Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:6700 - Ronselen jonge uitvoerders en medeplegen van twee explosies door tussenpersoon - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:670012 september 2025

Essentie

Rechtbank Amsterdam veroordeelt een 20-jarige man voor het medeplegen van twee explosies en een bedreiging. Zijn substantiële bijdrage, waaronder het ronselen van uitvoerders en regelen van cobra's, volstaat voor medeplegen, ook al is zijn precieze rol bij de tweede explosie onduidelijk. Adolescentenstrafrecht wordt niet toegepast.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/056981-25

Datum uitspraak: 12 september 2025

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005, wonende op het adres [adres] , [woonplaats] , thans gedetineerd in het [naam Justitieel Complex] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer, en wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.P.H. van Esser naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1. Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.

4.2. Standpunt van de verdediging

Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het onderdeel ‘levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel’ nu dit gevaar ten tijde van de ontploffing naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar was.

Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat hij niet degene is geweest die de uitvoerder(s) heeft geregeld. Er kan daarom niet van medeplegen gesproken worden.

Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring.

4.3. Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk beide ontploffingen en branden veroorzaken en het bedreigen van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Ten aanzien van feit 1 en feit 2

4.3.1. Feiten en omstandigheden Uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een gezamenlijk plan om op het adres [adres ontploffing] een explosief af te laten gaan. Dit plan lijkt te spelen tegen de achtergrond van een crimineel conflict waarbij de bewoner van dit adres (mede) verantwoordelijk wordt gehouden voor de diefstal van “110 blokken”. De hypothese is dat de opdrachtgever(s) met de explosie aan deze bewoner een boodschap heeft willen afgeven c.q. de bewoner onder druk heeft willen zetten om binnen “24 uur” contact op te nemen. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de uitvoering van dit plan het volgende af.

Verdachte heeft via een kennis van wie hij de naam niet wil noemen de opdracht gekregen om een uitvoerder of uitvoerders te zoeken die de explosieven zouden plaatsen bij het betreffende adres. Verdachte heeft daarvoor vervolgens [naam 1] (hierna: [naam 1] ) geronseld. Verdachte en [naam 1] zouden hiervoor allebei een betaling ontvangen. Verdachte heeft op de bewuste dag samen met genoemde kennis [naam 1] opgehaald in Utrecht. Op basis van de data-analyse in het dossier concludeert de rechtbank dat die kennis medeverdachte [medeverdachte] is geweest. [naam 1] nam zelf [naam 2] (hierna: [naam 2] ) mee. Verdachte heeft een explosief aan [naam 1] gegeven en hem en [naam 2] afgezet in de buurt van de [adres ontploffing] . Verdachte heeft hen telefonisch verdere instructies gegeven over hoe zij moesten lopen naar het juiste adres en hoe en waar zij het explosief moesten plaatsen en ontsteken. Op 29 januari 2025 rond 00:30 uur heeft de eerste explosie en brand plaatsvonden. Als er even later verbalisanten ter plaatse komen, merken zij direct een brandgeur op. Ook zien de verbalisanten dat het glas boven de portiekdeur gebroken was en zien zij glasscherven op de grond liggen.

Verdachte heeft verklaard dat hij na de eerste explosie te horen kreeg dat deze niet het gewenste resultaat had opgeleverd en dat hij daarom geen betaling hiervoor heeft ontvangen. ”De mannen” waren boos, het moest opnieuw en het moest snel. Verdachte heeft zich toen ingespannen om nieuwe uitvoerders te regelen die diezelfde dag nog een tweede explosief konden plaatsen. Hij heeft daarover in ieder geval op 29 januari 2025 tussen 13:56 uur en 15:17 uur intensief contact gehad met [naam 3] (hierna: [naam 3] ) via wie, blijkens de chatberichten, verschillende personen zijn benaderd om de klus te (laten) klaren. Dat lukt niet meteen en als [naam 3] uiteindelijk vraagt “Jo. Is het nog aan” reageert verdachte met “er is al iemand man”. Verdachte heeft hierover verklaard dat niet hij, maar een (onbekend gebleven) ander de nieuwe uitvoerder heeft geregeld.

Verdachte heeft in zijn derde verhoor bij de politie verklaard dat hij zich in de middag voorafgaand aan de tweede explosie heeft beziggehouden met het regelen van cobra’s, waarvan hij wist dat deze gebruikt zouden worden bij de nieuwe explosie. Er vindt rond 20:29 uur daadwerkelijk een tweede explosie plaats op de [adres ontploffing] , die een grote vuurzee in het portiek van huisnummer [huisnummer] heeft veroorzaakt. Op de ter zitting getoonde camerabeelden is te zien dat de vlammen reiken tot aan de ramen op de eerste verdieping. Op dat moment brandt er duidelijk licht in het bedrijfspand op de begane grond (perceel [huisnummer] ), waar op dat moment vier mensen aanwezig waren. Uit de aangifte van de eigenaresse blijkt dat er vlammen voor de voordeur van haar pand waren en dat zij en haar klanten naar de achteruitgang van het bedrijf zijn gerend om zichzelf in veiligheid te brengen. Ook blijkt uit de aangifte dat er meerdere spullen zijn vernield.

Uit historische verkeersgegevens volgt dat verdachte zowel rondom de eerste als de tweede explosie telefonisch contact heeft met [medeverdachte] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij die dag telefonisch meerdere keren aan [medeverdachte] heeft gevraagd of er al een uitvoerder was geregeld, maar dat hij verder niet meer weet waar de gesprekken over gingen.

Wanneer de forensische opsporingsambtenaren enkele minuten na de tweede explosie ter plaatse komen, zien zij op de deur van percelen [huisnummer] roet en inwerking van hitte en vuur. Op het trottoir treffen zij doppen afkomstig van knalvuurwerk, gesmolten restanten van een petfles die ruikt naar motorbenzine en restanten van een Super Cobra 6 aan. De forensische opsporingsambtenaren concluderen naar aanleiding van hun onderzoek ter plaatse dat het aannemelijk is dat er bij de explosie en brand levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is geweest. Dat dit gevaar concreet was, blijkt uit het feit dat de explosie plaatsvond op een tijdstip dat veel bewoners thuis waren en uit het feit dat er meerdere mensen aanwezig waren in het winkelpand op de begane grond. De dader had na het ontsteken van de Super Cobra 6 geen controle meer over het moment van ontploffen en zou dus niet meer kunnen ingrijpen als iemand zich achter de deur van de centrale trappenhal had bevonden.

4.3.2. Medeplegen De hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van verdachte aan het strafbare feit van zodanig gewicht is dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Dit geldt zowel voor feit 1 als voor feit 2. Voor de tweede explosie geldt dat niet is komen vast te staan wie de uitvoerders hiervoor heeft gevonden (en of dit verdachte was of iemand anders). Dat neemt echter niet weg dat verdachte vanaf de uitvoering van de eerste explosie tot en met de uitvoering van de tweede explosie nauwe betrokkenheid heeft gehad bij en in nauw contact heeft gestaan met [medeverdachte] over de uitvoering van het gezamenlijk plan, en voor de tweede explosie in ieder geval de cobra’s heeft geregeld. Met zijn handelingen, zoals die hierboven zijn vastgesteld, heeft hij een substantiële bijdrage geleverd aan de uiteindelijke realisatie van dat plan. Of het hemzelf of een van zijn mededaders uiteindelijk is gelukt een uitvoerder voor de tweede aanslag te ronselen, doet voor het oordeel dat sprake is van medeplegen niet terzake.

4.3.3. Gevaarzetting De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er bij de eerste explosie levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor anderen te duchten is geweest, en spreekt verdachte daarom voor dit onderdeel van feit 1 vrij. Wel is bewezen dat door deze explosie gemeen gevaar voor goederen, te weten de woningen en de bedrijfspanden van dit perceel te duchten was. Dat gevaar heeft zich ook deels daadwerkelijk gemanifesteerd, gezien de door de politie geconstateerde schade in het portiek en aan de ramen/deur.

Ten aanzien van de tweede explosie acht de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bewezen, dat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

5 Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot de feiten 1 en 2. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot feit 3. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.

De verdachte heeft het bewezen verklaarde feit/de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat hij:

Ten aanzien van feit 1 op 29 januari 2025 omstreeks 00:30 uur te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht op de [adres ontploffing] ter hoogte van nummer [huisnummer] door een cobra te plaatsen in de nabijheid van een fles benzine, althans een brandstof, en vervolgens te ontsteken, ten gevolge waarvan een ontploffing en brand is ontstaan, terwijl daarvan

  • gemeen gevaar voor goederen, te weten een woning op de [adres ontploffing] ter hoogte van nummer [huisnummer] en omringende woningen en winkelpanden

te duchten was;

Ten aanzien van feit 2 op 29 januari 2025 omstreeks 20:25 uur te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht op de [adres ontploffing] ter hoogte van nummer [huisnummer] door een Super cobra 6, te plaatsen in de nabijheid van een fles benzine, en vervolgens te ontsteken, ten gevolge waarvan een ontploffing en brand en hevige rookontwikkeling zijn ontstaan, terwijl daarvan

  • gemeen gevaar voor goederen, te weten een woning op de [adres ontploffing] ter hoogte van nummer [huisnummer] en meerdere omringende woningen en winkelpanden en/of goed(eren) in die winkelpand(en) en

  • levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten in een woning op de [adres ontploffing] ter hoogte van nummer [huisnummer] en in de omringende woningen en winkelpanden aanwezige personen en omwonenden, te duchten was;

Ten aanzien van feit 3 op 27 januari 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een zogeheten kogelbrief, te weten een enveloppe met daarin een patroon en een briefje met de tekst ‘ [slachtoffer] BINNEN 24 UUR CONTACT VIA DE APP OPNEMEN + [nummer] ’, te bevestigen aan het kozijn van de woning van de moeder van voornoemde [slachtoffer] .

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straf

8.1. Eis van de officier van justitie

De officier van justitie stelt dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast zoals de reclassering heeft geadviseerd en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatiegebod met elektronische monitoring.

8.2. Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht, en de aan verdachte op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot de tijd die hij op het moment van de uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een taakstraf op te leggen. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de - in vergelijking met de medeverdachte - beperktere rol die verdachte bij de strafbare feiten heeft gehad en zijn persoonlijke omstandigheden.

Over door de reclassering geadviseerde voorwaarden heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het innemen van medicatie (in het kader van ambulante behandeling) haar niet aan de orde lijkt.

8.3. Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Ernst van de feiten Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee ontploffingen en daaropvolgende branden en het medeplegen van een doodsbedreiging door middel van een kogelbrief. Dit soort strafbare feiten veroorzaken niet alleen veel schade, maar ook grote onrust en vrees bij omwonenden en voorbijgangers, wat de openbare orde ernstig verstoort. De samenleving wordt in toenemende mate geconfronteerd met aanslagen met explosieven, vaak in woonwijken, waarbij niet zelden grote ravage wordt aangericht en in sommige gevallen ook onschuldige slachtoffers vallen. Deze zeer zorgelijke maatschappelijke tendens heeft er toe geleid dat in dit soort zaken steeds zwaardere straffen worden opgelegd. Strafverzwarend acht de rechtbank dat verdachte bij het plegen van deze feiten buitengewoon gewetenloos te werk is gegaan, zich slechts heeft laten leiden door financiële motieven en zeer jonge, kwetsbare uitvoerders heeft geronseld.

Persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 17 juni 2025. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 augustus 2025 betreffende verdachte. De reclassering ziet het sociale netwerk en de financiële situatie van verdachte als risicofactoren. Verdachte is door zijn netwerk in het criminele circuit beland en hij geeft graag veel geld uit. Het is de vraag of verdachte zijn leefstijl kan aanpassen en kan rondkomen van een legaal inkomen. Bij verdachte zijn geen aanwijzingen voor psychi(atri)sche problematiek gevonden. Hij heeft onvoldoende nagedacht en/of lak gehad aan de risico’s die zijn gedrag met zich meebrachten. De reclassering vindt het positief dat beide ouders van verdachte zijn handelen afkeuren, betrokken zijn en hem willen ondersteunen om op het rechte pad te komen.

De reclassering ziet de noodzaak om verdachte te begeleiden in een reclasseringstoezicht om een maatschappelijk geaccepteerd bestaan op te bouwen, en zodat hij kan leren om zich weerbaar te maken tegenover criminaliteit. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een locatiegebod met elektronische monitoring of avondklok, dagbesteding en openheid geven over financiën en indien nodig schuldhulpverlening.

Adolescentenstrafrecht De reclassering heeft daarnaast geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen omdat zij onvoldoende indicaties voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht ziet. Hoewel bij verdachte enkele indicaties op het gebied van ‘schat risico’s van handelen slecht in’ en ‘laat zich beïnvloeden door anderen’ naar voren komen, zijn er geen aanwijzingen bij hem voor functioneren op verstandelijk beperkt niveau, impulsief handelen, kinderlijker gedrag vertonen dan van de kalenderleeftijd verwacht mag worden en het eigen gedrag niet of nauwelijks organiseren. Verdachte maakt nog wel deel uit van een gezin, maar daarbij is weinig sprake van pedagogische mogelijkheden.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat dit advies van de reclassering haar enorm verbaasd heeft, gelet op hetgeen wat op eerdere zittingen hierover ter sprake is gebracht en het rapport van de reclassering van 11 april 2025 (opgemaakt in het kader van de voorgeleiding bij de rechter-commissaris).

De rechtbank ziet in hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd over de toepassing van het adolescentenstrafrecht echter geen aanleiding om af te wijken van het advies van de reclassering. Dit advies is goed onderbouwd en wordt bevestigd in de volwassen indruk die verdachte op de zitting maakt. De rechtbank besluit daarom het volwassenenstrafrecht toe te passen.

Strafoplegging Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de hiervoor omschreven rol die verdachte daarbij heeft gehad. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, omdat de feiten daarvoor te ernstig zijn.

Alles afwegende vindt de rechtbank de straf zoals geëist door de officier van justitie passend en geboden. Aan verdachte wordt dan ook een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opgelegd. Aan het voorwaardelijk deel zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals de reclassering die heeft geadviseerd om zo te trachten het recidiverisico in te perken en verdachte te leren in de toekomst andere keuzes te maken. Dit met uitzondering van de bijzondere voorwaarde die ziet op het innemen van medicijnen: in het rapport van de reclassering is niet goed uitgelegd waarom dit noodzakelijk zou zijn. De rechtbank legt ook geen locatiegebod met elektronische monitoring op. Gezien de duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe. Het voorwaardelijk deel is daarvoor tevens een stevige stok achter de deur. Verdachte weet nu dat als hij opnieuw in de fout gaan daaraan direct consequenties verbonden kunnen worden en dat hij dan de resterende 18 maanden gevangenisstraf alsnog moet uitzitten.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op

Ten aanzien van feit 1 medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

Ten aanzien van feit 2 medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;

Ten aanzien van feit 3 medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 48 (achtenveertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.

Bepaalt dat een gedeelte, groot 18 (achttien) maanden van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen. Stelt daarbij een proeftijdvan2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde meldt zich wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

Ambulante behandeling

Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Indien nodig wordt geacht, werkt veroordeelde ook mee aan verdiepingsdiagnostiek. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

Dagbesteding

Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van een opleiding of betaald werk met een vaste structuur.

Financiën

Veroordeelde geeft openheid over zijn financiën en werkt indien nodig mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.

Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het

nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14e, zesde lid, van liet Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en liet zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.

Dit vonnis is gewezen door

mr. B. Vogel, voorzitter mrs. M. Smit en J. Langer, rechters in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders griffier

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 september 2025.