ECLI:NL:RBOBR:2025:5858 - Veroordeling vuilnisman voor dodelijk ongeval na drugsgebruik - 22 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat een chauffeur van de vuilniswagen die onder invloed van amfetamine een fietser overreed, zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden. De bestuurder had ondanks langdurig en vrij zicht de fietser niet opgemerkt, wat in combinatie met het drugsgebruik een zware mate van schuld oplevert.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01-402701-24Parketnummer vordering tot tenuitvoerlegging: 96-288581-20
Datum uitspraak: 22 september 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
geboren te [geboorteplaats] op [1983] , wonende te [adres] , thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, locatie Ter Peel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2025, 12 juni 2025 en 8 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 februari 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1 zij op of omstreeks 19 december 2024 te Sint Anthonis, althans in de gemeente Land van Cuijk, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmede rijdende over de weg, Rondveld en/of Stevensbeekseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
te rijden onder invloed van amfetamine, althans van een stof, waarvan zij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, en/of niet voldoende te letten op het overige verkeer op de Rondveld en/of Stevensbeekseweg en/of een naast/voor de door haar bestuurde vrachtwagen staande fietser niet op te merken en/of vanaf de Rondveld rechtsaf te slaan naar de Stevensbeekseweg en/of niet (voldoende) te kijken of de kruising vrij was van overig verkeer en/of over die fietser heen te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood,
terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
Feit 2 zij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Sint Anthonis, althans in de gemeente Land van Cuijk, op/aan de Rondveld en/of Stevensbeekseweg, op of omstreeks 19 december 2024 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ) is gedood, althans letsel en/of schade aan die ander was toegebracht.
De zaak met parketnummer 96-288581-20 is aangebracht bij vordering van 4 februari 2025. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de Politierechter te Arnhem van 24 februari 2022. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft de officier van justitie een vordering ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering aangekondigd. Nu deze vordering uiteindelijk niet op de terechtzitting is gedaan, zal de rechtbank de zaak beoordelen aan de hand van de dagvaarding van 18 februari 2025. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Op 19 december 2024 heeft er een ongeval plaatsgevonden op een T-splitsing in Sint Anthonis tussen een vrachtauto die was ingericht als vuilnisauto (hierna: vuilnisauto) en een fietser, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), waarbij [slachtoffer] is overleden. Verdachte wordt verweten als bestuurder van de vuilnisauto schuld te hebben aan dit ongeval en de daaropvolgende dood van [slachtoffer] door – kort gezegd – niet of onvoldoende op te letten op de weg richting de kruising en bij het afslaan op de kruising, waardoor zij [slachtoffer] niet heeft gezien en de aanrijding kon gebeuren. Zij zou bovendien hebben gereden onder invloed van harddrugs (amfetamine). Verdachte is na het ongeval doorgereden, waardoor de officier van justitie haar onder feit 2 ook verwijt de plaats van het ongeval te hebben verlaten, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat bij dat ongeval schade en/of (dodelijk) letsel was ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij meent dat verdachte onder invloed van amfetamine zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend heeft gereden. Ook feit 2 acht de officier van justitie bewezen. Verdachte had de botsing met en het overrijden van de fiets kunnen en moeten opmerken.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft – kort samengevat – aangevoerd dat feit 1 weliswaar wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar dat verdachte daarbij de laagste gradatie van schuld kan worden verweten, namelijk aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid. Voor zover al kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] had kunnen en moeten zien op de weg richting het kruispunt, heeft dit niet bijgedragen aan het ongeval. De vuilnisauto en [slachtoffer] hebben namelijk enige tijd stil gestaan op het kruispunt, waarna het ongeval plaatsvond toen verdachte de bocht rechtsaf nam. Verdachte heeft bij het afslaan op de kruising aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gehandeld door [slachtoffer] niet op te merken, terwijl zij [slachtoffer] op dat moment wel had kunnen en moeten zien. Dit is de verkeersfout waardoor de dodelijke aanrijding plaatsvond. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Verdachte heeft van het ongeval niets gemerkt. Daarom kan het ten laste gelegde weten dan wel vermoeden niet worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte vrijwillig is teruggekeerd naar de plaats van het ongeval. Daarmee vervalt het vervolgingsrecht op grond van artikel 184 WVW en dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank.
Bewijsmiddelen. Omwille van de leesbaarheid van het vonnis wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de uitwerking daarvan in de bewijsbijlage, die van dit vonnis deel uitmaakt.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1.
Juridisch kader. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de onder feit 1 ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW, is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Er bestaan verschillende gradaties van schuld. De lichtste vorm is een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en/of onachtzaamheid, daarna volgen zeer onvoorzichtig/onoplettend rijgedrag en, in de ergste gevallen, roekeloos rijgedrag. Aan de orde is de vraag of van een dergelijke vorm van schuld sprake is, en, zo ja, in welke gradatie.
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW, gaat het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad om het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of verdachte tekort is geschoten in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. De Hoge Raad heeft daarbij opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft – ongeacht het gevolg daarvan – dus niet altijd schuld op te leveren.
Feitelijke gang van zaken. Op basis van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten vast.
Verdachte heeft op de avond voor de ochtend van het ongeval amfetamine gebruikt. De andersluidende verklaringen hierover van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig. Zij heeft het gebruik van amfetamine in een gedetailleerde verklaring bekend tegenover de rechter-commissaris en de GZ-psycholoog in het kader van een voorgeleidingsconsult, en in haar bloed is ook amfetamine aangetroffen.
Op de ochtend van het ongeval reed verdachte als bestuurster van de vuilnisauto op ’t Rondveld te Sint Anthonis in de richting van de kruising met de Stevensbeekseweg. [slachtoffer] fietste op dezelfde weg en in dezelfde richting. Op 850 meter voor de botsplek passeerde eerst [slachtoffer] een aldaar aanwezige camera. Ruim één minuut later passeert ook verdachte deze camera met de vuilnisauto.[slachtoffer] voerde bij het passeren van de camera een helderrood achterlicht. De rechtbank neemt bij gebrek aan enig bewijs voor het tegendeel aan dat dit achterlicht tot het moment van de botsing, enkele minuten later, met dezelfde helderheid is blijven branden. De rechtbank stelt verder vast dat [slachtoffer] eerder dan de vuilnisauto op de kruising is aangekomen. Deze vaststelling baseert de rechtbank op de verklaringen van de getuigen ter plaatse, met name die van getuige [getuige] , de verstreken tijd tussen het passeren van de camera door [slachtoffer] en door verdachte, de bepaling van de relatieve posities van de vuilnisauto en [slachtoffer] uit de reconstructie gebaseerd op de tachograafdata en de berekende snelheid van de fiets, en de wijze waarop de vuilnisauto en [slachtoffer] met haar fiets bij de kruising stonden opgesteld (de vuilnisauto uiterst rechts en deels naast het wegdek, met [slachtoffer] daar direct rechtsvoor).
Verdachte had vanaf 320 meter voor de botsplaats (de kruising) tot ongeveer 20 meter voor de botsplaats continu vrij zicht op [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] gedurende het afleggen van deze afstand echter niet gezien. Op het kruispunt, toen de vuilnisauto en de fiets stilstonden, had verdachte geen zicht meer op [slachtoffer] omdat zij in de dode hoek stond. Bij het oprijden van de kruising om de bocht naar rechts te nemen, had verdachte echter opnieuw zicht op zowel de fiets van [slachtoffer] als op [slachtoffer] zelf, via twee verschillende camera’s waarvan de beeldschermen zich in de bestuurderscabine bevonden. Verdachte heeft [slachtoffer] ook op dit moment niet gezien. Zij is vervolgens bij het nemen van de bocht tegen en over [slachtoffer] en haar fiets gereden. [slachtoffer] is aan de gevolgen van deze aanrijding overleden.
Beoordeling rijgedrag verdachte. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend heeft gereden. Verdachte was als bestuurder van een grote, zware vuilnisauto in het bijzonder gehouden om op ieder moment van haar rit de weg en het verkeer dat zich daarop bevond nauwlettend en zorgvuldig in de gaten te houden. Op verdachte rustte dan ook een extra zorgplicht (de zogenaamde Garantenstellung), juist ook rond het tijdstip van 08:00 uur op een werkdag en bij duisternis, waarbij het een feit van algemene bekendheid is dat veel scholieren zich rond die tijd op de fiets richting school begeven.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de weg richting de kruising vanaf ongeveer 300 meter tot het moment van het stilstaan op die kruising [slachtoffer] en haar goed verlichte fiets goed had kunnen zien. Meerdere getuigen, die achter verdachte reden in een personenauto, hebben [slachtoffer] en haar fiets wel opgemerkt bij het naderen van de kruising. Verdachte heeft, aldus haar eigen verklaring, [slachtoffer] echter in het geheel niet gezien gedurende haar rit over ’t Rondveld. Verdachte heeft daarmee gedurende een langere periode onvoldoende opgelet op de weg en het overige verkeer. Ook op en bij het verlaten van de kruising heeft verdachte [slachtoffer] en haar fiets helemaal niet opgemerkt, terwijl deze wel zichtbaar waren op de beeldschermen in de cabine. Ook op dit punt heeft verdachte niet goed opgelet. Zij heeft zich er niet voldoende van vergewist dat de ruimte rondom de vrachtauto vrij was voordat zij rechtsaf sloeg.
Uit bandensporen en een getuigenverklaring blijkt verder dat verdachte de bocht vrij kort genomen heeft, wat er ook op wijst dat zij bij het nemen van de bocht onvoldoende rekening hield met overige, mogelijk zich in de dode hoek bevindende (zwakkere) verkeersdeelnemers.
Verdachte was gedurende de hele rit bovendien onder invloed van een strafbare hoeveelheid harddrugs. Een aantal uren na het ongeval werd de maximaal toegestane hoeveelheid amfetamine in haar bloed nog overschreden. Het is algemeen bekend dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid negatief kan beïnvloeden.
Verdachte is aldus, vergeleken met wat van een bekwaam en zorgvuldig vuilnisautobestuurder in dezelfde omstandigheden mag worden verwacht, zwaar en langdurig tekortgeschoten in haar rijgedrag. De rechtbank kan niet anders concluderen dan dat verdachte in de minuten voor en op het moment van het ongeval kennelijk ernstig afgeleid was van de weg, en daarmee totaal onverantwoord heeft gereden. Dit terwijl zij vanwege haar drugsgebruik van de avond daarvoor nog onder invloed van amfetamine was. Daardoor heeft een noodlottig ongeval plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij betrokken was geweest bij een verkeersongeval waarbij aan een ander schade of letsel was toegebracht. Voor dat oordeel is redengevend dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gezien en op het moment van de aanrijding niet door heeft gehad dat zij [slachtoffer] had aangereden. De verklaring van een getuige dat de achterkant van de vuilnisauto bewoog en de conclusie van de politie dat de schommeling die werd veroorzaakt door het aan- en overrijden van een soortgelijke fiets als die van [slachtoffer] , voelbaar was in de bestuurderscabine, is voor de rechtbank onvoldoende om daaruit zonder meer af te leiden dat (1) verdachte die schommeling moet hebben opgemerkt en (2) dat zij daaruit de conclusie moest trekken dat zij een verkeersongeval veroorzaakte. Hierbij is ook van belang dat niet bekend is wat de precieze omstandigheden in de bestuurderscabine waren ten tijde van het ongeval en welke schommelingen door verdachte als normaal en welke als abnormaal werden ervaren.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de in de bewijsbijlage uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op 19 december 2024 te Sint Anthonis, in de gemeente Land van Cuijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtwagen), daarmede rijdende over de weg, Rondveld en Stevensbeekseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend
te rijden onder invloed van amfetamine, waarvan zij weet, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kan verminderen, en niet voldoende te letten op het overige verkeer op ‘t Rondveld en de Stevensbeekseweg en een naast/voor de door haar bestuurde vrachtwagen staande fietser niet op te merken en vanaf ‘t Rondveld rechtsaf te slaan naar de Stevensbeekseweg en niet voldoende te kijken of de kruising vrij was van overig verkeer en over die fietser heen te rijden,
waardoor een ander genaamd [slachtoffer] werd gedood,
terwijl zij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd dat voor de beide tenlastegelegde feiten aan verdachte wordt opgelegd:
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft haar vordering tot oplegging van de tbs-maatregel – kort samengevat – als volgt onderbouwd. Zij stelt dat de tbs met voorwaarden noodzakelijk is om het gevaar op herhaling te beperken. Het feit dat deze maatregel bij overtreding van de voorwaarden kan worden omgezet in een ongemaximeerde terbeschikkingstelling met dwangverpleging zorgt voor het benodigde afschrikwekkende effect bij verdachte. Gelet op de vele veroordelingen voor het rijden onder invloed van alcohol en drugs, en het feit dat verdachte onderhavig feit in een proeftijd heeft gepleegd, is een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden niet voldoende om het recidiverisico tot een acceptabel niveau terug te brengen.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft de rechtbank verzocht om, uitgaande van een vrijspraak voor feit 2 en een bewezenverklaring van feit 1 met de lichtste mate van schuld, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer duurt dan de reeds doorgebrachte tijd in voorarrest, te weten ongeveer 9 maanden. Daarbij heeft de raadsman ook verwezen naar de LOVS-oriëntatiepunten. Een stok achter de deur in de vorm van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden ter voorkoming van recidive is passend, maar de noodzaak van oplegging van de tbs-maatregel is niet gebleken.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval. Zij heeft als bestuurster van een vuilnisauto zowel bij het naderen van een kruising als bij het afslaan op die kruising onvoldoende opgelet op het verkeer om haar heen, waardoor zij over de 14-jarige [slachtoffer] en haar fiets is gereden. Verdachte was ten tijde van dit ongeval onder invloed van amfetamine. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte honderden meters duidelijk zicht moet hebben gehad op [slachtoffer] en haar fiets, en dat zij wederom zicht had op [slachtoffer] en haar fiets bij het maken van de bocht op de kruising. Omdat verdachte niets heeft gemerkt van het ongeval en [slachtoffer] op geen enkel moment heeft gezien, betekent dit dat verdachte zowel bij het naderen van de kruising als op de kruising zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend is geweest. Van verdachte mocht, als bestuurster van een bijzonder groot en zwaar voertuig, extra oplettendheid en voorzichtigheid worden verwacht in de gegeven omstandigheden. Dat verdachte onder invloed reed van harddrugs maakt het verwijt dat haar kan worden gemaakt des te groter. Het onverantwoorde rijgedrag van verdachte heeft een einde gemaakt aan het nog jonge leven van [slachtoffer] , die nietsvermoedend met haar fiets onderweg was naar school. [slachtoffer] is hiermee op gruwelijke wijze de kans ontnomen om te genieten van alles wat het leven haar nog te bieden had. De nabestaanden van [slachtoffer] is hierdoor een onherstelbaar leed aangedaan en zij zijn voor het leven getekend door het ongeval en het verlies van [slachtoffer] . De moeder van [slachtoffer] heeft ter terechtzitting op indrukwekkende wijze onder woorden gebracht hoezeer zij en andere nabestaanden zijn getroffen door het verlies van [slachtoffer] .
De rechtbank weegt in sterk strafverzwarende zin mee dat verdachte ten tijde van het ongeval onder invloed was van amfetamine, terwijl zij in het verleden veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld voor het rijden onder invloed van zowel drugs als alcohol. Daar komt bij dat verdachte hier geen verantwoordelijkheid voor neemt door, na een eerdere bekentenis, ter zitting te ontkennen dat zij amfetamine had gebruikt en een leugenachtige verklaring af te leggen over de wijze waarop de amfetamine in haar bloed terechtgekomen zou zijn.
Dat verdachte naar eigen zeggen onvoldoende vertrouwen had in haar rijvaardigheid in de vuilnisauto en dat zij niet zonder bijrijder zou moeten rijden, maar dit toch heeft gedaan omdat ze haar baan wilde behouden, doet niets af aan het aan verdachte gemaakte verwijt. Deze omstandigheid weegt de rechtbank daarom niet mee in strafmatigende zin.
Persoon van verdachte. Met betrekking tot de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het meest recente uittreksel uit de justitiële documentatie (haar strafblad). Hieruit volgt dat zij al vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor rijden onder invloed van alcohol en drugs en het rijden zonder geldig rijbewijs. Voor laatstgenoemd feit liep zij ten tijde van het bewezen verklaarde bovendien in een proeftijd. Ook is verdachte meermalen veroordeeld voor andersoortige delicten, waaronder geweldsdelicten.
Over verdachte zijn verder meerdere persoonlijkheidsrapportages opgemaakt, namelijk (1) een NIFP-rapport van 18 maart 2025 inhoudende een psychologisch onderzoek verricht door drs. V.T.G. Arnts, GZ-psycholoog, (2) een NIFP-rapport van 27 mei 2025 inhoudende een psychiatrisch onderzoek verricht door H.L.C. Morre, psychiater en (3) een reclasseringsrapport met een advies over de uitvoerbaarheid van een eventuele tbs-maatregel met voorwaarden van 27 augustus 2025 door reclasseringswerker T. Sommers. Psychiater Morre heeft op 14 juli 2025 schriftelijk vragen van de officier van justitie naar aanleiding van zijn NIFP-rapportage beantwoord. De rechtbank zal hieronder – kort samengevat – weergeven wat er uit voorgaande rapportages blijkt.
De psycholoog beschrijft dat bij verdachte sprake is van een gevoeligheid voor stress, aandachtsproblemen, impulsiviteit en agressiedoorbraken. Daarnaast is sprake van een beperkt reflectief vermogen, het overschatten van eigen capaciteiten en het onderschatten en bagatelliseren van de gevaren van eigen gedragskeuzes/gedrag. Hier lijkt persoonlijkheidsproblematiek aan ten grondslag te liggen in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde kenmerken (borderline, antisociale en dwangmatige trekken). In het verleden werd een cognitieve stoornis vastgesteld bij betrokkene (aandachtsproblemen en problemen in de uitvoerende functies). In eerdere Pro Justitia-onderzoeken is beschreven dat men adviseerde om de behandeling van verdachte ambulant (poliklinisch) vorm te geven, omdat de verwachting was dat een klinische behandeling te sterk ontregelend zou zijn, dat verdachte haar toekomstperspectief zou kunnen kwijtraken en een dergelijke behandeling daardoor moeizaam zou verlopen en een zeer langdurig karakter zou kunnen krijgen. Voorgaande is nog steeds een punt van aandacht voor het beschrijven van een behandeladvies. Daarnaast is het de vraag of een langdurige klinische behandeling wel leidt tot gedragsverandering, aangezien ook in een klinische setting de beperkte leerbaarheid van verdachte nog steeds een beperkende factor blijft. Ook moet worden opgemerkt dat het op basis van huidig onderzoek lastig blijkt om zicht te krijgen op de delictdynamiek en de omstandigheden die een rol hebben gespeeld in het tot stand komen van het delict. De psycholoog kan geen advies geven over het strafrechtelijk kader waarin behandeling zou moeten plaatsvinden, aangezien er onvoldoende informatie is over de omstandigheden voorafgaand en tijdens, een eventuele doorwerking van problematiek op het delict en het ontbreken van een advies over de mate van toerekenen.
De psychiater komt tot vergelijkbare bevindingen. Over de kans op herhaling overweegt hij het volgende. De aard, de ernst en de hardnekkigheid van de persoonlijkheidspathologie van verdachte maken dat de kans op nieuwe (algemene) grensoverschrijdingen als hoog moet worden aangemerkt (de rechtbank begrijpt, ook uit de nadere toelichting van de psychiater, dat daar ook het zich schuldig maken aan nieuwe verkeersdelicten moet worden begrepen). Daarbij tekent de psychiater aan dat de kans op een herhaling van delicten gelijk aan of lijkend op het nu bewezen verklaarde gezien het specifieke, situatiegebonden karakter daarvan, als laag wordt beoordeeld.
Een behandeling acht de psychiater noodzakelijk. Deze behandeling zal naar verwachting langere tijd gaan duren en dient binnen een verplichtend kader te worden opgelegd, omdat anders de kans groot is dat verdachte zich eraan zal onttrekken. Doordat de psychiater de psychopathologie bij verdachte en de ten laste gelegde feiten niet afdoende heeft kunnen onderzoeken kan ook hij geen uitspraken doen over interventies die het recidivegevaar zouden kunnen beperken en de juridische kaders waarbinnen deze zouden moeten plaatsvinden.
De reclassering heeft op verzoek van de officier van justitie een tbs-maatregelenrapport opgesteld waarin zij – kort samengevat – het volgende heeft gerelateerd. Zij merkt op dat het verzoek om een tbs-maatregelenrapport ongebruikelijk is wanneer de psycholoog en psychiater zich onthouden van een interventie (c.q. maatregel-)advies. Indien dit juridisch mogelijk is, kan met een tbs-maatregel met voorwaarden een stevig kader worden gecreëerd waarmee verdachte nauwlettend gevolgd kan worden en zich geen misstappen kan permitteren.Een poliklinisch behandeltraject (niet zozeer gericht op gedragsverandering maar wel op ondersteuning en wellicht traumabehandeling, dit ter beoordeling aan de behandelaren), het strikt nakomen van de afspraken met de reclassering en een algeheel middelenverbod (en controle daarop) worden als belangrijkste voorwaarden gezien. Het is de vraag of het verdachte gaat lukken zich langdurend te conformeren aan de opgelegde voorwaarden.Indien er juridisch te weinig grondslag is om een maatregel van tbs met voorwaarden op te leggen, zouden voornoemde voorwaarden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel opgelegd kunnen worden. Ook hierbij is het echter de vraag in hoeverre het verdachte gaat lukken zich hier langdurig aan te conformeren, kijkend naar de ervaringen in het verleden. De reclassering heeft de voorkeur voor een tbs-maatregel met voorwaarden om te voorkomen dat verdachte, bij overtreding van een of meerdere voorwaarden, na het uitzitten van een voorwaardelijk strafdeel, zonder toezicht en voorwaarden weer buiten komt.
Strafoplegging. Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als algemeen vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een ander komt te overlijden en waarbij sprake is van ernstige schuld, zoals in dit geval, gaan de oriëntatiepunten uit van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar. De oriëntatiepunten maken vervolgens in strafverzwarende zin onderscheid tussen het gebruik van alcohol (< 570 µg/l), en het gebruik van veel alcohol (> 570 µg/l). Omdat verdachte in dit geval niet onder invloed van alcohol maar van drugs heeft gereden, zoekt de rechtbank aansluiting bij het oriëntatiepunt voor het rijden onder invloed van alcohol (< 570 µg/l) . Het oriëntatiepunt hiervoor is een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van drie jaren. De rechtbank kiest niet voor het oriëntatiepunt ‘veel alcohol’ omdat de toegestane hoeveelheid amfetamine in het bloed van verdachte slechts in relatief beperkte mate was overschreden.
Gelet op het omvangrijke strafblad van verdachte, met name op het gebied van gevaarzettende verkeersdelicten en het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep van een veroordeling voor een verkeersdelict, acht de rechtbank een aanzienlijk zwaardere straf dan het oriëntatiepunt passend en geboden.
Om de kans op herhaling te verkleinen acht de rechtbank het van belang dat naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ook een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden waaronder toezicht en begeleiding door de reclassering en een algeheel verbod op het gebruik van alcohol en drugs. Daarbij geldt een extra lange proeftijd. Uit het oogpunt van verkeersveiligheid, maar ook als extra straf voor verdachte gezien haar hardleersheid als het gaat om het naleven van de verkeersregels, vindt de rechtbank het daarnaast passend en geboden om aan verdachte gedurende lange tijd de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen te ontzeggen.
Omdat verdachte zich van eerdere rij-ontzeggingen weinig heeft aangetrokken, wordt de rij-ontzegging ook als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk strafdeel gekoppeld. Als verdachte tijdens de opgelegde rij-ontzegging en gedurende de proeftijd toch als bestuurster van een motorrijtuig optreedt, riskeert zij daarmee de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf en een nieuwe straf wegens het rijden tijdens een ontzegging.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren en met oplegging van de in de uitspraak genoemde bijzondere voorwaarden. Als bijkomende straf legt de rechtbank aan verdachte een rij-ontzegging voor de duur van vijf jaren op.
Dadelijke uitvoerbaarheid. Omdat er gezien de eerder genoemde recidive voor het rijden onder invloed van verdovende middelen, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en de bevindingen van de deskundigen ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een feit begaat dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zal de rechtbank de in de uitspraak vermelde voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar verklaren. Er moet worden voorkomen dat verdachte in afwachting van een eventueel hoger beroep de weg op gaat en daarbij wederom overige verkeersdeelnemers in gevaar brengt.
De rechtbank is van oordeel dat met de hiervoor weergegeven strafoplegging waaronder een zeer aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel met een lange proeftijd en een langdurige rij-ontzegging de kans op herhaling van (verkeers)delicten met ernstige gevolgen voor personen tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is de noodzaak van oplegging van de tbs-maatregel niet gebleken. De rechtbank betrekt daarbij de aard van het delict maar vooral ook het feit dat de rapporterende gedragsdeskundigen de tbs-maatregel in hun uitgebreide rapportages niet adviseren. De rechtbank volgt de eis van de officier van justitie op dit punt dan ook niet. In het verlengde hiervan ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de gevorderde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als neergelegd in artikel 38z Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf weken gelasten.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het standpunt van de verdediging. De raadsman heeft de rechtbank, als zij een onvoorwaardelijk strafdeel oplegt dat het reeds ondergane voorarrest overstijgt, verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen. Verdachte heeft ernstige schouderklachten die dienen te worden behandeld. Deze behandeling kan enkel buiten detentie plaats vinden.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het schorsingsverzoek.
Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat het bevel tot voorlopige hechtenis niet kan worden geschorst zonder dat het recidiverisico op onaanvaardbare wijze toeneemt. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is er in het geval van verdachte gezien haar verleden en problematiek een zeer stevige stok achter de deur nodig om het recidiverisico te verminderen. De rechtbank acht om die reden een forse voorwaardelijke gevangenisstraf passend met als bijzondere voorwaarde onder andere verplichte behandeling en begeleiding, een drugs- en alcoholverbod en een rijverbod dat geldt gedurende de proeftijd van 5 jaren. Het is belangrijk om verdachte op zeer korte termijn aan te melden voor de te volgen behandelingen zodat zij daar zo snel mogelijk na haar invrijheidstelling mee kan starten. Dat is op dit moment echter nog niet georganiseerd, zodat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de behandeling niet direct na een eventuele schorsing kan starten. Als de rechtbank desondanks tot schorsing van de voorlopige hechtenis over zou gaan, zou er op dat moment een onaanvaardbaar groot recidiverisico ontstaan. De door de verdediging gestelde persoonlijke belangen (behandeling schouderklachten) leggen in dat verband onvoldoende gewicht in de schaal om de balans naar de andere kant te doen overslaan. Het schorsingsverzoek van de verdediging wordt dan ook afgewezen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 14e Wetboek van Strafrecht en 6, 175, 179 Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
-
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid van deze wet.
-
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
-
legt op de volgende straffen:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 5 jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is. Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen;
- veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
- veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
- veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
-
als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), FPK, FPA of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of betrokkene deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
-
veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie (COVA) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
-
veroordeelde laat zich behandelen door Kairos (forensische polikliniek) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-
veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
-
veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
-
veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd onthouden van het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen;
-
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren.
beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Gelderland van 24 februari 2022, gewezen onder parketnummer 96-288581-20, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken.
Dit vonnis is gewezen door: mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, mr. A. van der Hilst en mr. R. Grimbergen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op 22 september 2025