ECLI:NL:RBDHA:2025:15180 - Rechtbank Den Haag - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/160173-23
Datum uitspraak: 14 augustus 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 2005 te ’s-Gravenhage, op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 augustus 2024, 12 juni 2025 (telkens pro forma) en 31 juli 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 20 mei 2023 te Gouda geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Kruidvat, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door te dreigen met een (groot) mes en/of een (groot) mes te tonen en/of daarbij te zeggen dat zijmee moesten werken en/of geen held moesten zijn en/of te proberen die [benadeelde 2]met tiewraps vast te binden;
2.hij in of omstreeks de periode van 25 mei 2023 tot en met 10 oktober 2023 te Zoetermeer, en/of in (een) (andere) plaats(en) in Nederland, althans in Nederland,meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),althans alleen, zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/ofcategorie III en/of munitie van categorie II en/of III, te weten heeft vervaardigden/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeftuitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gestelden/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld, van welk feitverdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3.hij op of omstreeks 7 juni 2024 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bril en/of een pet (van het merk Versace) en/of een (gouden) ketting en/of twee oorbellen en/of een tas (van het merk Versace) met inhoud (waaronder een Nintendo Switch), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 4] , inelk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door onder meer die [benadeelde 4] achterna te rennen en/of vast te pakken en/of (meermalen) met kracht te slaan tegen het hoofd en/of bovenlichaam en/of bij zijn keel te pakken en/of de ketting van zijn nek te rukken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juni 2024 te Zoetermeer openlijk, te weten, aan de [straatnaam 1] en/of [straatnaam 2] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
- een persoon, te weten [benadeelde 4] , door die [benadeelde 4] achterna te rennen en/of vast te pakken en/of meermalen met kracht te slaan tegen het hoofd en/of bovenlichaam, terwijl dit enig letsel ten gevolge heeft gehad, te weten een of meer gebroken tanden en/of hematomen.
3 De bewijsbeslissing
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en het onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 primair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 3 subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard, maar dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt en daarom ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3. Vrijspraak ten aanzien van feit 3 primair
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 3 primair tenlastegelegde, in overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
3.4. Opgave van bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal voor het onder 1 ten laste gelegde feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023151787, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 483).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens de Kruidvat, opgemaakt op 20 mei 2023 (p. 11 - 13);
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 1] , opgemaakt op 20 mei 2023 (p. 15 - 18);
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] , opgemaakt op 20 mei 2023 (p. 19 - 22);
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 3] , opgemaakt op 20 mei 2023 (p. 23 - 27);
5. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 5 december 2023 (279 - 316).
3.5. Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en feit 3 subsidiair
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat in de telefoon van de verdachte diverse chatgesprekken zijn aangetroffen waarin wapens en munitie worden aangeboden en gezocht. De verdachte heeft erkend dat hij via Snapchat en Telegram aan gesprekken en groepen heeft deelgenomen waarin wapens werden verhandeld, maar ontkent dat het tot een daadwerkelijke overdracht is gekomen. Volgens de verdachte was het slechts ‘stoerdoenerij’, zodat hij bij zijn vrienden kon doen alsof hij zich met wapenhandel bezighield. Op het moment dat de tegenpartij in een gesprek serieus werd en wilde afspreken, zou hij degene hebben geblokkeerd. Volgens de raadsvrouw kan uit de gesprekken dan ook niet worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk een wapen in handen heeft gehad, heeft verkocht of gekocht en dat het tot een daadwerkelijke afspraak en levering is gekomen*.*
Het toetsingskader Artikel 9, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie (WWM) stelt strafbaar het zonder erkenning vervaardigen, transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van een wapen of munitie. Dit verbod is ook van toepassing op het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van wapens of munitie of het organiseren van de overbrenging van wapens of munitie binnen, naar of vanuit een lidstaat van de Europese Unie. Sinds de wijziging van de WWM van 23 juni 2019 moet worden uitgegaan van een ruime interpretatie van de term ‘verhandelen’. Daaronder vallen sindsdien ook de activiteiten van de zogenoemde wapenmakelaar. Een wapenmakelaar is de natuurlijke persoon of rechtspersoon wiens handel geheel of gedeeltelijk bestaat uit het onderhandelen over of regelen van transacties voor de aankoop, verkoop of levering van vuurwapens, essentiële onderdelen daarvan of munitie. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1693) volgt dat handelen ‘in de uitoefening van een bedrijf’ in de zin van artikel 9, eerste lid, WWM zowel door natuurlijke personen als rechtspersonen kan worden verricht. Onder ‘handelen’ vallen zowel de activiteiten van de wapenhandelaar, die wapens in bezit heeft, als de activiteiten van de wapenmakelaar, die geen wapens in bezit heeft.
Het oordeel van de rechtbank Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het feit wettig en overtuigend is bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden afgeleid dat de verdachte actief gesprekken heeft gevoerd over de aankoop en levering van wapens en de verkoop hiervan. Ook zijn er foto’s en filmpjes van wapens en wapenonderdelen uitgewisseld en is er gesproken over een aankoop- of verkoopprijs. De verdachte is in deze gesprekken serieus en specifiek ingegaan op de type wapens en munitie en op vragen hierover. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen van de verdachte aan te merken als wapenmakelarij. Daarbij is van ondergeschikt belang of tussen kopers en verkopers daadwerkelijk een koop is gesloten, dan wel of de wapens uiteindelijk van eigenaar zijn gewisseld. Immers, ook als een transactie uiteindelijk niet is doorgegaan, laat dat onverlet dat de verdachte de onderhandelingen over die transactie heeft gevoerd. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte als wapenmakelaar wapens en munitie heeft verhandeld, zonder dat daarbij van belang is of hij daadwerkelijk zelf de wapens en munitie voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen.
Gaat het om echte wapens? Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat onvoldoende vaststaat of de wapens op de afbeeldingen wel echte vuurwapens zijn en of het vuurwapens en munitie van de categorieën II of III betreffen.
De rechtbank overweegt dat de wapenexpert van de Forensische Opsporing ten aanzien van de wapens die zijn aangeboden in het chatgesprek van 9 en 10 oktober 2023 (pagina’s 206 van het dossier) concludeert dat het gaat om een revolver van het Spaanse merk Astra, model 357 Magnum, een semi automatisch pistool van het Franse merk Mab, model D en een semi automatisch pistool van het Duitse merk Heckler & Koch, model Mark 23. Ten aanzien van alle genoemde wapens overweegt de wapenexpert dat het hoogst waarschijnlijk om echte wapens gaat en dat de twee genoemde semi automatische pistolen wapens zijn die vallen onder categorie III van de WWM. In datzelfde chatgesprek van 9 en 10 oktober 2023 (pagina 206 van het dossier) heeft de verdachte afbeeldingen en een drietal video’s gestuurd van een vuurwapen waarop ook munitie zichtbaar is. De wapenexpert van de Forensische Opsporing concludeert dat op de video’s een semi automatisch gaspistool van het Turkse merk Blow model TR 92 K te zien is, dat het hoogst waarschijnlijk een echte vuurwapen betreft en dat het vuurwapen en de munitie vallen onder categorie III van de WWM.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, in ieder geval ten aanzien van voornoemde wapens, het niet anders kan zijn dat die wapens echte scherp schietende vuurwapens en munitie betreffen en dat het wapens en munitie zijn van categorie III als bedoeld in de WWM.
Wat betreft de wapens genoemd in de overige chatgesprekken waar geen rapport van een wapenexpert over is opgemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aard en de inhoud van de chats worden afgeleid dat het ook in deze gevallen om echte vuurwapens gaat. Zo wordt gesproken over hoeveel kogels (scherpe munitie) in het wapen kunnen en passen de in de chats genoemde prijzen niet bij nep/namaak vuurwapens. In een chatgesprek van 9 oktober 2023 wordt door de tegenpartij onder meer gezegd “is vandaag zeker g moet ff snel iemand pakke snap je.” In datzelfde gesprek biedt de verdachte een revolver aan met een volle cilinder voor € 650,-. In een chatgesprek van 15 augustus 2023 vraagt de verdachte naar een ‘barreta ombouw met groeven’, waar hij een bedrag van € 950,- voor biedt. In een chatgesprek van 17 juli 2023 wordt gesproken over een ‘uzi met een demper’ waar de tegenpartij een bedrag van € 5.000,- voor vraagt. In een chatgesprak van 14 juli 2023 heeft de verdachte het over het omruilen van een wapen met een ‘zoraki 7.65 ombouw’. In de chats is ook geen enkele aanwijzing gevonden dat het zou gaan om nep/namaak vuurwapens en heeft de verdachte zelf ter terechtzitting verklaard dat hij zelf ook in de veronderstelling was dat het om echte wapens ging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op al deze feiten en omstandigheden het niet anders kan zijn dan dat de wapens waarnaar in de gesprekken wordt gerefereerd echte scherp schietende vuurwapens en munitie betreffen en dat het wapens zijn van de categorieën II en III als bedoeld in de WWM.
Beroep of gewoonte Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte over een periode van vijf maanden in ieder geval met negen personen contact heeft gehad over de aan- en verkoop van wapens. Door de frequentie waarmee de verdachte heeft gehandeld, is bewezen dat hij zonder erkenning heeft gehandeld uit gewoonte. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van de verdachte getuigt van stelselmatigheid en een vast voornemen om wapens te blijven verhandelen.
Medeplegen De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier volgt niet dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de (ver)kopende partij en wel is gebleken dat zijn tegencontacten steeds wisselden.
Conclusie van de rechtbank Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gedurende de periode van 25 mei 2023 tot en met 10 oktober 2023 in strijd met artikel 9 WWM vuurwapens heeft verhandeld.
3.7. Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen van openlijke geweldpleging in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage hoeft zelf niet van gewelddadige aard te zijn. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt vast dat op 7 juni 2024 op de [straatnaam 1] in Zoetermeer een geweldsincident heeft plaatsgevonden, waarbij geweld is gebruikt tegen [benadeelde 4] (hierna: [benadeelde 4] ). Hierbij heeft [benadeelde 4] een bloeduitstorting op zijn neusbrug, onder zijn linkeroog en links in zijn nek opgelopen. Verder ontbrak zijn linker voortand.
Verweer verdachte De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn medeverdachte (de rechtbank begrijpt [medeverdachte] ) op enig moment achter [benadeelde 4] is aangerend, dat hij zag dat [benadeelde 4] zijn vriend een klap wilde geven, dat hij tussenbeide kwam, dat hij vervolgens de klap kreeg en dat hij daarop aangever één klap heeft teruggegeven. De raadsvrouw heeft hieraan toegevoegd dat de stills van de camerabeelden van zodanig slechte kwaliteit zijn dat daaruit niet kan worden opgemaakt wie er met het geweld is begonnen, zodat het proces-verbaal met de stills niet voor het bewijs gebruikt kan worden. De rechtbank verwerpt dit verweer. Aangezien de verbalisanten het proces-verbaal van bevindingen hebben opgemaakt naar aanleiding van het uitkijken van de camerabeelden en het proces-verbaal op ambtsbelofte is opgemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank zal het proces-verbaal dan ook gebruiken voor het bewijs.
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat (1) de verdachte op de beelden is herkend als verdachte 1, (2) in tegenstelling tot wat de verdachte heeft verklaard hij degene is geweest die met versnelde pas direct achter aangever loopt en niet de medeverdachte, (3) dat de verdachte de eerste klap aan aangever heeft gegeven, (4) dat de verdachte vervolgens drie vuistslagen op het hoofd en twee op het bovenlichaam van [benadeelde 4] heeft gegeven, (5) dat de medeverdachte vervolgens vijf vuistslagen op het hoofd van [benadeelde 4] heeft gegeven, (6) dat ten tijde van de klappen de twee verdachten [benadeelde 4] om de beurt bij zijn keel en arm hebben vastgehouden. Hieruit volgt dat zowel de verdachte als de medeverdachte geweldshandelingen hebben gepleegd tegen [benadeelde 4] . De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zo te handelen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging.
Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook sprake geweest van een gezamenlijke uitvoering van het openlijke geweld. Dit alles is gebeurd op de [straatnaam 1] , een openbare weg en toegankelijk voor het publiek. Dat noch uit het dossier, noch tijdens de terechtzitting duidelijk is geworden wat er precies aan het incident vooraf is gegaan, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De rechtbank zal het subsidiair tenlastegelegde dan ook bewezen verklaren.
Partiële vrijspraak Niet ter discussie staat dat het jegens de aangever toegepaste geweld lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Deze omstandigheid is strafverzwarend aan de verdachte ten laste gelegd, op grond van artikel 141, tweede lid onder 1 Sr. Deze strafverzwaring heeft echter uitsluitend betrekking op de dader van wie is komen vast te staan dat het door hemzelf gepleegde geweld het lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid welk letsel door de verdachte is toegebracht, zodat hij van deze strafverzwarende omstandigheid zal worden vrijgesproken.
3.8. De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.hij op 20 mei 2023 te Gouda geld, dat aan Kruidvat toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door te dreigen met een (groot) mes en een (groot) mes te tonen en daarbij te zeggen dat zijmee moesten werken en geen held moesten zijn en te proberen die [benadeelde 2]met tiewraps vast te binden;
2.hij in de periode van 25 mei 2023 tot en met 10 oktober 2023 te Zoetermeer, meermalen, zonder erkenning wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
3. subsidiairhij op 7 juni 2024 te Zoetermeer openlijk, te weten aan de [straatnaam 1] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 4] , door die [benadeelde 4] achterna te rennen en vast te pakken en meermalen met kracht te slaan tegen het hoofd en bovenlichaam.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
4.1. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen, omdat de verdachte een beroep op noodweer toekomt. Hiertoe heeft de raadsvrouw gewezen op de verklaring van de verdachte, inhoudende dat [benadeelde 4] de agressor was en dat hij zich heeft moeten verdedigen.
4.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake was van een noodweersituatie, met als gevolg dat het beroep op noodweer(exces) moet worden verworpen en het bewezenverklaarde en de verdachte strafbaar zijn.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat sprake is van een aanranding, die ogenblikkelijk en wederrechtelijk is tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij het doel van de verdediging noodzakelijk en het verdedigingsmiddel geboden moet zijn.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – naar de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat zich een noodweersituatie heeft voorgedaan, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vanuit [benadeelde 4] . Reeds onder 3.7. is vastgesteld dat het juist de verdachte en zijn medeverdachte zijn die [benadeelde 4] achterna hebben gezeten waarop vervolgens een aanvalsgolf van beiden richting [benadeelde 4] volgde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
5 De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en een taakstraf.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op de Kruidvat. Daar heeft hij in de vroege ochtend de medewerkers met een groot mes bedreigd door het mes te tonen en hierbij te zeggen dat ze mee moesten werken en geen held moesten proberen te zijn. Daarbij heeft hij ook geprobeerd om een medewerker met tiewraps vast te binden, wat niet is gelukt. Bij de overval heeft de verdachte een groot geldbedrag buitgemaakt. De overval moet angstaanjagend zijn geweest voor de direct betrokkenen. De ervaring leert dat slachtoffers van overvallen in het algemeen langdurig lijden onder de psychische gevolgen daarvan. Het gedrag van de verdachte laat zien dat hij weinig respect heeft voor andermans eigendom en louter uit persoonlijk gewin heeft gehandeld. De rechtbank rekent dit alles de verdachte aan.
Verder heeft de verdachte zich gedurende een periode van ruim vijf maanden bezig gehouden met wapenhandel, zodanig dat de verdachte van dit verhandelen een gewoonte heeft gemaakt. In de chatgesprekken wordt gesproken over wapens en munitie van de categorieën II en III. Dit zijn heel gevaarlijke wapens. Het ongecontroleerd bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot grote onveiligheid in de maatschappij. De verdachte heeft door de wapens aan te bieden meegewerkt aan het in stand houden van deze onveiligheid. De verdachte heeft kennelijk in het geheel niet stil gestaan bij de risico’s van het bij zich dragen van een vuurwapen en de ernstige gevolgen die hij daarmee had kunnen veroorzaken. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Ten slotte heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 4] door die [benadeelde 4] meermalen tegen zijn hoofd en bovenlichaam te slaan. Door het handelen van de verdachte en zijn mededader is een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 4] , die als gevolg van het voorval flink letsel heeft opgelopen. [benadeelde 4] ondervindt daarnaast, blijkens onder meer zijn vordering tot schadevergoeding, ook nog steeds de psychische gevolgen van het voorval. Wat de aanleiding van dit geweld is geweest, is niet komen vast te staan. Een feit als het onderhavige versterkt bovendien in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat.
Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 juni 2025, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven. Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij ten tijde van het plegen van feit 3 geschorst was uit de voorlopige hechtenis. Die schorsing was onder meer onder de voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig zou maken aan enig strafbaar feit. De schorsing heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om zich schuldig te maken aan de openlijke geweldpleging jegens [benadeelde 4] , wat inmiddels heeft geleid tot de opheffing van zijn schorsing. Vervolgens is de voorlopige hechtenis van de verdachte weer geschorst op 28 augustus 2024, maar wederom opgeheven omdat hij niet heeft meegewerkt aan de gestelde bijzondere voorwaarden.
Persoon van de verdachte Daarnaast heeft de rechtbank - onder meer - acht geslagen op de reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland van 17 juli 2025 en 6 juni 2025. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat zij geen mogelijkheden ziet om de risico’s met interventies of toezicht te beperken of het gedrag van de verdachte te veranderen. Daarnaast adviseert de reclassering de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Uit de adviezen volgt dat de verdachte in het kader van zijn schorsingstraject door zowel Jeugdbescherming West als Reclassering Nederland is begeleid. Gedurende dit traject heeft de verdachte de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden herhaaldelijk overtreden, waardoor de reclassering driemaal het verzoek tot opheffing van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis heeft gedaan. Ondanks de ingezette hulpverlening van de Waag, Coach E25 en de reclassering, heeft de verdachte geen positieve gedragsverandering laten zien. Enerzijds lijkt de verdachte, volgens zijn voormalig toezichthouder, zichzelf en zijn vaardigheden te overschatten. Anderzijds is hij niet proactief en lijkt hij niet gemotiveerd om positieve stappen te zetten om daadwerkelijk een gedragsverandering te bewerkstelligen. Gelet op het voorgaande en de problematiek op het gebied van zijn houding, sociale netwerk, psychosociaal functioneren en het cannabisgebruik, schat de reclassering het risico op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden in als hoog.
Toepassing van het volwassenenstrafrecht De rechtbank kan ten aanzien van een verdachte, die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren maar nog niet die van 23 jaren heeft bereikt, het jeugdstrafrecht toepassen. De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Het uitgangspunt is dan dat berechting plaatsvindt volgens het volwassenenstrafrecht. Met betrekking tot de vraag of er, in afwijking van dit uitgangspunt, aanleiding bestaat om het jeugdstrafrecht toe te passen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat uit de adviezen van de reclassering volgt dat de verdachte in eerste instantie onder toezicht van de jeugdreclassering heeft gestaan, maar dat de jeugdreclassering, gelet op de zelfbepalende houding van de verdachte die hij tijdens zijn schorsingstraject heeft laten zien, geen meerwaarde meer ziet in de inzet van interventies uit het jeugdstrafrecht en pedagogische ondersteuning. Op basis van voornoemde rapportages, het verloop van het reclasseringstraject en de houding van de verdachte adviseert de reclassering de toepassing van het volwassenenstrafrecht. Gelet op hetgeen uit het reclasseringsrapport betreffende de persoonlijkheid van de verdachte naar voren is gekomen en de indruk die de verdachte zelf ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt, ziet de rechtbank geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen.
Strafmodaliteit en strafmaat De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor volwassenen. Daarin is als uitgangspunt bij ‘een winkeloverval met bedreiging’, een gevangenisstraf van twee jaren vermeld en bij ‘openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’, een taakstraf van 150 uren. Voor het handelen in wapens bestaat geen uitgangspunt in de LOVS-oriëntatiepunten, maar voor dat feit heeft de rechtbank gekeken naar soortgelijke gevallen. In dit geval acht de rechtbank de nog zeer jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat ten aanzien van feit 2 niet is gebleken dat tot een feitelijke overdracht van wapens of munitie is gekomen, strafverlagend. Conclusie Gelet op de aard en ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank constateert op grond van voornoemde reclasseringsadviezen dat bij de verdachte sprake is van problematiek op meerdere leefgebieden, waarvoor nog geen oplossing is gevonden en dat de recidivekans hoog is. Zij maakt uit de adviezen echter ook op dat de verdachte meermalen heeft aangegeven dat hij openstaat voor hulpverlening en dit heeft hij ter terechtzitting herhaald. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet alleen voor de verdachte, maar ook voor de bescherming van de maatschappij door het recidiverisico omlaag te krijgen, tóch nog een keer ingezet moet worden op hulpverlening. De rechtbank zal een fors strafdeel voorwaardelijk opleggen in de hoop dat dit de verdachte verder zal motiveren de hulp aan te pakken en dit keer goed mee te werken met de reclassering.
Alles afwegende geeft de rechtbank de verdachte een laatste kans en zal hem een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, opleggen en daaraan als bijzondere voorwaarden koppelen een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een ambulante begeleiding, het vinden van dagbesteding, het begeleid wonen en de controle op middelengebruik. De rechtbank zal hier een proeftijd van twee jaren aan verbinden.
7 De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Kruidvat De benadeelde partij [naam 1] namens Kruidvat, althans AS Watson, heeft een vordering tot schadevergoeding van € 32.011,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die Kruidvat als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit € 27.615,-, te weten het weggenomen geldbedrag uit de twee kluizen, en een bedrag van € 4.396,- betreffende calamiteitenopvang voor het personeel.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft, via zijn gemachtigde D.T.H. van Schijndel en met tussenkomst van zijn advocaat mr. W.D. de Boer, een vordering tot schadevergoeding van € 3.060,- ingediend tegen de verdachte wegens schade die [benadeelde 4] als gevolg van het onder feit 3 ten laste gelegde feit stelt te hebben geleden. De gestelde schade bestaat uit € 60,- materiële schade, te weten de kosten van de weggenomen pet, en een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Kruidvat De officier van justitie heeft gevorderd de vergoeding te beperken tot het bedrag van € 27.615,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de kosten voor de opvang van het personeel heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat die kosten niet voor een vergoeding in aanmerking komen, omdat deze kosten niet in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] De officier van justitie heeft gevorderd de vergoeding toe te wijzen tot het bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de kosten van de pet heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de gevorderde vrijspraak ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Kruidvat De verdediging heeft verzocht de vordering te beperken tot het bedrag dat in de aangifte is genoemd, namelijk € 27.615,-. Ten aanzien van de kosten van de opvang van het personeel heeft de verdediging verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1. De vordering van de Kruidvat
Materiële schade Omdat is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en dit deel van de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal de rechtbank de vordering geheel toewijzen. De rechtbank constateert dat de Kruidvat haar vordering met betrekking tot het weggenomen geldbedrag reeds heeft beperkt tot het bedrag van € 27.615,-, dat in de aangifte is genoemd. Aangezien dit bedrag door de verdediging niet gemotiveerd is betwist en door de benadeelde partij is onderbouwd, zal de rechtbank dit toewijzen. Met betrekking tot de calamiteitenopvang voor het personeel oordeelt de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de verdediging, dat er voldoende verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade van de benadeelde partij. De Kruidvat stelt dat er meerdere interventies hebben plaatsgevonden voor de traumaopvang van de medewerkers. Uit de bijgevoegde factuur blijkt dat dit heeft plaatsgevonden op 20 tot 22 mei 2023, dus vlak na de overval. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en zal de vordering in zijn geheel toewijzen.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 32.011,-, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 mei 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 32.011,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van Kruidvat.
7.3.2. De vordering van [benadeelde 4]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de onder feit 3 bewezen verklaarde openlijke geweldpleging rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op het gevorderde geldbedrag van € 60,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, omdat de verdachte is vrijgesproken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde.
Immateriële schade Op grond van artikel 6:106, sub b, BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en ook op andere wijze in zijn persoon is aangetast door het geestelijk letsel waarvoor hij nog steeds behandeld wordt. Hij heeft naar aanleiding van het geweldsincident meerdere bezoeken aan de tandarts en het ziekenhuis moeten brengen en heeft een operatieve behandeling moeten ondergaan bij de kaakchirurg voor het laten plaatsen van implantaten. Op dit moment is nog geen sprake van een medische eindsituatie. Sinds het incident kampt hij ook met psychische klachten en is hij meer op zijn hoede. Hij ervaart gevoelens van angst en onveiligheid. Er is dus een rechtsgrond voor toekenning van een vergoeding voor immateriële schade.
Gelet op de motivering en onderbouwing van de immateriële schade en wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, maar ook wat in de strafzaak tegen de medeverdachte is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 2.500,- billijk is. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
Conclusie De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.500,-, bestaande uit immateriële schade.
De wettelijke rente zal de rechtbank toewijzen met ingang van 7 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel De verdachte zal voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [benadeelde 4] .
8 De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
-
14 a, 14b, 14c, 36f, 141, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
-
9 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals die ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
9 De beslissing
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.8 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 2: het handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens een gewoonte maken, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (te weten, 199 dagen), bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,groot 12 (TWAALF) MAANDEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
-
zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
-
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
-
zich ambulant laat begeleiden door coach E25 of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
-
verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, nader te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
-
zich zal inspannen voor het vinden en behouden van een opleiding en/of betaald werk, met een vaste structuur;
-
meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij Kruidvat; wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Kruidvat een bedrag van € 32.011,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 20 mei 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel; legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 32.011,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 mei 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van Kruidvat;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 195 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] ; wijst de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde 4] een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2024, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de vordering voor het overige wordt afgewezen; bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de schadevergoedingsmaatregel; legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juni 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [benadeelde 4] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 35 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededader aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededader aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. van der Harg, voorzitter, mr. V.J. de Haan, rechter, mr. J. Herfkens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2025.