ECLI:NL:RBAMS:2025:5855 - Rechtbank Amsterdam - 8 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/004201-24 (zaak A), 13/337663-25 (zaak B), 13/211247-22 (zaak C), 13/096340-35 (zaak D) (ter terechtzitting gevoegd), 13/229563-22 (TUL) en 13/224795-23 (TUL)
Datum uitspraak: 15 juli 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudig kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1995, ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres: [adres 1] , nu gedetineerd in [detentie adres] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting is [medewerker GGZ] , werkzaam bij Inforsa Verslavingszorg GGZ, als deskundige gehoord.
2 Tenlastelegging
Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich telkens op 4 januari 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan :
Zaak B
Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich telkens op 23 oktober 2024 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak C
Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich telkens op 20 augustus 2022 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Zaak D
Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich telkens op 29 maart 2025 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
De volledige tekst van de tenlasteleggingen zijn opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3 Voorvragen
De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder 2 en het in zaak C onder 2 tenlastegelegde, vanwege het ontbreken van voldoende bewijs. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze kunnen worden bewezen, omdat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en het dossier verder ook voldoende bewijs bevat dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd. Ondanks dat verdachte het in zaak A onder 1 tenlastegelegde heeft ontkend, kan ook dit feit worden bewezen. De aangifte wordt ondersteund door de camerabeelden en de verklaring van de manager, waarin hij vermeldt dat aangever een verdikking op zijn voorhoofd heeft.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat verdachte ontkent dat hij de beveiliger een kopstoot heeft gegeven en de politie geen letsel heeft geconstateerd. Wat betreft het onder 2 ten laste gelegde heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd, zodat dit feit kan worden bewezen.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de lokaalvredebreuk bij de Albert Heijn, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het winkelverbod heeft ontvangen of getekend.
De raadsman heeft ten aanzien van het in zaak C onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit, omdat voor de bedreiging geen ondersteunend bewijs is.
Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van het in zaak D onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Hoewel verdachte de gedragingen bekent, is er hier geen sprake van seksuele intimidatie aangezien dit een standaard manier van flirten op ‘TikTok’ is. Van seksuele intimidatie is volgens de raadsman dan ook geen sprake. De diefstal kan, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, worden bewezen.
De overige feiten kunnen, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, worden bewezen.
4.3. Oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak van zaak B onder 2 en zaak C onder 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in zaak B onder 2 en zaak C onder 2 tenlastegelegde niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.2. Vrijspraak van zaak A onder 1
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat evenmin kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier komt naar voren dat er op 4 januari 2024 een ruzie heeft plaatsgevonden tussen aangever en verdachte, nadat aangever hem confronteerde met de vraag of de blikjes in de jas van verdachte gestolen waren. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte van achteren vast heeft gepakt en dat verdachte vervolgens zijn hoofd met kracht naar achteren heeft geduwd. Hierdoor heeft hij letsel opgelopen. Deze lezing wordt door verdachte betwist.
Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , die heeft verklaard te hebben gezien dat aangever ten tijde van de aangifte (de dag van het incident) geen zichtbaar letsel had, en op de foto’s die zich in het dossier bevinden niet duidelijk een zwelling of ander letsel op het hoofd van aangever is te zien, ziet de rechtbank geen ondersteunend bewijs voor de stelling dat verdachte door middel van een kopstoot met opzet de aangever letsel heeft toegebracht. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
4.3.3. Ten aanzien van zaak A onder 2, zaak B onder 1, zaak C onder 1 en zaak D onder 1
Omdat verdachte de ten laste gelegde feiten in zaak A onder 2, zaak B onder 1, zaak C onder 1 en zaak D onder 1 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) met een opsomming van de bewijsmiddelen De rechtbank baseert zich bij de bewezenverklaring op de redengevende feiten en omstandigheden vervat in de inhoud van:
ten aanzien van zaak A onder 2:
ten aanzien van zaak B onder 1:
ten aanzien van zaak C onder 1;
ten aanzien van zaak D onder 1;
4.3.4. Ten aanzien van D onder 2
De rechtbank is van oordeel dat, op grond van de in bijlage II van dit vonnis genoemde bewijsmiddelen, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie van [slachtoffer 3] (hierna: aangeefster) in het openbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster is werkzaam bij de Gall&Gall. Uit haar aangifte blijkt dat op 29 maart 2025 verdachte samen met een ander wederom de winkel is binnengekomen, nadat zij eerder binnen waren geweest en een fles alcohol hadden gestolen. Zij maakten vervelende opmerkingen naar aangeefster en volgden haar door de winkel. Aangeefster is daarnaast door één van de mannen aangeraakt. Ook is tegen haar gezegd: ‘Mijn vriend vindt je leuk. Ik wil je nummer. Ik kan je wel opeten’.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die achter aangeefster is aangelopen en tegen haar heeft gezegd dat hij haar leuk vond. Ook heeft hij haar daarbij aangeraakt. Op basis van deze verklaring en de verklaring van aangeefster stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is die de tenlastegelegde gedragingen heeft verricht.
De rechtbank stelt voorop dat – zoals de raadsman lijkt te betogen – het gedrag van personen op ‘Tiktok’ niet de maatstaf is voor de beantwoording van de vraag of iets wel of niet strafbaar is. Voor een bewezenverklaring van seksuele intimidatie in het openbaar moet worden bewezen dat de opmerking en de gebaren die verdachte heeft gemaakt onmiskenbaar van indringende seksuele aard zijn en dat deze als vreesaanjagend, vernederend, kwetsend of onterend aan te merken zijn.
Verdachte heeft aangeefster in het openbaar en terwijl zij aan het werk was benaderd door achter haar aan te lopen en door middel van opmerkingen en haar meermalen aan te raken. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van indringende seksuele aard zijn, vanwege de inhoud van de opmerkingen (onder meer de woorden ‘ik kan je wel opeten’) in combinatie met het aanraken en achtervolgen van aangeefster in een winkel. Er kan worden gesteld dat dergelijke opmerkingen en gedragingen – naar algemene maatstaven – als vreesaanjagend aan te merken zijn; en op basis van aangifte en de waarnemingen van [verbalisant 2] is het duidelijk dat aangeefster het handelen van verdachte ook als dusdanig heeft ervaren. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openbare seksuele intimidatie.
4.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.4.3. en in bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A onder 2 op 4 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, alcoholhoudende dranken, die geheel aan winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B onder 1 op 23 oktober 2024 te Amsterdam blikjes Bacardi, die geheel aan winkelketen Albert Heijn toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak C onder 1 op 20 augustus 2022 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen met kracht met gebalde vuisten tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan en te stompen;
ten aanzien van zaak D onder 1 op 29 maart 2025 te Amsterdam een fles wodka, die geheel aan winkelketen Gall&Gall toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; ten aanzien van zaak D onder 2 op 29 maart 2025 te Amsterdam in het openbaar, te weten in een Gall&Gall winkel, een ander, te weten [slachtoffer 3] , indringend seksueel heeft benaderd, door middel van opmerkingen en aanrakingen op een wijze die vreesaanjagend was te achten, door meermalen- achter die [slachtoffer 3] aan te lopen en,- dicht op die [slachtoffer 3] te gaan staan en, - de arm van die [slachtoffer 3] aan te raken en, - tegen die [slachtoffer 3] te zeggen: "Ik vind je leuk" en "Ik wil je nummer" en “Ik kan je wel opeten", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
5 De strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.
6 Motivering van de straf
6.1. Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 250 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 64 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, zal worden opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht het advies van de reclassering te volgen en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] verzocht om een schuldigverklaring zonder oplegging van straf gelet op het wederzijdse geweld.
Tenslotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) niet opgelegd kan worden, aangezien er niet wordt voldaan aan de zogeheten ‘zachte’ criteria.
6.3. Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1. Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in korte tijd schuldig gemaakt aan drie diefstallen, een mishandeling en seksuele intimidatie in het openbaar. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ten slotte heeft verdachte zich in het openbaar seksueel intimiderend gedragen. De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte het slachtoffer heeft lastiggevallen terwijl zij aan het werk was. Verdachte heeft een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft zich daarbij niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer.
6.3.2. Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 1 juli 2025, waaruit blijkt dat hij zich eerder veelvuldig voor vermogensfeiten is veroordeeld. Ook is hij veroordeeld voor strafbare feiten waarbij verdachte geweld heeft gebruikt. Verdachte voldoet aan de harde criteria voor oplegging van de ISD-maatregel en het openbaar ministerie was ook voornemens om deze maatregel te vorderen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 1 juli 2025, opgemaakt door [medewerker GGZ] . Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat de verdachte niet voldoet aan de zachte criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Er is namelijk een andere, minder ingrijpende maatregel mogelijk om de alcoholverslaving van verdachte te behandelen en daarmee het delictgedrag te verminderen. De mogelijkheid van een forensisch-klinische opname van maximaal één jaar is namelijk nog niet eerder geprobeerd. Bij een veroordeling wordt daarom geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole. Ter terechtzitting heeft de reclasseringswerker verklaard dat er nog geen definitieve opnameplaats is voor verdachte, maar dat dit normaal drie á vier weken duurt.
6.3.3. Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank tevens de persoon van de verdachte en zijn strafrechtelijk verleden meegewogen in het bepalen van de hoogte van de straf.
Verdachte is in het verleden veelvuldig veroordeeld voor een veelvoud van strafbare feiten. Ook deze keer volgt een veroordeling voor vijf strafbare feiten. Verdachte kampt met een alcoholverslaving, waardoor hij steeds vervalt in strafbaar gedrag. De rechtbank is van oordeel dat bij het opleggen van een straf niet alleen het strafbare gedrag van verdachte moet worden vergolden, maar dat er ook gewerkt moet worden aan het voorkomen van strafbaar gedrag in de toekomst. Om die reden zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen en verdachte een kans bieden zijn leven op orde te krijgen. Ter zitting heeft verdachte zich bereid verklaard zich aan de voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te houden.
Hoewel de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte aangever [slachtoffer 1] heeft mishandeld, acht de rechtbank alles afwegende, de eis van de officier van justitie passend geboden.
7 De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 13/229563-22
Bij de stukken bevindt zich de op 30 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/229563-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 februari 2023 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, met bevel dat deze straf geheel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal echter, teneinde de hierna te noemen interventies niet te frustreren, de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel afwijzen.
8 De vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling 13/224795-23
Bij de stukken bevindt zich de op 30 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/224795-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 8 september 2023 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 17 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal echter, teneinde de hierna te noemen interventies niet te frustreren, de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel afwijzen.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62, 300, 310 en 429ter van het Wetboek van Strafrecht.
10 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1, zaak B onder 2 en zaak C onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2, zaak B onder 1 en zaak D onder 1:
telkens: diefstal;
ten aanzien van het in zaak C onder 1:
mishandeling; ten aanzien van het in zaak D onder 2:
in het openbaar een ander indringend benaderen door middel van opmerkingen en gebaren op een wijze die vreesaanjagend is te achten.
Verklaart het bewezene strafbaar,
Verklaart verdachte, **[verdachte] ,**daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 250 (tweehonderdvijftig dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 64 (vierenzestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich direct na het ingaan van de proeftijd tussen 09.00 uur en 12.00 uur bij de bureaudienst van Reclassering Inforsa op het [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een forensische kliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra veroordeelde is geaccepteerd door de zorgverlener. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Dit is afhankelijk van de indicatiestelling door het IFZ en plaatsing door de Dienst Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door het FAZ van Inforsa en hij laat zich begeleiden door het Amsta Karaad JUST team of soortgelijke zorgverleners, te bepalen door de reclassering. De behandeling en begeleiding start zodra veroordeelde extramuraal gaat, hetzij vanuit detentie, hetzij na regulier ontslag uit een forensische kliniek. De behandeling en begeleiding duren de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aan de aanwijzingen die de zorgverlener en de begeleiding hem geven. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding voor tenminste drie dagen per week.
- Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
- Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol, cocaïne en cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
TUL
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf met parketnummer 13/229563-22, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 17 februari 2023.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf met parketnummer 13/224795-23, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 30 oktober 2024.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Timmermans, voorzitter, mrs. P. Sloot en R.J. Bartels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2025.
[...]