Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1682 - Hoge Raad - 25 november 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:168225 november 2025

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer23/02476
Datum25 november 2025
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 19 juni 2023, nummer 22-003335-22, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat L.E.G. van der Hut bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld.
Namens de [benadeelde] heeft de advocaat T.K. Dik een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal P.H.P.H.M.C. van Kempen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf en de vervangende hechtenis, alsmede de beslissing op de vordering van de [benadeelde] voor zover deze de op de voet van materiële schade toegewezen schadevergoeding betreft en de schadevergoedingsmaatregel; vermindering van de opgelegde taakstraf en de vervangende hechtenis naar de gebruikelijke maatstaf; terugwijzing van de zaak naar het hof Den Haag, opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering van materiële schadevergoeding van de [benadeelde] en de schadevergoedingsmaatregel opnieuw wordt berecht en afgedaan, en verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel klaagt in verband met het in de zaak met parketnummer 09-196701-22 ("dagvaarding I") bewezenverklaarde onder meer over de toewijzing door het hof van de vordering van de [benadeelde] tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand als materiële schade en de in verband daarmee opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Het voert daartoe aan dat het bij die kosten gaat om proceskosten waarover de rechter op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een beslissing moet nemen.
2.2 Ten laste van de verdachte is in de zaak met parketnummer 09-196701-22 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 25-10-2021 t/m 27-07-2022 te [plaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde] , immers heeft verdachte (al dan niet met bedreigende en/of beledigende tekst): - haar veelvuldig opgebeld en haar voicemail ingesproken; - veelvuldig whatsappberichten en sms-berichten naar haar gestuurd; - veelvuldig e-mailberichten naar haar gestuurd en - meermalen berichten op haar Facebook-pagina gezet;
met het oogmerk die [benadeelde] , te dwingen iets te doen en vrees aan te jagen."
2.3.1 Bij de stukken bevindt zich een 'Verzoek tot schadevergoeding' van de benadeelde partij van 18 november 2022, met bijlagen. Dit verzoek houdt onder meer in:
"Omschrijving materiële/verplaatste schade Bedrag Bijlage
(...)
Kosten advocaat mr. [betrokkene 1] € 544,50 6
Totaal materiele schade/verplaatste schade € 1.684,76"
2.3.2 De betreffende bijlage bevat een factuur van de advocaat [betrokkene 1] van 16 november 2022 voor een bedrag van € 544,50, met als omschrijving:
"Verleende rechtsbijstand: stopbrief, telefoongesprekken, whatsapp
berichten, advies over gedragsaanwijzing
2,5 uur @ € 180,00 € 450,00
Totaal excl. BTW € 450,00
BTW 21% € 94,50
Totaal € 544,50"
2.3.3 Het hof heeft over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel onder meer overwogen en beslist:
"Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.684,76 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bij dagvaarding I bewezenverklaarde. (...) De vordering van de benadeelde partij zal derhalve integraal tot het bedrag van € 1.684,76 worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 juli 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.684,76 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] .
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Vordering van de [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-196701-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.684,76 (tweeduizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.684,76 (duizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-196701-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.684,76 (tweeduizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) bestaande uit € 1.684,76 (duizend zeshonderdvierentachtig euro en zesenzeventig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 36 (zesendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 27 juli 2022."
2.4 De Hoge Raad verwijst voor het juridisch kader voor de beoordeling van buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand naar het arrest dat hij vandaag heeft uitgesproken in de zaak 24/00891, ECLI:NL:HR:2025:1681, rechtsoverweging 3.4 tot en met 3.6.
2.5 Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor zover deze strekt tot vergoeding van materiële schade toegewezen, ook voor zover deze betrekking heeft op de onder 2.3.1 bedoelde "kosten advocaat mr. [betrokkene 1] ". Daarmee heeft het hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat die kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en het is toereikend gemotiveerd
2.6 Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.7 De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.

4 Beslissing

De Hoge Raad: - vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis; - vermindert het aantal uren taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat de taakstraf 143 uren beloopt, subsidiair 71 dagen hechtenis; - verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en F. Damsteegt, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2025.