Uitspraak inhoud

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/084646-25

Datum uitspraak: 26 september 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[de verdachte], geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] , zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 30 juni 2025 (pro forma) en 12 september 2025 (inhoudelijke behandeling).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van wat door de verdachte en zijn raadsman mr. G.L. Gijsberts naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 12 september 2025 - ten laste gelegd dat:

1hij op of omstreeks 17 maart 2025 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [naam 1] , brigadier bij de Eenheid Den Haag, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 1]- één of meerdere malen te slaan (met de vuist) tegen zijn gezicht en/of schouders, althans tegen zijn lichaam en/of- één of meerdere malen te schoppen tegen zijn hand(en), althans tegen zijn lichaam;

2hij op of omstreeks 17 maart 2025 te 's-Gravenhage en/of Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- (een of meerdere malen) op het voertuig waarin die [naam 2] reed heeft ingereden, waardoor er een botsing is ontstaan en het voertuig van die [naam 2] van de weg is geraakt en/of- (een of meerdere malen) op het voertuig waarin die [naam 3] reed heeft ingereden waardoor er een botsing is ontstaan en/of- (een of meerdere malen) op het voertuig waarin die [naam 4] reed heeft ingereden waardoor er een botsing is ontstaan en/of- (een of meerdere malen) op het voertuig waarin die [naam 5] en/of [naam 6] reed, danwel inzittende was, heeft ingereden waardoor er een botsing is ontstaan;terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3hij op of omstreeks 17 maart 2025 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Zuid-Hollandlaan (in de richting van de Koningskade), zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door- Zijn voertuig op de rechterbaan meerdere keren naar de linkerbaan te sturen waarbij (meermaals) een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde voertuig en naast hem rijdende voertuig (een Caddy) waardoor het naast hem rijdende voertuig van de weg is geraakt en/of- (vervolgens) niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, maar is doorgereden, en/of;- (vervolgens) met zijn voertuig op de linkerbaan meerdere keren naar de rechterbaan te sturen waarbij (meermaals) een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde voertuig en naast hem rijdende voertuig (een Volvo) en/of;- (vervolgens) niet is gestopt na inzet van de optische en geluidssignalen van een politievoertuig en niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, maar is doorgereden, en/of- (vervolgens) fors remde en het door hem bestuurde voertuig naar links stuurde waardoor het voertuig over de midden geleider reed en op de rijstroken voor het verkeer in de richting van de Koningstunnel terecht kwam;- (vervolgens) met hoge snelheid slingerend over meerdere rijbanen heeft gereden richting de kruising;- (vervolgens) zijn voertuig onverwachts tot stilstand bracht en midden op de weg uitstapte, waarna hij zich fysiek richtte tegen de achter hem rijdende verbalisantendoor welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was

4hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage en/of Zoetermeer op de A12 (vanuit de richting Zoetermeer), op of omstreeks 17 maart 2025 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 6] ) letsel en/of schade was toegebracht;

5hij op of omstreeks 17 maart 2025 te Haastrecht, gemeente Krimpenerwaard opzettelijk en wederrechtelijk een woonboot, althans onderdelen van een woonboot em/of een gaskachel en/of een gasleiding en/of één of meerdere deuren en/of één of meerdere kasten en/of één of meerdere gordijnen en/of één of meerdere kozijnen, althans één of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 7] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ofweggemaakt.

3 De bewijsbeslissing

3.1. Inleiding

Op 17 maart 2025 zagen twee verbalisanten op de Zuid Hollandlaan te Den Haag een witte auto van het merk Volvo, type XC40, met het kenteken [kenteken] (hierna: de Volvo) rijden, die met een hoge snelheid en slingerend kort na elkaar en kennelijk opzettelijk meerdere malen tegen twee andere auto’s aanreed.

Op grond van het vorenstaande werd de bestuurder van de Volvo, te weten de verdachte, aangehouden. Tijdens zijn aanhouding gedroeg de verdachte zich agressief en gebruikte hij geweld tegen één van de verbalisanten, [naam 1] genaamd (hierna: [naam 1] ). [naam 1] heeft hierdoor letsel opgelopen. Na de aanhouding van de verdachte is gebleken dat de Volvo kort daarvoor op de rijksweg A12 betrokken is geweest bij meerdere aanrijdingen met in ieder geval twee auto’s. Het vermoeden is dat de verdachte ook deze auto’s opzettelijk heeft aangereden. Verder is het vermoeden ontstaan dat de verdachte vlak voor zijn aanhouding de door hem gehuurde woonboot en het interieur daarvan heeft vernield.

De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij op 17 maart 2025:

  • een politieagent, te weten [naam 1] , heeft mishandeld (feit 1);

  • heeft geprobeerd aan de inzittenden van vier voertuigen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met zijn auto meerdere malen tegen voornoemde voertuigen in te rijden (feit 2);

  • heeft gereden met zeer gevaarlijk rijgedrag ex artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) (feit 3);

  • de plaats van het ongeval heeft verlaten (feit 4);

  • een woonboot en het interieur van die woonboot heeft vernield (feit 5).

3.2. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

3.3. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 5 ten laste gelegde feiten.

3.4. Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen.

Ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft de rechtbank de bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Ten aanzien van feit 5 wordt met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359 lid 3van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.

Op grond van de bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - acht de rechtbank de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

3.5. De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

1hij op 17 maart 2025 te 's-Gravenhage, een ambtenaar, [naam 1] , brigadier bij de Eenheid Den Haag, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam 1]- te slaan met de vuist tegen zijn schouder en- te schoppen tegen zijn hand;

2hij op 17 maart 2025 te 's-Gravenhage en/of Zoetermeer ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] en [naam 5] en [naam 6] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen- meerdere malen op het voertuig waarin die [naam 2] reed heeft ingereden, waardoor er een botsing is ontstaan en het voertuig van die [naam 2] van de weg is geraakt en- op het voertuig waarin die [naam 3] reed heeft ingereden waardoor er een botsing is ontstaan en- meerdere malen op het voertuig waarin die [naam 4] reed heeft ingereden waardoor er een botsing is ontstaan en- meerdere malen op het voertuig waarin die [naam 5] en [naam 6] reed, danwel inzittende was, heeft ingereden waardoor er een botsing is ontstaan;terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3hij op 17 maart 2025 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig, personenauto, daarmee rijdende op de weg, de Zuid-Hollandlaan in de richting van de Koningskade, zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door- Zijn voertuig op de rechterbaan meerdere keren naar de linkerbaan te sturen waarbij meermaals een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde voertuig en naast hem rijdende voertuig, een Caddy, waardoor het naast hem rijdende voertuig van de weg is geraakt en- vervolgens niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, maar is doorgereden, en- vervolgens met zijn voertuig op de linkerbaan meerdere keren naar de rechterbaan te sturen waarbij een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde voertuig en naast hem rijdende voertuig en- vervolgens niet is gestopt na inzet van de optische en geluidssignalen van een politievoertuig en niet is gestopt voor een stopteken dat is gegeven door middel van een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, maar is doorgereden, en- vervolgens fors remde en het door hem bestuurde voertuig naar links stuurde waardoor het voertuig over de midden geleider reed en op de rijstroken voor het verkeer in de richting van de Koningstunnel terecht kwam;- vervolgens met hoge snelheid slingerend over meerdere rijbanen heeft gereden richting de kruising;- vervolgens zijn voertuig onverwachts tot stilstand bracht en midden op de weg uitstapte, waarna hij zich fysiek richtte tegen de achter hem rijdende verbalisantendoor welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was*;*

4hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in 's-Gravenhage en/of Zoetermeer op de A12 vanuit de richting Zoetermeer, op 17 maart 2025 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [naam 4] en [naam 5] en [naam 6] letsel en schade was toegebracht;

5hij op 17 maart 2025 te Haastrecht, gemeente Krimpenerwaard opzettelijk en wederrechtelijk een woonboot en een gaskachel en een gasleiding en meerdere deuren en meerdere kasten en meerdere gordijnen en meerdere kozijnen,die aan [naam 7] toebehoorden heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ofweggemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en als bijzondere voorwaarden meewerken aan een reclasseringstoezicht, opname in een zorginstelling, meewerken aan begeleid wonen en maatschappelijke opvang en een ambulante behandelverplichting en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zesendertig maanden.

Verder heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht de eis van de officier van justitie te volgen.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.

De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

De ernst van de feiten De verdachte heeft op 17 maart 2025 de door hem gehuurde woonboot en het interieur van voornoemde woonboot vernield. Door zo te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendomsrechten van een ander en heeft hij schade berokkend aan het slachtoffer.

Daarna is de verdachte in zijn auto gestapt en richting Den Haag gereden. Tijdens deze rit heeft de verdachte op de snelweg zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond en met hoge snelheid verschillende voertuigen meerdere malen aangereden. Ook toen hij vanaf de snelweg Den Haag is ingereden, heeft hij zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond en wederom meerdere malen twee auto’s aangereden. Door alert ingrijpen van de politie is deze dollemansrit uiteindelijk beëindigd. Toen de verdachte werd aangehouden door de politie, heeft hij geweld tegen een van de agenten gebruikt, waardoor de agent letsel heeft opgelopen.

De verdachte heeft zich daarmee achtereenvolgend schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, het rijden met zeer gevaarlijk rijgedrag ex artikel 5a WVW 1994, het verlaten van de plaats van een ongeval, meermalen gepleegd en aan mishandeling van een agent.

Dit zijn ernstige feiten. De verdachte heeft die dag zijn auto als wapen gebruikt. Het is overduidelijk dat de slachtoffers bijzonder bang moeten zijn geweest. Het mag een gelukkige omstandigheid worden genoemd dat niemand (ernstig) gewond is geraakt door het handelen van de verdachte. Niet alleen de slachtoffers hebben angstige moment meegemaakt, maar ook diverse andere weggebruikers die getuige zijn geweest van het incident. De rechtbank rekent het de verdachte ook zwaar aan dat hij geweld heeft gebruikt tegen een ambtenaar van de politie, die gewoon bezig was met zijn werk.

Op zulke feiten en dergelijk gedrag kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Het strafblad van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 mei 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.

De persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitie rapport van drs. G.J.W. Pol, GZ-psycholoog van12 augustus 2025.

De rapporteur heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdende is aan psychische stoornissen in de zin van een autismespectrumstoornis en een bipolaire-I-stoornis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was er bij de verdachte sprake van de hiervoor genoemde stoornissen. Deze stoornissen beïnvloedde ook de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Aangenomen mag worden dat de verdachte de al langer bij hem bestaande en steeds verder opgelopen gevoelens van stress – vanwege zijn autisme, met name zijn daardoor beperkte coping – niet goed heeft kunnen hanteren, en dat hij uiteindelijk – als gevolg van zijn autisme en bipolaire stoornis – volledig manisch-psychotisch is gedecompenseerd en in deze ernstig verwarde en ontregelde toestand tot de ten laste gelegde feiten is gekomen. Geadviseerd wordt om de ten laste gelegde feiten in een (sterk) verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.De rapporteur schat de kans op herhaling in als licht-matig tot matig. Ten einde het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken, is het van belang dat de verdachte psychiatrische behandeling wordt geboden waarin primair aandacht wordt besteed aan het optimaal instellen van anti-psychotische medicatie. Daarnaast dient binnen de behandeling ingezet te worden op psycho-educatie (vergroten van het ziekte-inzicht) en het aanleren van coping-vaardigheden, het adequaat leren omgaan met problemen en stress. De rapporteur acht een ambulante behandeling en begeleiding geïndiceerd, waarbij met name blijvend aandacht dient uit te gaan naar het medicatiegebruik en zodat de verdachte geholpen wordt met het vinden van een adequate woning en geschikt werk.De verdachte heeft voldoende probleembesef en geeft aan gemotiveerd te zijn voor een behandeling en voor begeleiding. Echter, gezien zijn gebrek aan ziekte-inzicht, en een daarmee samenhangende historie van het stoppen met medicatie gevolgd door decompensaties (ondanks een signaleringsplan), is het wel de vraag in hoeverre hij de door hem getoonde motivatie ook voor langere tijd vast kan blijven houden. De geadviseerde behandeling heeft volgens de rapporteur de meeste kans van slagen wanneer deze plaatsvindt binnen een gedwongen kader. De rapporteur adviseert daarom de verdachte als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf een ambulante psychiatrische behandeling en begeleiding als hierboven beschreven op te leggen. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het Pro Justitie rapport van [naam 8] , psychiater van 12 augustus 2025. De rapporteur heeft ook geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en een bipolaire-I-stoornis met maniforme psychosen. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten verkeerde de verdachte in een maniforme psychose en was hij lijdende aan een autismespectrumstoornis en bipolaire-I-stoornis. De gedragskeuzes en de gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde feiten werden sterk zo niet volledig beïnvloed door de maniforme psychose en de uit het autisme en de bipolaire stoornis voortvloeiende hallucinaties, wanen, rigide denken, oordeels- en kritiekstoornissen, verstoorde prikkelverwerking, verstoord vermogen van het plannen en handelen en psychotische angst.Gezien de veelomvattende, doorslaggevende invloed van het autisme en de bipolaire stoornis die leidden tot een maniforme psychose waardoor er sprake was van een ernstig verstoorde realiteitstoetsing, ontbeerde het de verdachte aan het vermogen om in vrijheid zijn gedragskeuzes te bepalen en de consequenties van zijn handelen te overzien. Echter, aangezien de verdachte - geïnformeerd over de risico's van decompensatie en die decompensatie meermaals doorgemaakt hebbende in het leven weloverwogen het besluit nam om geen antipsychotische medicatie in te nemen ter preventie van psychotische episoden - adviseert de rapporteur om de verdachte de tenlastegelegde feiten grotendeels niet toe te rekenen.Het risico op geweldsrecidive wordt door de rapporteur ingeschat als laag-matig, zolang de verdachte psychosevrij blijft. Het recidiverisico kan volgens de rapporteur worden beperkt als de stabiliserende, beschermende factoren van de verdachte worden gestimuleerd: werk en/of een zinvolle dagbesteding, een zinvolle relatie en de juiste behandeling, te weten eenonderhoudsbehandeling met een antipsychoticum, gespreksbehandeling ten behoeve van en psycho-educatie over autisme en de bipolaire stoornis, cognitieve gedragstherapie gericht op behandeling en preventie van psychose en sociaal-agogische begeleidingsmodules.Deze aanbevelingen kunnen gerealiseerd worden binnen de kaders van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.

De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 4 september 2025. Het risico op recidive, op letsel en op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als laag tot gemiddeld. De verdachte heeft naast zijn psychosociaal functioneren en houding geen grote problemen. Hij heeft altijd een betaalde dagbesteding gehad, huisvesting, heeft tot op heden geen schulden en heeft geen verslaving en/of verslavingsverleden. Echter zitten de grote risico’s bij de verdachte in zijn houding en psychosociaal functioneren waarbij hij, ook gezien zijn verleden, bij stress psychoses krijgt. De verdachte is al jaren bekend met crisisopname en/of hulpverlening wanneer hij geen medicatie inneemt of als hij stress ervaart die hij niet meer kan structureren en/of behappen. De verdachte heeft, wanneer zijn detentie eindigt, geen huisvesting of plek heeft waar hij kan verblijven, wat de stress kan doen verhogen. Deze stress is risico verhogend en kan zorgen voor psychische decompensatie. Daarnaast zal er een medicatiebeleid opgezet moeten worden dat toekomstbestendig is. Bij de reclassering is het niet bekend in hoeverre hij medicatietrouw is op langere termijn. Mede daarom wordt het onttrekken aan de voorwaarden inschat als laag tot gemiddeld, gezien de verdachte (wanneer hij zichzelf stabiel genoeg vindt) zijn medicatie niet meer inneemt (in vrijwillige zorg).De reclassering heeft geadviseerd aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden), dan wel een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen om het recidiverisico te verminderen. Bij een (deels) voorwaardelijke veroordeling wordt de navolgende bijzondere voorwaarden door de reclassering geadviseerd: - Geen strafbaar feit plegen- Meewerken aan een reclassering toezicht- Opname in een zorginstelling- Begeleid wonen en maatschappelijke opvang- Ambulante behandelingVerder acht de reclassering bij een voorwaardelijke veroordeling een langduriger toezicht noodzakelijk. Tevens wordt de dadelijke uitvoerbarheid van de bijzondere voorwaarden geadviseerd. Met betrekking tot de opname in een zorginstelling moet deze opname volgens de reclassering direct na de detentie van de verdachte plaatsvinden. Indien nodig zal er totdat er plaats beschikbaar is in de beoogde klinische setting overbruggingszorg geregeld moeten worden. Divisie Individuele Zaken (hierna: DIZ) heeft vanaf de uitspraak doorgaans vier weken nodig om deze overbruggingszorg te realiseren.

De op te leggen staf Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.

De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog over en acht de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de rapporten van de Pro Justitia rapporteurs op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en worden de conclusies gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.

Het vorenstaande heeft volgens de rechtbank een aanzienlijke strafmatigende werking op de op te leggen straf.

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een tbs met voorwaarden niet noodzakelijk is. Hoewel aan de formele vereisten voor oplegging van de maatregel is voldaan (een geestelijke stoornis die bestond op het moment van plegen van de bewezenverklaarde feiten en er een zeker gevaar voor personen of goederen uitgaat van genoemde stoornis), is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment geen sprake van de situatie dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen oplegging van de maatregel vereist, temeer nu volgens de Pro Justitia rapporteurs en de reclassering er minder verstrekkende mogelijkheden beschikbaar zijn om de risico’s te kunnen beperken.

De rechtbank acht een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden passend en geboden. De voorwaardelijke straf is om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en om te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de complexe problematiek van de verdachte en om zo de kans op recidive terug te dringen. Het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf is hoger dan door de officier van justitie geëist. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het feit dat volgens de reclassering DIZ tot vier weken na de uitspraak nodig heeft om overbruggingszorg te kunnen realiseren voor de verdachte. De rechtbank acht het onwenselijk dat de verdachte na zijn detentie geen passende zorg of verblijfplaats heeft.

De rechtbank acht een proeftijd van vijf jaren geïndiceerd, nu de complexe problematiek van de verdachte een lange intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling en begeleiding vereist. Gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapporten en het rapport van de reclassering moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom ook bepalen dat de hierna op grond van art. 14c van het Wetboek van Strafrecht (hierna; Sr) te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van zesendertig maanden ten aanzien van feit 2. Een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van deze omvang is noodzakelijk, enerzijds ter bescherming van de verkeersveiligheid en anderzijds om de ernst van de bewezenverklaarde feiten te benadrukken.

7 De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces, maar geen schadebedrag op de vordering ingevuld.

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 8.915,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 3.415,- aan materiële en € 5.500,- aan immateriële schade. Verder wordt een bedrag van € 541,- aan proceskosten (2 punten conform het liquidatietarief) gevorderd.

[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

[naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.420,51, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. [naam 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.855, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.500,- aan materiële schade en € 355,- aan immateriële schade.

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] en tot toewijzing van de vorderingen van de overige benadeelde partijen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, nu geen bedrag op de vordering is ingevuld.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] heeft de raadsman met betrekking tot de post “Medische Kosten” zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het eigen risico. Voor het overige is deze post volgens de raadsman onvoldoende onderbouwd. Ook de posten “Gemiste onregelmatigheidstoeslag politie” en “Inkomen uit eigen bedrijf” acht de raadsman onvoldoende onderbouwd. De raadsman heeft afwijzing van de vordering, dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij ten aanzien van deze posten verzocht. Met betrekking tot de post “Huishoudelijke hulp” kan de vordering volgens de raadsman toegewezen worden tot een bedrag van € 1.056,-. Voor het overige is deze post onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade kan volgens de raadsman een bedrag van € 2.600,- toegewezen worden. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd.

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde proceskosten.

Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 7] en [naam 5] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen, dan wel dat de vorderingen moeten worden afgewezen, nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] .

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 4] De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien geen bedrag op de vordering tot schadevergoeding is ingevuld en de vordering voor het overige op geen enkele wijze is onderbouwd.

Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1] De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Medische kosten” tot een bedrag van € 385,-, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. Voor het overige ten aanzien van deze post zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze kosten door en namens de benadeelde partij onvoldoende zijn onderbouwd . De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post “Gemiste Onregelmatigheidstoeslag Politie”, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze schade niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt, toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde feit.

De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Inkomen uit eigen bedrijf”, is namens de verdachte onvoldoende (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 900,-.

De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post “Huishoudelijke hulp” tot een bedrag van € 1.056,-, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek op de terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het voornoemd bedrag. Voor het overige zal de rechtbank ten aanzien van deze post de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu deze kosten door en namens de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Met name is onvoldoende onderbouwd dat na de eerste zes weken nog steeds huishoudelijke hulp nodig was. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat door en namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.

De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.841,-, bestaande uit € 2.341,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op basis van het ‘Liquidatietarief kanton’ op € 542 (gebaseerd op twee punten conform het tarief voor het toegewezen bedrag). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel. De verdachte zal voor het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.841,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] . Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 2 en 4 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 500,-.

De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 500,-, bestaande uit immateriële schade.

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 maart 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor de onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 7] De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 5] De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor de onder 2 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht.

De rechtbank zal terzake van de geleden immateriële schade naar billijkheid aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] .

8 De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 genoemde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten is begaan.

9 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:

  • 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 5 a, 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1 mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;

ten aanzien van feit 2 poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 3 overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994;

ten aanzien van feit 4 overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd;

ten aanzien van feit 5 opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 (VEERTIEN) MAANDEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 (ZES) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 5 (VIJF) JAREN vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich meldt bij Reclassering Nederland en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;

  • zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een FPA, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

  • zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van een nader door de reclassering te bepalen zorginstelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich (ambulant) te laten behandelen. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;

  • gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;

geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.

beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;

veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 2 voorts tot:

ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;

de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 4] bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;

[naam 1] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 4.841,-, bestaande uit € 2.341,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de post “Gemiste Onregelmatigheidstoeslag Politie” en de gevorderde immateriële schade boven de toegewezen € 2.500,-, niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de posten “Medische kosten” en “Huishoudelijke hulp” niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 542-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.841,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,*ten behoeve van [naam 1];

bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 58 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

[naam 2] wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan ;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,*ten behoeve van [naam 2];

bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op; bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;

[naam 7] bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;

[naam 5] bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;

legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald*,*ten behoeve van [naam 5];

bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;

beslag verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:

  1. STK Personenauto

[kenteken] (Omschrijving: Bouwjaar 2018, Wit, merk: Volvo).

Dit vonnis is gewezen door mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter, mr. P. van Essen, rechter, mr. T.A.B. Mentink, rechter, in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2025.