ECLI:NL:RBOBR:2025:5115 - Rechtbank Oost-Brabant - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01.081961.24
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1982] , wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 31 juli 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 30 mei 2025.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1 hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Liessel, gemeente Deurne, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Zandstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een alcoholpromillage van ongeveer 2,78, althans onder invloed van alcohol, die personenauto te besturen en/of met een snelheid van ongeveer 66 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die Zandstraat te rijden en/of niet (voldoende) rechts te houden en/of tegen een boom in de berm aan de linkerkant van de Zandstraat te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechter pols en/of letsel aan de linker elleboog en/of een breukje in de linker voet en/of een breukje in het kaakbeen en/of een afgebroken kies, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Liessel, gemeente Deurne, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Zandstraat, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door met een alcoholpromillage van ongeveer 2,78, althans onder invloed van alcohol, die personenauto te besturen en/of met een snelheid van ongeveer 66 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die Zandstraat te rijden en/of niet (voldoende) rechts te houden en/of tegen een boom in de berm aan de linkerkant van de Zandstraat te rijden, door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Liessel, gemeente Deurne, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Zandstraat, met een alcoholpromillage van ongeveer 2,78, althans onder invloed van alcohol, die personenauto heeft bestuurd en/of met een snelheid van ongeveer 66 kilometer per uur, althans een veel te hoge snelheid voor een veilige verkeersafwikkeling ter plaatse, over die Zandstraat heeft gereden en/of niet (voldoende) rechts heeft gehouden en/of tegen een boom in de berm aan de linkerkant van de Zandstraat is gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2 hij op of omstreeks 31 juli 2022 te Liessel, gemeente Deurne, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 2,78 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. Daarbij kan volgens de officier van justitie niet de roekeloosheid van de gedragingen worden vastgesteld, maar is wel sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Ook het onder feit 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Het oordeel van de rechtbank.
[persoon] (los processtuk, met bestandsnaam ‘Verzoek tot schadevergoeding, aanvulling Pools’);
6. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 maart 2025 (los processtuk, met bestandsnaam ‘RHV Stukken’), inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] .
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Nadere bewijsoverweging. Door de officier van justitie is gesteld dat sprake is van ‘aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag’ en dat ‘zwaar lichamelijk letsel’ bewezen dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van vaste jurisprudentie gaat het bij de vaststelling of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW om het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst van deze gedragingen en de overige omstandigheden van het geval. Vastgesteld dient te worden of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Het komt er daarbij op aan of verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid. Daarbij is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat strafrechtelijk sprake is van schuld in voornoemde zin. De Hoge Raad heeft recent (HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1398) nog overwogen dat van iedere verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij zijn gedrag afstemt op (onder meer) andere, voor hem waarneembare of te verwachten verkeersdeelnemers aan wie hij voorrang moet verlenen of met wie hij anderszins in zijn rijgedrag rekening moet houden. Dat betekent dat de omstandigheden van het geval – waartoe ook de aard van de verkeerssituatie kan worden gerekend – zodanige aandacht kunnen vergen dat ook een kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt.
Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen (i) roekeloos, (ii) zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam en (iii) aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Verwijtbaar handelen verdachte Bij de beoordeling of en in welke mate sprake is van verwijtbaar handelen, is voor de rechtbank in de eerste plaats de door verdachte genuttigde hoeveelheid alcohol van belang.
Uit de ademanalyse van verdachte bleek dat verdachte na het ongeval een ademalcoholgehalte had van 2,78 promille, gelijk te stellen aan ongeveer 1.220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Bij een dergelijk hoog alcoholgehalte is de algemene kans op een ongeval zeer sterk verhoogd ten opzichte van bestuurders die geen of weinig alcohol hebben gebruikt. Meer in het bijzonder geldt bij hoge alcoholpromillages (bovendien) dat de waarneming van de bestuurder zich vernauwt en vertraagt. Verdachte heeft er niettemin voor gekozen in deze toestand de weg op te gaan.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, terwijl hij onder invloed verkeerde van een zeer hoge hoeveelheid alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen, veel harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan (ongeveer 66 km/uur in plaats van (maximaal) 30 km/uur) en ook anderszins zijn rijgedrag niet heeft aangepast aan de naderende bocht. Het is aan deze combinatie van gedragingen van verdachte te wijten dat hij niet op de weg bleef rijden en tegen een boom is gebotst, ten gevolge waarvan het slachtoffer, zijn partner, zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Mate van schuld De rechtbank kwalificeert de mate van schuld van verdachte als ‘zeer onvoorzichtig en onoplettend’. De rechtbank komt hiertoe gelet op de aard, de ernst en het samenstel van de gedragingen van verdachte, die bovendien meer dan één verkeersovertreding opleveren. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat verdachte dusdanig onder invloed verkeerde van alcohol dat hij sterk verminderd in staat was een auto te besturen. Zijn reactievermogen was zodanig ernstig aangetast dat hij kennelijk niet meer in staat was om tijdig zijn snelheid aan te passen aan de situatie en ook overigens daar tijdig en adequaat op te reageren. Van dergelijk rijgedrag als autobestuurder gaat een groot gevaar uit voor andere verkeersdeelnemers en/of passagiers, een gevaar dat zich in deze zaak helaas ook heeft verwezenlijkt. Dergelijk gedrag kan naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan als zeeronvoorzichtig en onoplettend worden gekwalificeerd.
Het letsel De rechtbank komt tot het oordeel dat er, gelet op de aard van het letsel: een aantal botbreuken en de noodzaak tot herhaald medisch operatief ingrijpen (zie onder andere de Engelstalige medische stukken bij de vordering), sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Het geheel aan letsels, inclusief de gevolgen ervan, maken dat naar algemeen spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Dubbele causaliteit Artikel 6 WVW vereist een dubbele causaliteit. Er dient een causaal verband te zijn tussen de verweten gedraging en het verkeersongeval. Daarbij is de vraag of het verkeersongeval in redelijkheid toe te rekenen is aan de verdachte. Daarnaast dient er causaliteit te zijn tussen het verkeersongeval en het letsel van het slachtoffer.
Uit de hiervoor gegeven overwegingen over de schuldvraag, volgt dat het ongeval volledig aan verdachte valt toe te rekenen. Zoals hierboven onder het kopje ‘letsel’ al is aangegeven, is het letsel van het slachtoffer ontstaan door de botsing. Daarmee is voldaan aan de vereiste dubbele causaliteit in de zin van artikel 6 WVW.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1 op 31 juli 2022 te Liessel, gemeente Deurne, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Zandstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer aanmerkelijk onvoorzichtig, met een alcoholpromillage van 2,78, die personenauto te besturen en met een snelheid van ongeveer 66 kilometer per uur over die Zandstraat te rijden en niet voldoende rechts te houden en tegen een boom in de berm aan de linkerkant van de Zandstraat te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken rechter pols en letsel aan de linker elleboog en een breukje in de linker voet en een breukje in het kaakbeen en een afgebroken kies, werd toegebracht, terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede, lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2 op 31 juli 2022 te Liessel, gemeente Deurne, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 2,78 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke taakstraf van 140 uren. Daarnaast heeft de officier van justitie een voorwaardelijke rijontzegging van 24 maanden gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt dat aan zeer onvoorzichtig rijgedrag te wijten is. Door zijn gedrag in het verkeer heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Verdachte is met hoge snelheid en onder invloed van alcohol tegen een boom gereden die aan de linkerkant van de weg stond. De vrouw van verdachte, die als bijrijder in de auto zat, heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat de gebeurtenis zeer ingrijpend is (geweest) en gevolgen voor haar heeft gehad, blijkt uit het dossier.
Samenloop van de feiten De rechtbank neemt voor wat betreft het bewezenverklaarde – het veroorzaken van een ongeval en het rijden onder invloed – eendaadse samenloop aan als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezenverklaarde levert een zodanig samenhangend en op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen – bescherming van de verkeersveiligheid – overeenkomt.
Redelijke termijn De rechtbank heeft zich ook rekenschap gegeven van de redelijke termijn. De rechtbank stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval aangevangen op 25 maart 2025, zijnde de dag waarop verdachte voor het eerst is gehoord. Tussen 25 maart 2025 en de datum van het eindvonnis (14 augustus 2025) ligt een periode van minder dan twee jaar, zodat de redelijke termijn in deze zaak niet is overschreden. Desondanks zal de rechtbank bij de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening houden met het tijdsverloop in deze strafzaak.
De op te leggen straffen en bijkomende straf Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank verder aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of, en zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik. Het zeer onvoorzichtig rijden door verdachte wordt gezien als ernstige schuld. Bij ernstige schuld aan een ongeval met als gevolg zwaar lichamelijk letsel en waarbij sprake was van alcoholgebruik boven 570 µg/l wordt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging van 3 jaar gehanteerd (feit 1 primair).
De rechtbank ziet echter aanleiding om in dit concrete geval af te wijken van de oriëntatiepunten. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat sinds het tijdstip waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels geruime tijd (3 jaren) is verstreken. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte momenteel in Polen woont.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een geldboete van € 1.000,- opleggen. Om te verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden en een voorwaardelijke rijontzegging van 24 maanden opleggen, beide met een proeftijd van 2 jaren. Met de rijontzegging wordt tevens beoogd verkeersdeelnemers te beschermen tegen mogelijke herhaling van onvoorzichtig en/of anderszins gevaarzettend rijgedrag.
De rechtbank wijkt af van de strafeis van de officier van justitie, omdat zij uitgaat van een ernstigere mate schuld dan de officier van justitie.
De vordering benadeelde partij.
Op het door slachtoffer [slachtoffer] ingediende verzoek tot schadevergoeding is geen bedrag ingevuld. Om die reden beschouwt de rechtbank de inhoud van dat stuk als een toelichting op het feit en dus niet als een formele vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51f Sv.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 55 Wetboek van Strafrecht, en 6, 8, 175, 176, 179 Wegenverkeerswet 1994.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
-
verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
-
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1 primair en feit 2: eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet,
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 (2,78 milligram)
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straffen:
t.a.v. feit 1 primair en feit 2: Een geldboete ter hoogte van **€ 1.000,-**subsidiair 20 dagen hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van twee jaren. Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door: mr. M.A. Waals, voorzitter, mr. W.A.F. Damen en mr. W. Heijninck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.I.A. Aarts, griffier, en is uitgesproken op 14 augustus 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, nummer PL2100-2022165694-1, afgesloten op 2 januari 2024, aantal bladzijden: 110.