde] voor zover deze de op de voet van materiële schade toegewezen schadevergoeding betreft en de schadevergoedingsmaatregel;
- vermindering van de opgelegde taakstraf en de vervangende hechtenis naar de gebruikelijke maatstaf;
- terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering van materiële schadevergoeding van [benadeelde] en de schadevergoedingsmaatregel opnieuw wordt berecht en afgedaan,
- en verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uit het arrest blijkt dat “Dagvaarding I” betrekking heeft op de zaak met parketnummer 09-196701-22.
In het formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van [benadeelde] van 18 november 2022 is dit document aangeduid als “bijlage 6”.
Zie het overzichtsarrest HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ2019/379 m.nt. Vellinga, r.o. 2.7.2 en verder HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, NJ2017/366 m.nt. Reijntjes, r.o. 3.4.2 en HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:890, r.o. 2.3. Vgl. HR 21 september 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1533, NJ1999/801, r.o. 3.2 en 3.4.
HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, NJ2017/366 m.nt. Reijntjes, r.o. 3.4.2, HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ2019/379 m.nt. Vellinga, r.o. 2.7.2, HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:890, r.o. 2.3.
HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, NJ2017/366 m.nt. Reijntjes, r.o. 3.4.3, HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1786, NJ2000/413, r.o. 3.1.1, HR 16 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:890, r.o. 2.4. Zie m.b.t. reiskosten: HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:334, r.o. 3.3.1, HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338, r.o. 2.2, HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905, r.o. 2.3.
Voorheen art. 592a Sv. Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82 (i.w.tr. 1 januari 2020). Zie voor een toepassing van art. 532 Sv bijv. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:334, r.o. 3.3.1 en 3.5 en zie ook HR 5 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1443, r.o. 3.3-3.4.
HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2233, r.o. 2.3, HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, NJ2017/366 m.nt. Reijntjes, r.o. 3.4.4, HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:87, NJ2019/123 m.nt. Vellinga, r.o. 3.4.1, HR 18 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD1786, NJ2000/413, r.o. 3.1.2.
De maatregel is opgelegd vanwege de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van € 2.684,76 bestaande uit € 1.684,76 materiële en € 1.000,- immateriële schadevergoeding.
Vgl. HR 15 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3572, r.o. 3.2.
Zie voor de vordering van de benadeelde partij in die zaak randnr. 17 van de conclusie van A-G Aben voor dit arrest.
Zie A-G Harteveld, conclusie voor HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:653, NJ 2017/366 m.nt. Reijntjes, randnr. 5.7.
HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ2019/379 m.nt. Vellinga, r.o. 2.7.2.
HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33, NJ 2023/107 m.nt. Vellinga, r.o. 3.4, HR 27 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:263, NJ 2024/158 m.nt. Vellinga, r.o. 3.4, HR 21 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:30, r.o. 2.6, HR 28 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:96, r.o. 3.3 en HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:400, r.o. 3.4.
HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, NJ2019/468 m.nt. Vellinga, r.o. 2.4.2.
Vgl. HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, NJ2019/468 m.nt. Vellinga, r.o. 2.4.1, HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1035, r.o. 4.3.1, HR 8 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1956, NJ2021/66 m.nt. Lindenbergh, r.o. 2.4.2, HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1243, r.o. 3.3.1.
HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33, NJ2023/107 m.nt. Vellinga, r.o. 3.4.
Vgl. A-G Keulen, conclusie voor HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33, NJ2023/107 m.nt. Vellinga, randnr. 27.
Vgl. HR 28 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:96, r.o. 3.3,
Vgl. HR 21 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:30, r.o. 2.5.
HR 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:836, r.o. 3.3.3. Zie ook S.D. Lindenbergh, Smartengeld, Deventer: Wolters Kluwer 2023, randnr. 227.
Lindenbergh, a.w., randnr. 229.
Vgl. Lindenbergh, a.w., randnr. 187 en 197. Vgl. A-G Keulen, conclusie voor 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33, NJ2023/107 m.nt. Vellinga, randnr. 35 en HR 18 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:836, r.o. 3.4.
Lindenbergh, a.w., randnr. 175
Vgl. HR 31 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:33, NJ2023/107 m.nt. Vellinga, r.o. 3.4.
HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024, NJ2021/284 m.nt. Lindenbergh, r.o. 2.6.1.
Vgl. Lindenbergh, a.w., randnr. 187.
Vgl. Lindenbergh, a.w., randnr. 198.
HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ2019/379 m.nt. Vellinga, r.o. 2.4.5.
Lindenbergh, a.w., randnr. 181, 183, 216-218.
Vgl. het eveneens karig, maar volgens de Hoge Raad toereikend gemotiveerde oordeel van het hof in HR 27 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:774, NJ 2025/166 (derde middel), waarbij een volgens de Hoge Raad voor de toewijzing van de vordering relevante omstandigheid (te weten dat het slachtoffer zich diep beledigd voelde door het spugen van de verdachte in haar ogen; zie r.o. 4.3) door het hof niet was vastgesteld blijkens diens overwegingen maar wel uit de bewijsmiddelen bleek (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 1 december 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4597). De povere motivering door het hof volstond echter niet in HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, NJ2019/468 m.nt. Vellinga, r.o. 2.4.2.
Proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2023, p. 4.
Vgl. HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:901, NJ2019/380 m.nt. Vellinga, r.o. 2.4.2 en HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:400, r.o. 3.4.