Uitspraak inhoud

VONNIS

Parketnummers: 13/997032-18 (zaak A) en 13/997036-18 (zaak B)

Datum uitspraak: 27 februari 2024

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats 1] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag 1] 1983, niet gedetineerd.

Inhoudsopgave

1 Onderzoek

1.1 Onderzoek ter terechtzitting

1.2 Inleidende opmerkingen

1.2.1 Werkwijze van de rechtbank

1.2.2 Start van het onderzoek

1.2.3 Procesdossier Marengo

2 Tenlastelegging

3 Voorvragen

4 Waardering van het bewijs

4.1 De kroongetuige

4.1.1 Inleiding

4.1.2 Totstandkoming van de overeenkomst

4.1.3 Verweren betreffende de rechtmatigheid van de overeenkomst

4.1.4 Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overeenkomst 4.1.4.1 Onjuiste toepassing kroongetuigenregeling? 4.1.4.2 Zijn er ongeoorloofde toezeggingen gedaan? 4.1.4.3 Samenvatting en conclusie

4.1.5 Betrouwbaarheid van de kroongetuige 4.1.5.1 Verweer van de verdediging 4.1.5.2 Oordeel van de rechtbank

4.1.6 Prejudiciële vragen Hof van Justitie EU?

4.2 PGP-bewijs

4.3 PGP-identificatie

4.3.1 Identificatie e-mailadressen verdachten Marengo

4.3.2 Identificatie e-mailadressen overige gebruikers

4.3.3 Identificatie e-mailadressen [verdachte] 4.3.3.1 Standpunten

        *4.3.3.2 Oordeel van de rechtbank*

4.4 Zaaksdossier Ster

4.4.1 Standpunten

4.4.2 Feiten en omstandigheden 4.4.2.1 Schietincident op 17 april 2016 4.4.2.2 Onderzoek naar de uitvoerders 4.4.2.3 Veroordeling [betrokkene 1] en [betrokkene 2]

4.4.3 Duiding van de PGP-berichten 4.4.3.1 Vraag naar auto’s 4.4.3.2 Klaarzetten auto’s 4.4.3.3 Stalling auto’s 4.4.3.4 Jerrycans en flessen benzine 4.4.3.5 Vuurwapens 4.4.3.6 Sweepen auto’s 4.4.3.7 Spotten 4.4.3.8 Overige berichten van na de moord 4.4.3.9 Schoonmaken kamer [betrokkene 2] 4.4.3.10 Geld 4.4.3.11 In brand steken overstapauto

4.4.4 Oordeel van de rechtbank 4.4.4.1 Vrijspraak medeplegen 4.4.4.2 Medeplichtigheid

4.5 Witwassen

4.5.1 Standpunten

4.5.2 Oordeel van de rechtbank

4.6 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie)

4.6.1 Standpunten

4.6.2 Oordeel van de rechtbank 4.6.2.1 Juridisch kader 4.6.2.2 Gepleegde misdrijven 4.6.2.3 Wagenpark 4.6.2.4 Onderzoek Koper 4.6.2.5 Aangetroffen administraties 4.6.2.6 Verklaringen van [medeverdachte 1] 4.6.2.7 Conclusie ten aanzien van de criminele organisatie 4.6.2.8 Deelname aan de criminele organisatie

5 Bewezenverklaring

6 Strafbaarheid van de feiten

7 Strafbaarheid van verdachte

8 Motivering van de straf8.1 Eis van het Openbaar Ministerie

8.2 Standpunt van de verdediging

8.3 Oordeel van de rechtbank

8.3.1 Ernst van de feiten en persoon van de verdachte

8.3.2 Redelijke termijn

8.3.3 Wet straffen en beschermen

8.3.4 Conclusie

8.3.5 Voorlopige hechtenis

9 Beslag

9.1 Standpunten

9.2 Oordeel van de rechtbank

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

11 Beslissingen

Bijlage 1 – Tenlastelegging

Bijlage 2 – Overzicht PGP-e-mailadressen en gebruikers

Bijlage 3 – Feitenvaststelling overige zaaksdossiers

Bijlage 4 – Bewijsoverwegingen criminele organisatie ten aanzien van de medeverdachten

Bijlage 5 – Standpunten en toelichting Openbaar Ministerie met betrekking tot beslag

1 Onderzoek

1.1 Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 28 november 2018, 6 februari 2019, 18 april 2019, 10, 11 en 12 juli 2019, 24 september 2019, 12 en 13 december 2019, 27 en 28 februari 2020, 11, 12, 13 en 27 augustus 2020, 3 september 2020, 28 en 29 oktober 2020, 3 november 2020, 13, 14 en 15 januari 2021, 11, 12 en 22 maart 2021, 7 en 16 april 2021, 2, 29 en 30 juni 2021, 14, 15, 21 en 22 september 2021, 13 oktober 2021, 14, 16, 17, 20 en 22 december 2021, 1 en 21 maart 2022, 17 en 20 mei 2022, 8, 9, 13, 14, 16, 20, 21, 23 en 28 juni 2022, 13 september 2022, 6 december 2022, 18 januari 2023, 22 februari 2023, 27 en 29 maart 2023, 6 april 2023, 17 mei 2023, 14 juli 2023, 6 oktober 2023, 21 december 2023, 6 en 14 februari 2024.

De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna: het Openbaar Ministerie) en van wat verdachte en zijn verdediging (hierna: de verdediging) naar voren hebben gebracht.

1.2 Inleidende opmerkingen

1.2.1 Werkwijze van de rechtbank

Het onderzoek Marengo heeft betrekking op zeventien verdachten. Zestien van hen worden verdacht van betrokkenheid bij een of meer moorden, pogingen daartoe of voorbereiding daarvan. Alle verdachten worden beschuldigd van betrokkenheid bij dezelfde criminele organisatie die gericht was op moorden, vuurwapendelicten en gekwalificeerde diefstal. In dit vonnis zijn de overwegingen en beslissingen opgenomen die in de strafzaak tegen de hierboven genoemde verdachte zijn gegeven. De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaken van de zestien andere verdachten die (grotendeels) gelijktijdig terecht hebben gestaan.

De rechtbank zal in plaats van de term ‘verdachte’ steeds de namen van de verdachten gebruiken: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] , [medeverdachte 14] , [verdachte] , [medeverdachte 15] en [medeverdachte 16] . De rechtbank gebruikt een voorletter in die gevallen waarin meerdere verdachten in het dossier dezelfde achternaam hebben en de hele voornaam als ze ook dezelfde voorletter hebben.

Omdat in de zaak van [medeverdachte 1] het onderzoek ter terechtzitting al was aangevangen bij de rechtbank Midden-Nederland treedt de rechtbank in zijn zaak op als de rechtbank Midden-Nederland. In de zaak van [medeverdachte 3] was het onderzoek ter terechtzitting met betrekking tot het onderzoek Zeilboot al aangevangen bij de rechtbank Midden-Nederland op het moment dat de zaak Marengo aanving bij de rechtbank Amsterdam. Dat is de reden dat er in de zaak van [medeverdachte 3] separate vonnissen worden gewezen.

Het onderzoek Marengo bestaat uit een groot aantal deelonderzoeken die onderling met elkaar verweven zijn, door de daarop gebaseerde verdenking van het leidinggeven aan dan wel de deelname aan de criminele organisatie. Deze verwevenheid maakt dat de rechtbank niet alleen op de verweren van de betreffende verdachte in zal gaan, maar waar nodig ook hetgeen is aangevoerd in de zaken van de andere verdachten (ambtshalve) in haar oordeel zal betrekken.

1.2.2 Start van het onderzoek

Op 14 januari 2017 heeft [medeverdachte 1] zich na overleg met zijn advocaat laten aanhouden en vanaf dat moment is een kroongetuigetraject gaan lopen. [medeverdachte 1] heeft in 41 kluisverklaringen verklaard over een aantal moorden of pogingen daartoe waar hij deels zelf bij betrokken is geweest. Op 27 december 2017 is dit uitgemond in een overeenkomst met [medeverdachte 1] als kroongetuige. Door zijn verklaringen en door ontsleutelde PGP-berichten is een groot aantal verdachten in beeld gekomen die ervan verdacht worden te behoren tot een organisatie die verantwoordelijk is voor tot op dat moment grotendeels onopgeloste levensdelicten. Het onderzoek dat hieruit voortkwam kreeg de naam Marengo. [medeverdachte 1] was op 5 september 2017, dus al voordat hij de overeenkomst sloot, als verdachte aangehouden in de zaak Roos/Doorn. Op 18 december 2017 is [medeverdachte 8] , op wie de nacht daarvoor een aanslag was gepleegd waarbij hij gewond is geraakt, als eerste verdachte aangehouden in het onderzoek Marengo. In de loop van 2018, 2019 en 2020 zijn de overige verdachten in het onderzoek Marengo aangehouden.[1]

1.2.3 Procesdossier Marengo

Het procesdossier bevat (zoveel mogelijk chronologisch) de volgende deelonderzoeken:

Daarnaast bevat het dossier het onderzoek Alpine, dat gaat over een witwasverdenking tegen [verdachte] .

In het strafdossier van iedere verdachte is, behalve het gehele Marengo-dossier (met bovengenoemde negen deelonderzoeken), tevens gevoegd:

10. alle processen-verbaal van de terechtzittingen van de rechtbank tegen ieder van de Marengo-verdachten (met uitzondering van de processen-verbaal van de terechtzittingen over de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de processen-verbaal van de terechtzittingen waarin enkel is gepleit of gedupliceerd; deze processen-verbaal maken slechts deel uit van het strafdossier van de desbetreffende verdachte); 10. alle processen-verbaal van (getuigen)verhoor door de rechter-commissaris die in de zaken van een of meer van de verdachten zijn opgemaakt.

Alle verklaringen van alle verdachten zoals afgelegd op de terechtzittingen maken dus deel uit van het procesdossier, ook de verklaringen die zij in hun eigen zaak hebben afgelegd. Dit maakt dat het procesdossier voor elke verdachte (afgezien van de persoonsdossiers) gelijkluidend is.

2 Tenlastelegging

De tenlastelegging in zaak A is op de zitting van 27 augustus 2020 nader omschreven. De tenlastelegging in zaak B is niet nader omschreven of gewijzigd. [verdachte] wordt kort gezegd beschuldigd van het volgende.

Zaak A (13/997032-18)

Feit 1: Betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 2] op 17 april 2016 in IJsselstein (ZD Ster); Feit 2: Deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk moord, gekwalificeerde diefstal en/of het bezit van vuurwapens en munitie in de periode van 1 januari 2016 tot en met 14 januari 2017 (ZD 140 Sr).

Zaak B (13/997036-18)

Witwassen van € 195.000,- op 29 april 2018 in Abcoude (ZD Alpine).

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1, die aan dit vonnis is gehecht. Die bijlage geldt als hier ingevoegd.

3 Voorvragen

In zaken van medeverdachten is verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging. Voor zover deze verweren het onderwerp ‘de kroongetuige’ betreffen, zijn de overwegingen en beslissingen van de rechtbank van belang in de zaken van alle verdachten. Deze zijn daarom ambtshalve in dit vonnis opgenomen in het hierop volgende hoofdstuk 4 met de titel ‘Waardering van het bewijs’. Voor wat betreft dit gedeelte van het vonnis is de tekst voor alle verdachten gelijkluidend. Als in hoofdstuk 4.1 over ‘de verdediging’ wordt gesproken, wordt daarmee de verdediging van enkele medeverdachten bedoeld.

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4 Waardering van het bewijs

4.1 De kroongetuige

4.1.1 Algemeen

In dit onderdeel zal de rechtbank de rechtmatigheid beoordelen van de overeenkomst die de Staat der Nederlanden heeft gesloten met [medeverdachte 1] als kroongetuige en daarnaast een oordeel geven over de betrouwbaarheid van de verklaringen die hij heeft afgelegd.

De rechtbank zal eerst de totstandkoming van de overeenkomst met [medeverdachte 1] beschrijven. Daarna zal zij de verweren bespreken die de rechtmatigheid van de overeenkomst betreffen. Vervolgens komen de verweren aan bod die de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] betwisten. Hoewel de door de verschillende verdachten gevoerde verweren niet geheel overeenkomen en niet alle verdachten zich over en weer bij alle verweren hebben aangesloten, zal de rechtbank ze gezamenlijk bespreken, ook in de vonnissen van de verdachten namens wie geen verweer gevoerd is.

Het oordeel over de rechtmatigheid van de kroongetuigenovereenkomst ligt op grond van de wettelijke regeling primair bij de rechter-commissaris. Maar als de rechtmatigheid van deze overeenkomst uitdrukkelijk onderbouwd door de verdediging wordt bestreden, moet de rechtbank – als zij oordeelt dat de overeenkomst wel rechtmatig is – de redenen geven die daartoe hebben geleid (artikel 359 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)).

De rechtbank dient te beoordelen of de overeenkomst met [medeverdachte 1] dringend noodzakelijk was om de opsporing, voorkoming of beëindiging van feiten mogelijk te maken die anders niet of niet tijdig zou plaatsvinden, of er een redelijke verhouding was tussen het belang van de te verkrijgen informatie en/of de te leveren tegenprestatie en of de overeenkomst – in het licht van de gevoerde verweren – binnen de grenzen van het recht is gebleven.

4.1.2 Totstandkoming van de overeenkomst

[medeverdachte 1] is op 14 januari 2017 met een vuurwapen in Amsterdam aangehouden en vervolgens in voorlopige hechtenis genomen. Dit was een vooropgezet plan, waarover hij met zijn raadsman had overlegd. Na zijn aanhouding heeft hij verteld dat hij klem zat tussen twee groeperingen – [familie van slachtoffer 6] en de groepering rond [medeverdachte 16] –, dat hij zelf betrokken was geweest bij verschillende liquidaties en dat hij bereid was daarover verklaringen af te leggen. In de dagen daarna hebben gesprekken plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] , bijgestaan door zijn raadsman, het Team Bijzondere Getuigen (TBG) en de aan dat team verbonden officier van justitie (de TBG-officier van justitie). In die gesprekken heeft [medeverdachte 1] gemeld over welke levensdelicten hij zou kunnen verklaren en zijn de voorwaarden voor het afleggen van kluisverklaringen besproken. Uiteindelijk heeft hij tussen 26 januari 2017 en 18 mei 2017 in totaal 41 kluisverklaringen afgelegd. In de maanden daarna heeft een verificatieonderzoek naar deze verklaringen plaatsgevonden.

In september 2017 is [medeverdachte 1] als verdachte aangemerkt in het onderzoek Roos en in zijn cel aangehouden. Deze aanhouding was niet gebaseerd op de kluisverklaringen van [medeverdachte 1] (die immers nog in de kluis lagen), maar op andere onderzoeksbevindingen. In november 2017 heeft [medeverdachte 1] een voorovereenkomst ondertekend. Op 20 december 2017 heeft het College van procureurs-generaal toestemming gegeven voor de voorgenomen overeenkomst. Op 27 december 2017 heeft [medeverdachte 1] een overeenkomst gesloten met de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door een officier van justitie, nadat de rechter-commissaris op dezelfde datum deze overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden en [medeverdachte 1] had getoetst en rechtmatig had bevonden. De rechter-commissaris heeft deze beslissing op 29 december 2017 schriftelijk vastgelegd en ondertekend. De ondertekende overeenkomst is tekstueel gelijk aan de voorovereenkomst.

In de overeenkomst verbindt [medeverdachte 1] zich om als getuige verklaringen af te leggen met betrekking tot een aantal in de overeenkomst genoemde misdrijven (hierna: de dealfeiten) en doet hij afstand van zijn verschoningsrecht als bedoeld in artikel 219 Sv. Daarnaast verklaart [medeverdachte 1] dat de inhoud van zijn kluisverklaringen naar zijn beste weten volledig op waarheid berust. De officier van justitie verbindt zich om bij onverkorte nakoming door [medeverdachte 1] de strafeis voor zijn aandeel in de dealfeiten te zullen stellen op twaalf jaren gevangenisstraf. Daarbij verklaart de officier van justitie dat de strafeis tegen een verdachte die geen kroongetuige is, bij gelijke omstandigheden een gevangenisstraf van vierentwintig jaren zou inhouden.

In de overeenkomst is vastgelegd dat [medeverdachte 1] wordt vervolgd voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) (subsidiair de medeplichtigheid daaraan) en voorbereiding voor deze moord, het medeplegen van de moord op [slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) (subsidiair de medeplichtigheid daaraan, meer subsidiair voorbereidingshandelingen voor de moord op [betrokkene 9] (hierna: [betrokkene 9] )), het medeplegen van de poging tot moord op [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] ) (subsidiair de medeplichtigheid daaraan en – de rechtbank begrijpt, meer subsidiair – voorbereidingshandelingen voor die moord) en de deelname aan een criminele organisatie die in het bijzonder tot oogmerk heeft het plegen van liquidaties.

[medeverdachte 1] is na het sluiten van de overeenkomst nog tientallen keren, vaak hele dagen lang, verhoord. Vanaf maart 2018 is hij intensief verhoord door de (tactische) recherche. Op de terechtzitting van 11 juli 2019 is er een eerste gelegenheid geweest voor de verdediging om [medeverdachte 1] vragen te stellen. Verspreid over het eerste half jaar van 2020 is hij vervolgens veertien dagen verhoord door de rechter-commissaris, waarbij de verdediging hem voor het eerst uitgebreid vragen kon stellen. Vanaf december 2020 is [medeverdachte 1] meermaals ter terechtzitting verhoord, eerst door de rechtbank en vervolgens door diverse advocaten. Het laatste verhoor ter terechtzitting vond plaats op 6 februari 2024, in de zaak van [medeverdachte 9] . Het dossier bevat in totaal ruim 3.000 pagina’s aan verhoren van [medeverdachte 1] .

4.1.3 Verweren betreffende de rechtmatigheid van de overeenkomst

Er zijn diverse verweren gevoerd die strekken tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting van de verklaringen van [medeverdachte 1] , omdat de overeenkomst met [medeverdachte 1] niet rechtmatig is.

Zo is aangevoerd dat de huidige toepassing van de kroongetuigenregeling, zoals door de Hoge Raad is goed gevonden in het Passageproces, niet juist is in het licht van de wetsgeschiedenis. Uitgangspunt van de kroongetuigenregeling is dat een kroongetuige geen koopgetuige mag zijn, maar in de huidige praktijk is de beschermingsovereenkomst een vrijplaats voor het geven van een financiële beloning in ruil voor verklaringsbereidheid. Enig rechterlijk toezicht ontbreekt, terwijl artikel 226j lid 3 Sv daarvoor wel een aanknopingspunt biedt. In deze zaak zijn er door de iPhone-berichten van [medeverdachte 1] sterke aanwijzingen dat er een toezegging is gedaan van een buitenproportionele beloning. Uit die berichten blijkt dat [medeverdachte 1] geld wil zien en zelf een causaal verband legt tussen dat geld en zijn verklaringen. Dat is in strijd met de bedoeling van de wetgever en daarmee in strijd met de wet en dus onrechtmatig.

Doordat de verdediging geen inzicht wordt verschaft in de financiële inhoud van de beschermingsovereenkomst, een rechter hier geen kennis van heeft kunnen nemen en de vragen aan de kroongetuige over zijn financiële verwachtingen werden belet, kan niet worden volgehouden dat de verdediging een redelijke gelegenheid heeft gehad om de wederrechtelijkheid van de afspraken met de kroongetuige, waaronder de mogelijkheid van de beïnvloeding van de betrouwbaarheid van die getuige door die overeenkomst, te presenteren. Dit is een schending van de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) vervatte ‘equality of arms’. Daar komt bij dat aannemelijk is dat de verklaringen van de kroongetuige, indien deze worden gebruikt, van doorslaggevend belang zullen zijn, maar er geen maatregelen zijn getroffen ter compensatie van het gebrek aan kennis van de verdediging over de totstandkoming van de overeenkomst.

Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat er aan [medeverdachte 1] ongeoorloofde toezeggingen zijn gedaan. Zo beweert hij zelf dat hem is toegezegd dat de straf die aan hem is opgelegd voor het wapenbezit op 14 januari 2017 op enigerlei wijze in de executiefase zou worden verdisconteerd in de aan hem op te leggen straf in de zaak Marengo. Als door het Openbaar Ministerie verdiscontering van de voornoemde straf is afgesproken, dan staat vast dat [medeverdachte 1] in strijd met de wet meer korting op zijn straf toegezegd heeft gekregen dan is toegestaan. Daarmee is in strijd met de wet gehandeld en derhalve is er wederom sprake van een schending van artikel 6 EVRM.

Ook het feit dat bij de strafeis rekening wordt gehouden met de inmiddels gewijzigde regeling met betrekking tot de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: de v.i.-regeling) – waardoor netto slechts acht jaren gevangenisstraf resteert – levert volgens de verdediging een grotere korting op de straf op dan wettelijk is toegestaan. Daar komt bij dat de overeengekomen bruto-strafeis van vierentwintig jaren – vergeleken met de strafeisen in de zaken van de medeverdachten – al disproportioneel laag was. Bovendien is sprake van ontoelaatbare toezeggingen door [medeverdachte 1] niet te vervolgen in de zaken Zeilboot/Raspvijl en Orinoco, door hem niet te vervolgen voor Opiumwetdelicten, door het ongemoeid laten van het financiële voordeel (uit drugshandel, liquidaties, chantage en witwaspraktijken) en door de begunstiging van de levenspartner van [medeverdachte 1] . Dit geldt ook voor de keuzes die het Openbaar Ministerie gemaakt heeft bij het opstellen van de tenlasteleggingen van [medeverdachte 1] . Hij wordt in de zaak Kreta – anders dan zijn medeverdachten – niet vervolgd voor voorbereiding van de moord op de broers [betrokkene 6] en [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) en [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ), hoewel hij daartoe wel handelingen heeft verricht. In de zaak Roos/Doorn wordt hij de facto niet vervolgd voor voorbereiding van de moord op [betrokkene 9] , nu dit meer subsidiair ten laste is gelegd en daar dus niet aan toe gekomen zal worden.

Tot slot stelt de verdediging dat er een extra begunstiging zit in bepaling 4.2 van de overeenkomst, waarin staat dat als [medeverdachte 1] de overeenkomst niet is nagekomen, hij een redelijke termijn krijgt om dat alsnog te doen. Dit is een toezegging die buiten het kader van artikel 226g Sv valt. Daarmee is in strijd met de wet gehandeld en een onrechtmatige overeenkomst gesloten. Ook dit levert een schending van artikel 6 EVRM op.

4.1.4 Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de overeenkomst

4.1.4.1 Onjuiste toepassing kroongetuigenregeling?

In de Passage-arresten van 23 april 2019 heeft de Hoge Raad de door het gerechtshof Amsterdam geschetste kaders waarbinnen de kroongetuigenregeling moet worden toegepast, bevestigd.[2] Kern is volgens de Hoge Raad ‘dat toezeggingen met betrekking tot de feitelijke bescherming van de getuige geen onderdeel uitmaken van de in art. 226g, eerste lid, Sv bedoelde afspraak en evenmin kunnen worden beschouwd als afspraken in de zin van art. 226g, vierde lid, Sv, zodat voor het openbaar ministerie geen verplichting bestaat dergelijke toezeggingen bekend te maken en deze ook geen voorwerp zijn van toetsing door de rechter-commissaris op de voet van art. 226g, derde lid, Sv of door de zittingsrechter’.[3] Dat is de wettelijke regeling zoals zij op dit moment is. De omstandigheid dat er in de wetenschap en in de politiek af en toe gepleit wordt voor een aanpassing van de regeling en de invoering van een onafhankelijke toetsing van de op grond van artikel 226l Sv gesloten beschermingsovereenkomst, doet daaraan niet af. Voor een toetsing van de beschermingsovereenkomst door de rechter-commissaris biedt artikel 226j lid 3 Sv thans in ieder geval geen grondslag.[4]

Uitgangspunt van de kroongetuigenregeling is – daar heeft de verdediging gelijk in – dat de verklaring van de kroongetuige niet ‘gekocht’ mag worden. Anderzijds zullen de beschermingsmaatregelen die uiteindelijk worden getroffen veelal ook een financiële component bevatten. Een kroongetuige zal eenmaal op vrije voeten immers een nieuw bestaan moeten opbouwen en dat kost geld. De stelling van de verdediging dat er sterke aanwijzingen zijn dat er in het onderhavige geval sprake is van een koopgetuige en dat er (dus) een causaal verband is tussen de verklaringen van de kroongetuige (c.q. zijn verklaringsbereidheid) en een beloning, volgt de rechtbank echter niet. De rechtbank heeft kennisgenomen van de door de verdediging ingebrachte chats van de kroongetuige met familieleden, die zijn teruggevonden op de iPhone die hij in de periode september 2017 tot medio februari 2018 heimelijk in zijn cel heeft gehad. Op grond van die berichten lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 1] in het kader van de beschermingsovereenkomst zoveel mogelijk geld wilde ontvangen. Er is echter geen aanknopingspunt voor de stelling dat er vervolgens ook daadwerkelijk zulke hoge geldbedragen aan [medeverdachte 1] zijn toegezegd, dat die redelijkerwijs niet meer met passende bescherming in verband kunnen worden gebracht.

Redengevend is daarbij dat de door de verdediging geciteerde berichten weliswaar duidelijk maken dat [medeverdachte 1] bepaalde financiële wensen heeft, maar dat nergens blijkt dat het Openbaar Ministerie deze wensen vervolgens ook heeft gehonoreerd. Verder dateren de berichten waarin [medeverdachte 1] zijn wensen aan zijn familieleden kenbaar maakt, voor een deel dateren van januari 2018, dus van na het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst. Op het moment van het sluiten van de overeenkomst op 27 december 2017 verbond hij zich om verklaringen af te leggen. Kennelijk waren de beschermingsmaatregelen en de daarbij behorende financiële afspraken toen nog niet geregeld. Daar komt bij dat de kluisverklaringen, waarin hij over alle dealfeiten uitgebreid heeft verklaard, ruim daarvoor – in de periode van januari tot mei 2017 – zijn afgelegd. Er was toen nog geen concreet zicht op een overeenkomst en een van de hoofdpunten van de kroongetuigenovereenkomst is, naast het afleggen van nadere verklaringen, dat hij in die kluisverklaringen de waarheid heeft verklaard. Die kluisverklaringen kunnen dus hoe dan ook niet aangemerkt worden als ‘gekocht’. Er is het voorgaande in aanmerking nemende geen aanknopingspunt voor de suggestie van de verdediging dat [medeverdachte 1] welbewust over zoveel mogelijk feiten is gaan verklaren, om een (financieel) zo gunstig mogelijke deal eruit te slepen.

De omstandigheid dat de verdediging de (financiële aspecten van de) beschermingsmaatregelen niet kan toetsen levert geen schending van het beginsel van ‘equality of arms’ op. De positie van de verdediging verschilt hierin immers niet van het zaaks-Openbaar Ministerie en de verdediging heeft bovendien volop de gelegenheid gehad om het waarheidsgehalte van de kluisverklaringen en (daarmee) de betrouwbaarheid van de kroongetuige te toetsen. Van een onjuiste toepassing van de kroongetuigenregeling – en van een schending van artikel 6 EVRM – is gezien het bovenstaande geen sprake.

4.1.4.2 Zijn er ongeoorloofde toezeggingen gedaan?

De verweren richten zich voor een groot deel op (vermeend) ongeoorloofde toezeggingen. Daarvoor geldt het volgende. De toezegging die in het kader van een kroongetuigenovereenkomst mag worden gedaan is dat strafvermindering met toepassing van artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden gevorderd, te weten – voor zover hier van belang – maximaal de helft bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast kan er sprake zijn van zogenoemd gunstbetoon als bedoeld in artikel 226g lid 4 Sv. Dit gaat om het gebruik van wettelijke bevoegdheden door de officier van justitie die een gunstige invloed kunnen hebben op de bereidheid van de kroongetuige tot het afleggen van een verklaring, maar die niet strekken tot strafvermindering of anderszins verband houden met de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Gunstbetoon ziet op toezeggingen van relatief geringe omvang. Een toezegging die niet meer behelst dan hetgeen de officier van justitie onder normale omstandigheden met toepassing van het bestaande beleid zou hebben besloten, is geen toezegging in de zin van de wet.

In de door het College van procureurs-generaal opgestelde Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (hierna: de Aanwijzing) is het kader van de toezeggingen nader uitgewerkt, waarbij in artikel 5 de niet toelaatbare toezeggingen zijn omschreven. Dit artikel luidt, voor zover van belang:

‘De officier van justitie mag geen toezeggingen doen met betrekking tot: 1. de inhoud van de tenlastelegging (zogenoemde plea-bargaining, bijvoorbeeld over het aantal op te nemen feiten in de dagvaarding en de zwaarte daarvan); 2 .het in afwijking van het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid afzien van actieve opsporing of vervolging van strafbare feiten (een toezegging die strekt tot het staken van de opsporing of tot een sepot na afsluiting van het opsporingsonderzoek in afwijking van het bestaande vervolgingsbeleid, is derhalve niet toegestaan); 3. (…) 4. het geven van een financiële beloning; 5. (…) 6. het geheel of gedeeltelijk achterwege laten van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing; 7. het begunstigen van anderen dan de getuige, zoals diens levenspartner; 8. (…)’

Financiële beloning? Hiervoor is al overwogen dat de berichten in de iPhone van [medeverdachte 1] weliswaar de conclusie rechtvaardigen dat hij zoveel mogelijk geld wilde ontvangen in het kader van de beschermingsovereenkomst, maar dat er geen aanwijzing is dat het Openbaar Ministerie hierin is meegegaan en hem – via de beschermingsovereenkomst – in ruil voor zijn verklaringen een financiële beloning heeft toegezegd.

Veroordeling wapenbezit in januari 2017 Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] zich op 14 januari 2017 heeft laten aanhouden met een vuurwapen omdat hij bescherming zocht. Bij een doorzoeking zijn vervolgens een tweede vuurwapen en een jammer aangetroffen. [medeverdachte 1] is hiervoor vervolgd en aan hem is uiteindelijk in hoger beroep op 20 september 2018 zeven maanden gevangenisstraf met aftrek van voorarrest opgelegd. Als basis voor de stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van een ongeoorloofde toezegging, geldt de bewering van [medeverdachte 1] dat het Openbaar Ministerie hem zou hebben toegezegd dat de straf voor het wapenbezit bij de executie afgetrokken zou worden van de uiteindelijk op te leggen straf in de zaak Marengo. [medeverdachte 1] en zijn verdediging baseren dit op handgeschreven berekeningen van [advocaat] . Het Openbaar Ministerie betwist echter dat een dergelijke afspraak is gemaakt.

De rechtbank stelt voorop dat de afspraak die volgens [medeverdachte 1] gemaakt is, een afspraak zou zijn als genoemd in artikel 5 lid 6 van de Aanwijzing, en dat deze daarmee ongeoorloofd zou zijn. Dat deze toezegging door het Openbaar Ministerie gedaan zou zijn is echter niet aannemelijk geworden. De verklaring van [medeverdachte 1] en de berekeningen van [advocaat] zijn daarvoor onvoldoende, waarbij wordt meegewogen dat de andere advocaat die [medeverdachte 1] destijds bijstond heeft verklaard dat die afspraak niet is gemaakt. Bovendien hebben partijen bij het ondertekenen van de kroongetuigenovereenkomst ten overstaan de rechter-commissaris uitdrukkelijk verklaard dat er geen verdere of andersluidende afspraken zijn gemaakt.

Is de basis-strafeis van vierentwintig jaren proportioneel? Zoals hiervoor besproken heeft het Openbaar Ministerie in de overeenkomst de basis-strafeis bepaald op een gevangenisstraf van vierentwintig jaren en toegezegd om vijftig procent hiervan als straf te zullen eisen bij nakoming van de verplichtingen door [medeverdachte 1] . In het algemeen geldt dat het Openbaar Ministerie bij het bepalen van een strafeis een ruime beoordelingsvrijheid heeft die de rechter moet eerbiedigen. Dat geldt ook voor een strafeis tegen een kroongetuige. Het is echter denkbaar dat een toegezegde basis-strafeis tegen een kroongetuige zo onbegrijpelijk laag is dat het verschil met een reguliere strafeis niet anders kan worden opgevat dan als tegenprestatie voor af te leggen verklaringen. Daarvan is sprake als het Openbaar Ministerie, gelet op alle omstandigheden van het geval en met inachtneming van zijn ruime beoordelingsvrijheid, in redelijkheid niet tot de toegezegde basis-strafeis heeft kunnen komen.

[medeverdachte 1] wordt (kort gezegd) vervolgd voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 4] (subsidiair de medeplichtigheid daaraan) en voorbereiding van deze moord (subsidiair de medeplichtigheid daaraan), het medeplegen van de moord op [slachtoffer 6] (subsidiair de medeplichtigheid daaraan, meer subsidiair voorbereidingshandelingen voor de moord op [betrokkene 9] ), het medeplegen van de poging tot moord op [betrokkene 7] (subsidiair de medeplichtigheid daaraan en – de rechtbank begrijpt, meer subsidiair – voorbereidingshandelingen voor die moord) en de deelname aan een criminele organisatie die in het bijzonder tot oogmerk heeft het plegen van liquidaties. In vergelijking met de straffen die het Openbaar Ministerie in de zaak Marengo heeft geëist tegen medeverdachten is de basis-strafeis van vierentwintig jaren gevangenisstraf naar de huidige maatstaven laag te noemen. Daarbij moet echter worden meegewogen dat de overeenkomst is gesloten in december 2017 en dat de straffen die destijds voor dergelijke feiten werden opgelegd beduidend lager waren dan thans het geval is. Alle omstandigheden overziend is de basis-strafeis van vierentwintig jaren niet zo onverklaarbaar laag dat deze niet anders kan worden verklaard dan als een verkapte tegenprestatie voor het afleggen van verklaringen, terwijl de maximale strafkorting van vijftig procent niet wordt overschreden. Daarom acht de rechtbank de overeenkomst met [medeverdachte 1] ook op het punt van de overeengekomen basis-strafeis niet onrechtmatig.

Aanpassing strafeis aan nieuwe v.i.-regeling Uiteindelijk heeft het Openbaar Ministerie een lagere straf geëist dan in de overeenkomst is toegezegd. Aanleiding daarvoor is de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021. In deze nieuwe wet is de termijn van de voorwaardelijke invrijheidstelling gemaximeerd tot twee jaren bij gevangenisstraffen vanaf zes jaren. De basis-strafeis van vierentwintig jaren zou ten tijde van het sluiten van de overeenkomst een gevangenisstraf van twaalf jaren aar en een netto gevangenisstraf van acht jaren betekenen. Daar mocht [medeverdachte 1] volgens het Openbaar Ministerie bij het sluiten van de overeenkomst van uitgaan. Tijdens de gesprekken daarover met de raadslieden van [medeverdachte 1] is, toen het ging over de netto-strafverwachting, het voornemen van het kabinet om de v.i.-regeling te versoberen wel aan bod gekomen. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie aan de raadslieden aangegeven dat de afspraak zoals die met [medeverdachte 1] op dat moment werd gemaakt (en de gerechtvaardigde verwachtingen die [medeverdachte 1] daaraan mocht ontlenen) door het Openbaar Ministerie zouden worden geëerbiedigd. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij steeds gezegd dat het laatste woord hierover uiteraard aan de rechter is. De inhoud van de overeenkomst biedt volgens het Openbaar Ministerie ruimte om een gevangenisstraf te eisen die erop neerkomt dat de kroongetuige netto acht jaren moet zitten, nu in de overeenkomst is opgenomen: ‘onder gelijkblijvende omstandigheden’. Na de invoering van de Wet straffen en beschermen zijn de omstandigheden gewijzigd. In het requisitoir is daarom niet vierentwintig jaren gevangenisstraf als uitgangspunt genomen, maar twintig jaren gevangenisstraf, welke met vijftig procent is verminderd tot de uiteindelijke strafeis van tien jaren gevangenisstraf in plaats van twaalf jaren gevangenisstraf. De verdediging stelt zich echter op het standpunt dat het Openbaar Ministerie daarmee een grotere korting op de strafeis heeft gegeven dan de wet toestaat.

De rechtbank overweegt als volgt. Bij het aangaan van de overeenkomst in 2017 gold de oude regelgeving die erop neerkwam dat een veroordeelde tot een lange gevangenisstraf in beginsel na het uitzitten van twee derde van zijn gevangenisstraf in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie en [medeverdachte 1] konden bij het aangaan van de overeenkomst geen rekening houden met de gevolgen die de Wet straffen en beschermen zou hebben voor de uitvoering van de aan [medeverdachte 1] op te leggen straf, omdat de invoering van die wet nog onzeker was. De mogelijkheid dat [medeverdachte 1] na de inwerkingtreding van deze wet bij een gelijkblijvende basis-strafeis in een nadeliger positie zou komen te verkeren dan waar hij op grond van de overeenkomst van uit mocht gaan, is wel onder ogen gezien. Hoewel in de overeenkomst alleen gesproken wordt over de basis-strafeis en niet over de netto uit te zitten gevangenisstraf, acht de rechtbank het aannemelijk dat juist de te verwachten netto gevangenisstraf voor [medeverdachte 1] van belang is geweest bij de vraag of hij de overeenkomst wilde aangaan. In die zin is er dan ook sprake van een wijziging van omstandigheden die tot gevolg heeft dat de overeenkomst voor [medeverdachte 1] nu anders uitpakt dan hij bij het aangaan van de overeenkomst mocht verwachten. Gelet op het belang dat opgewekt vertrouwen in beginsel gehonoreerd dient te worden is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie in afwijking van de overeenkomst zijn strafeis ter zitting mocht baseren op een basis-strafeis van twintig jaren gevangenisstraf. De rechtmatigheid van de overeenkomst wordt daardoor ook achteraf niet aangetast.

Het niet vervolgen voor bepaalde zaken en de keuzes bij de tenlastelegging Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad leent de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Ditzelfde geldt voor de spiegelbeeldige beslissing om niet te vervolgen. Maatstaf is daarbij of niet geoordeeld kan worden dat een redelijk handelend lid van dat Openbaar Ministerie van vervolging heeft kunnen afzien. Het enkele feit dat die vervolgingsbeslissing een criminele getuige betreft maakt niet dat daardoor de beoordelingsmaatstaf verandert.

[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hem enige weken na de poging om [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) te vermoorden door middel van een explosief onder zijn auto bij ’t Kalfje in Amsterdam (de zaak Raspvijl) door [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] is gevraagd of hij semtex kon leveren. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het zijn eigen conclusie was dat dit voor een nieuwe aanslag op [slachtoffer 5] bedoeld zou zijn. [medeverdachte 1] heeft daar toen navraag over gedaan bij een contactpersoon maar daar is het wat semtex betreft bij gebleven – deze is, zo verklaart [medeverdachte 1] , nooit door hem geleverd. Omdat de gesprekken die [medeverdachte 1] stelt te hebben gevoerd pas plaatsgevonden zouden hebben na de bomaanslag bij ’t Kalfje, kan de rechtbank niet inzien hoe dat leidt tot een strafbare rol van [medeverdachte 1] in de zaak Raspvijl. Ook los daarvan is niet onbegrijpelijk dat het Openbaar Ministerie heeft afgezien van vervolging, alleen al omdat het in de verklaring van [medeverdachte 1] enkel gaat over gesprekken en steunbewijs ontbreekt.

Voor wat betreft de zaak Zeilboot geldt dat het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het leveren van kentekeninformatie door [medeverdachte 1] op 8 december 2016 onvoldoende is voor een strafbare rol van [medeverdachte 1] bij de moord op [slachtoffer 5] , nu hij vaker kentekeninformatie opvroeg en doorgaf, dit ook gebeurde voor bijvoorbeeld observaties door de politie en hij op dat moment niet wist dat de door hem opgevraagde informatie bedoeld was ten behoeve van de moord op [slachtoffer 5] . Voorts heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat het laten bevragen van kentekens en het doorgeven van die informatie wordt meegewogen in het verwijt van deelname aan de criminele organisatie. De rechtbank acht de beslissing om [medeverdachte 1] niet in de zaak Zeilboot te vervolgen – het dossier in ogenschouw nemend – niet onbegrijpelijk.

Met betrekking tot de zaak Orinoco – een schietincident op 24 december 2010 waarbij [medeverdachte 1] iemand in zijn been geschoten zou hebben – geldt dat het Openbaar Ministerie van het parket Midden-Nederland eind 2022 heeft beslist dat vervolging van [medeverdachte 1] daarvoor niet opportuun is ‘gezien (onder meer) het tijdsverloop, de recente veroordeling van [medeverdachte 1] voor het wapenbezit en de huidige vervolging van [medeverdachte 1] in 26Marengo, alsmede het feit dat de huidige ernstige problematiek op het gebied van cocaïnehandel en de daarmee gepaard gaande geweldsdelicten al alle focus en capaciteit kosten van politie en justitie Midden-Nederland.’[5] Een dergelijke beslissing valt niet alleen binnen de beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie heeft, maar kan bovendien – nu deze vijf jaren na het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst pas is genomen – nimmer worden aangemerkt als een (ongeoorloofde) toezegging in het kader van die overeenkomst. Dit zou alleen anders zijn als op voorhand zou zijn toegezegd dat er geen vervolging zou plaatsvinden voor na het sluiten van de overeenkomst opkomende verdenkingen, maar dat daar sprake van is, is gesteld noch gebleken.

Hoewel er – vooral op basis van de eigen verklaringen van [medeverdachte 1] – ontegenzeggelijk aanwijzingen zijn dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan Opiumwetdelicten, valt de beslissing van het Openbaar Ministerie om hem daar niet voor te vervolgen zonder meer binnen de beoordelingsvrijheid die het ten aanzien daarvan heeft. Het opsporingsonderzoek heeft zich immers niet hierop gericht, maar op een groter belang, namelijk een groot aantal moorden en pogingen daartoe, voorbereidingshandelingen voor moorden en een criminele organisatie die zich met moorden bezighield. Die beslissing van het Openbaar Ministerie beoordeelt de rechtbank niet als een ontoelaatbare toezegging.

Voor geen van de door de verdediging genoemde kwesties – het niet vervolgen van [medeverdachte 1] in de zaken Zeilboot/Raspvijl en Orinoco, het niet vervolgen voor Opiumwetdelicten – geldt derhalve dat de door het Openbaar Ministerie genomen beslissingen onbegrijpelijk zijn en buiten de beoordelingsvrijheid vallen die het Openbaar Ministerie toekomt. Dit geldt ook voor de (andere) keuzes die het Openbaar Ministerie gemaakt heeft bij het opstellen van de tenlasteleggingen. De keuze om [medeverdachte 1] in de zaak Roos/Doorn alleen in de subsidiaire variant voor voorbereiding van de moord op [betrokkene 9] te vervolgen is – nu hij na de (vergis)moord op [slachtoffer 6] is gestopt met die voorbereidingen – niet onbegrijpelijk. Dit geldt ook voor de keuze om hem in de zaak Kreta niet te vervolgen voor voorbereiding van moord op [betrokkene 4] en [betrokkenen 5 en 6] , nu hij over de zaak Kreta uitgebreide verklaringen heeft afgelegd en het zwaartepunt van zijn voorbereidingshandelingen duidelijk lag bij [slachtoffer 4] . Dat het Openbaar Ministerie hierover – in strijd met het in artikel 5 lid 1 en 2 van de Aanwijzing verwoorde immuniteitsverbod – toezeggingen heeft gedaan aan dan wel afspraken heeft gemaakt met [medeverdachte 1] , is bovendien gesteld noch aannemelijk geworden.

Begunstiging levenspartner [medeverdachte 1] ? De verdediging stelt dat uit de berichten in de hiervoor genoemde iPhone blijkt dat de levenspartner van [medeverdachte 1] spreekt over maandelijkse toelagen, gelden die verborgen werden, een huis in Marokko dat zou worden gekocht en een auto, waarbij er ontevredenheid is over de auto. Dit zijn financiële voordelen voor de levenspartner die in strijd zijn met artikel 5 lid 7 van de Aanwijzing, aldus de verdediging.

Vast staat dat de partner van [medeverdachte 1] – door buiten haarzelf liggende omstandigheden – uit haar normale leven is weggerukt en in een beveiligingsprogramma terecht is gekomen. Dat de situatie waarin zij verkeert met zich kan brengen dat zij van de overheid een toelage en bepaalde voorzieningen krijgt, wekt geen bevreemding. De berichten waar de verdediging op wijst bieden geen ondersteuning voor de stelling dat er daarbij sprake zou zijn van een verboden toezegging aan [medeverdachte 1] door het begunstigen van zijn levenspartner.

Ongemoeid laten van financieel voordeel (uit drugshandel, liquidaties, chantage en witwaspraktijken)? De verdediging stelt dat [medeverdachte 1] niet geconfronteerd is met een ontnemingsvordering en dat hij geen vragen hoefde te beantwoorden over drugshandel, zijn financiële voordeel en zijn – uit de berichten in de iPhone naar voren komende – chantage- en afpersingspraktijken. De verdediging verzuimt echter te onderbouwen waarom dit op een ongeoorloofde toezegging aan de kroongetuige zou wijzen. Op grond van de kroongetuigenovereenkomst is het duidelijk waarover [medeverdachte 1] verplicht is te verklaren. Ten aanzien van ander (vermeend) strafbaar handelen dan de dealfeiten heeft hij geen verklaringsplicht. Over eventueel financieel voordeel dat hij gehad heeft als gevolg van de dealfeiten is hij op grond van de overeenkomst wél verplicht te verklaren. De rechtbank constateert dat hij dat ook gedaan heeft en dat het enige financiële voordeel dat hij – naar eigen zeggen – heeft gehad € 5.000,- was voor zijn rol in de zaak Tennis. De keuze om ten aanzien van dit bedrag af te zien van een ontnemingsvordering past – gezien de hoogte van het bedrag, afgezet tegen de aard en de omvang van de verdenkingen waarvoor [medeverdachte 1] wel vervolgd wordt – binnen de ruime beoordelingsvrijheid die het Openbaar Ministerie toekomt. Van een beslissing die zo onbegrijpelijk is dat deze moet worden gezien als een ontoelaatbare, verkapte tegenprestatie voor het afleggen van zijn verklaringen is geen sprake.

Is de bepaling in artikel 4.2 van de overeenkomst een ongeoorloofde toezegging? Artikel 4.2 van de kroongetuigenovereenkomst luidt als volgt:

‘Zover de officier van justitie van mening is dat sprake is van de onder 4.1 sub a genoemde omstandigheid, zal hij zulks aangeven bij de raadsman van de getuige alsmede de getuige zelf en de getuige in staat stellen om binnen een redelijke termijn alsnog de voorwaarde uit de overeenkomst na te komen.’

Dit artikel verwijst naar het in artikel 4.1 sub a van de overeenkomst geformuleerde recht van de officier van justitie om deze schriftelijk te ontbinden in het geval dat de getuige enige voorwaarde uit de overeenkomst niet, niet volledig of niet naar behoren nakomt. De stelling van de verdediging dat er een extra begunstiging zit in deze bepaling kan de rechtbank niet volgen.

De verplichtingen van [medeverdachte 1] zijn in de overeenkomst als volgt omschreven:

1.1 De getuige verplicht zich vanaf de datum van ondertekening van deze overeenkomst telkens overeenkomstig de hem door of vanwege het College van Procureurs-Generaal of de officier van justitie gegeven aanwijzingen onvoorwaardelijk zijn medewerking te verlenen aan het afleggen van (nadere) verklaringen tegenover leden van het Openbaar Ministerie of door of vanwege de officier van justitie aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering. De verplichting tot het afleggen van deze (nadere) verklaringen heeft betrekking op de misdrijven die worden beschreven in de (kluis)verklaringen die als bijlage bij deze overeenkomst zijn gevoegd.

1.2 Een zelfde verplichting als onder 1.1 genoemd bestaat ten aanzien van het afleggen van getuigenverklaringen tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in enig arrondissement en/of de strafkamer van enige rechtbank en/of de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in enig ressort en/of de strafkamer van enig gerechtshof in het kader van de strafrechtelijke vervolging, waaronder begrepen het op naam en zonder vermomming afleggen van verklaringen in een openbare terechtzitting, tenzij het Openbaar Ministerie vermomming noodzakelijk acht.

1.3 De getuige zal bij gelegenheid van de hiervoor onder 1.1 en/of 1.2 genoemde verhoren niet weigeren te verklaren over zijn eigen (al dan niet strafrechtelijk relevante) betrokkenheid bij de feiten die worden genoemd in de (kluis)verklaringen zoals neergelegd in de bijgevoegde processen-verbaal. Hij zal zijn verklaringen zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid afleggen. De getuige doet afstand van het hem als verdachte toekomende verschoningsrecht als bedoeld in artikel 219 Wetboek van Strafvordering. Met betrekking tot onderwerpen die niet worden genoemd in de (kluis)verklaringen geldt het verschoningsrecht van de getuige onverkort.

1.4 De getuige verklaart door ondertekening van deze overeenkomst dat de inhoud van zijn (kluis)verklaringen, zoals deze blijkt uit bijgevoegde processen-verbaal naar zijn beste weten volledig op waarheid berust.

1.5 De getuige zal vanaf het moment van ondertekening van deze overeenkomst, behoudens het onder 1.6 gestelde, op geen enkele wijze tegenover derden, met uitzondering van zijn raadsman, zijn partner en zijn naaste familie, melding maken van deze overeenkomst en de (inhoud van) de daarin bedoelde verklaringen.

1.6 De getuige zal rechtstreeks noch door middel van een derde, onder wie zijn raadslieden, anders dan tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in enig arrondissement en/of de raadsheer- commissaris in enig resort en/of in een (openbare) terechtzitting van de strafkamer van enige rechtbank of gerechtshof, dan wel ingevolge enige (andere) wettelijke verplichting, mededeling doen over de totstandkoming van deze overeenkomst en de wijze waarop aan deze overeenkomst uitvoering wordt gegeven. De getuige zal geen mededeling doen over (aspecten van) getuigenbescherming(smaatregelen).

Slechts bij de eerste drie verplichtingen – het onvoorwaardelijk zijn medewerking verlenen aan het afleggen van nadere verklaringen over de dealfeiten tegenover de recherche (1.1), tegenover rechters (1.2) en het bij die verhoren niet mogen weigeren te verklaren over zijn eigen betrokkenheid bij de dealfeiten en het zonder voorbehoud, volledig en naar waarheid verklaren (1.3) – is het niet, niet volledig of niet naar behoren nakomen herstelbaar. Bij niet-nakoming van de overige verplichtingen, waarbij met name de onder 1.4 opgenomen verplichting voor [medeverdachte 1] dat de inhoud van zijn (kluis)verklaringen naar zijn beste weten volledig op waarheid berust in het oog springt, is niet-nakoming onherstelbaar. Naar haar aard kan een bepaling als artikel 4.2 slechts betrekking hebben op herstelbaar niet nakomen. Echter, ook zonder deze bepaling vloeit uit de artikelen 6:265 jo. 6:82 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voort dat bij dergelijk niet nakomen pas tot ontbinding van de overeenkomst kan worden overgegaan nadat de schuldenaar een redelijke termijn voor nakoming wordt gesteld en nakoming binnen die termijn uitblijft. Een dergelijke contractsbepaling voegt dus niets toe. De stelling van de verdediging dat artikel 4.2 een vrijbrief is om te liegen en daarmee een ongeoorloofde toezegging van het Openbaar Ministerie, is derhalve onjuist.

4.1.4.3 Samenvatting en conclusie

Uit het hiervoor besprokene volgt dat de kroongetuigenregeling niet onjuist is toegepast door het Openbaar Ministerie en dat er geen aanwijzingen zijn dat aan [medeverdachte 1] verboden toezeggingen zijn gedaan in ruil voor het afleggen van verklaringen. Daarbij geldt dat de overeenkomst met [medeverdachte 1] betrekking heeft op feiten als bedoeld in artikel 226g Sv en het Openbaar Ministerie het naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden dringend noodzakelijk heeft geacht om tot een overeenkomst met [medeverdachte 1] te komen. Hij kon immers verklaren over een aantal voltooide en mislukte liquidaties waarvan de opsporing op een dood spoor was beland en zonder zijn verklaringen niet binnen afzienbare tijd tot resultaat had geleid. Zijn verklaringen behelsden bovendien de vermeende opdrachtgever en het middenkader, die tot op dat moment niet of nauwelijks in beeld waren bij justitie. Door de verklaringen van [medeverdachte 1] kon zicht worden verkregen op een nog actieve criminele organisatie (zie hoofdstuk 4.6 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie)) die (mede) als oogmerk had het plegen van moorden, die tot dan toe onder de radar was gebleven. Ook in onderling verband en samenhang bezien is er geen sprake van een overschrijding van de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de verweren strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie of het uitsluiten van de verklaringen van [medeverdachte 1] van het bewijs op die grond niet slagen.

4.1.5 Betrouwbaarheid van de kroongetuige

4.1.5.1 Verweer van de verdediging

Kern van het verweer van de verdediging is de stelling dat uit de bewoordingen van de wet en de Aanwijzing voortvloeit dat niet alleen de verklaringen van de kroongetuige op betrouwbaarheid dienen te worden beoordeeld, maar ook de persoon van de kroongetuige. Daarbij heeft de verdediging in de eerste plaats gewezen op getuigen die [medeverdachte 1] omschrijven als een (pathologische) leugenaar. Ook wijst de verdediging op de wijze waarop [medeverdachte 1] (volgens de verdediging) overkomt als hij door rechters verhoord wordt (snel pratend, op het eerste oog betrouwbaar, maar ijskoud en zonder spijt) en het beeld dat opstijgt uit zijn iPhone-berichten (een nare houding naar zijn familie inzake getuigenbescherming, een schaker, een manipulator, ijskoud, iemand die aangeeft een boef te blijven, iemand die zich diffamerend uitlaat over de medewerkers van het Team Getuigenbescherming (TGB) en die het onderste uit de kan wil). Het beeld dat volgens de verdediging blijft hangen is een kroongetuige die enkel oog heeft voor zijn eigen belang, die zich superieur voelt, meedogenloos (over de ruggen van derden) en manipulatief is, die volgens eigen zeggen altijd crimineel zal blijven en die bereid is tot leugens voor eigen bestwil. Daarnaast heeft de verdediging zich uitgeput in het fileren van de vele verklaringen van de kroongetuige en daarbij gewezen op vele inconsistenties, ongerijmdheden dan wel onwaarschijnlijkheden, speculaties en – in haar ogen – kennelijke leugens in deze verklaringen. De conclusie van de verdediging is dat de kroongetuige niet betrouwbaar is en dat zijn verklaringen op vele punten onwaar zijn en daarom niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden.

4.1.5.2 Oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt als volgt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een crimineel is, en dat blijkt ook uit het dossier. Ook heeft hij tijdens het proces onder ede tegenover de rechtbank gelogen over de telefoons die hij in zijn cel heeft gehad en heeft hij lange tijd gewacht met het beantwoorden van bepaalde vragen, terwijl duidelijk was dat hij die vragen wel moest beantwoorden. [medeverdachte 1] heeft nadien telkens uitleg gegeven over zijn beweegredenen voor zijn handelen tijdens die verhoren. Wat hier ook allemaal van zij – voor de beoordeling door de rechtbank is het uiteindelijk niet relevant. Waar het om gaat is of de verklaringen die [medeverdachte 1] over de dealfeiten heeft afgelegd betrouwbaar zijn. Het is niet aan de rechtbank om een oordeel te geven over het karakter of de rechtschapenheid (of het gebrek daaraan) van de persoon [medeverdachte 1] . Kennisname door de rechtbank en de procespartijen van een (al dan niet bestaand) psychologisch rapport dat (in een ander kader dan het kader van zijn strafzaak) over [medeverdachte 1] zou zijn opgemaakt acht de rechtbank daarom niet relevant. [medeverdachte 1] is een criminele getuige. Dat gegeven en de omstandigheid dat hij zelf van (betrokkenheid bij) zeer ernstige strafbare feiten wordt verdacht en het Openbaar Ministerie met hem een verklaringsovereenkomst heeft gesloten in ruil voor strafvermindering, noopt bij gebruik van zijn verklaringen voor het bewijs uiteraard tot behoedzaamheid. De in artikel 360 lid 2 Sv geformuleerde opdracht van de wetgever aan de rechter om in dat geval daarvoor in het bijzonder reden te geven is ingegeven door het aan de figuur van de kroongetuige verbonden risico. Immers, de voordelen die de kroongetuige uit hoofde van de met hem gemaakte afspraken (kunnen) toevallen bergen het risico in zich dat die getuige kan menen er voordeel bij te hebben om in meer of mindere mate niet naar waarheid te verklaren.

Los van het bovenstaande geldt dat de rechter op grond van artikel 344a lid 4 Sv het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend kan aannemen op grond van verklaringen van (kort gezegd) kroongetuigen. Die bepaling verzet zich er echter niet tegen dat de bewezenverklaring in beslissende mate wordt aangenomen op grond van de verklaring van een kroongetuige.[6] Het voorgaande betekent dus dat voor een zaak met een enkele kroongetuige de gewone regels van het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv gelden. Dit betekent dat een bewezenverklaring niet geheel gebaseerd mag worden op de verklaring van deze getuige. Het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv betreft echter de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Deze bepaling verbiedt de rechter om tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.[7]

De verklaringen van [medeverdachte 1] dienen dus kritisch bekeken te worden. Daarbij geldt voor de rechtbank dat de kluisverklaringen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid een sleutelrol vervullen, nu van deze verklaringen met de meeste zekerheid aangenomen kan worden dat ze niet zijn beïnvloed door voortschrijdende kennis van het dossier en mediaberichten en andere invloeden die (gewild of ongewild) de authenticiteit van verklaringen kunnen beïnvloeden. [medeverdachte 1] heeft in de periode van januari tot en met mei 2017 in de kluisverklaringen zeer uitgebreid verklaard over de dealfeiten. In deze periode had hij geen toegang tot enig dossier en ook geen toegang tot openbare bronnen (los van de toegang tot Google Maps of Google Street View tijdens verhoren, om bijvoorbeeld een locatie aan te kunnen wijzen). Hij heeft dus enkel uit zijn geheugen kunnen putten. De rechtbank constateert dat [medeverdachte 1] in zijn kluisverklaringen buitengewoon gedetailleerd heeft verklaard over de zaken waar hij zelf bij betrokken zegt te zijn geweest (te weten Kreta, Tennis, Roos/Doorn en de criminele organisatie), zowel over zijn eigen rol als over de rollen van medeverdachten. Over de andere dealfeiten – waar hij niet zelf bij betrokken is geweest – heeft hij eveneens uitgebreid verklaard en daarbij ook steeds aangegeven wat zijn bronnen van wetenschap waren (doorgaans van horen zeggen, waarbij zijn bronnen veelal ‘de straat’, [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] waren).

[medeverdachte 1] wist dat zijn verklaringen in aanloop naar een mogelijke kroongetuigenovereenkomst zoveel mogelijk geverifieerd zouden worden en dat leugens over zijn eigen rol (door deze kleiner te maken) of de rollen van anderen (door hen onterecht te beschuldigen) een kroongetuigenovereenkomst in gevaar konden brengen. Wat hij niet wist, was dat de Ennetcom-server en een deel van de PGP-safe-server gekopieerd zouden worden en dat in de periode na het afleggen van de kluisverklaringen een zeer grote hoeveelheid PGP-berichten rondom de dealfeiten boven tafel zou komen en dat deze PGP-berichten ook bij de verificatie van zijn verklaringen konden worden betrokken. De rechtbank constateert dat juist deze PGP-berichten de verklaringen van [medeverdachte 1] op veel punten (vaak tot in de details) ondersteunen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] tijdens de vele verhoren – bij de recherche, bij de rechter-commissaris en op zitting – consistent is blijven verklaren over de dealfeiten, zijn eigen rol en de rollen van anderen. De conclusie van de verdediging van [medeverdachte 8] dat [medeverdachte 1] een groot aantal evidente onwaarheden heeft verklaard onderschrijft de rechtbank derhalve niet. De rechtbank constateert dat deze beweerdelijke evidente onwaarheden voor zover het de dealfeiten betreft telkens (onderdelen van) verklaringen van [medeverdachte 1] betreffen die geen of weinig ondersteuning vinden in andere bewijsmiddelen. Dat maakt het echter geen onwaarheden. De omstandigheid dat een (deel van een) verklaring niet of niet geheel geverifieerd kan worden, maakt niet dat deze gefalsificeerd (en dus onwaar) is. Het kan uiteraard wel met zich brengen dat de bewijskracht van (dat deel van) die verklaring minder groot is.

De rechtbank beschouwt [medeverdachte 1] gezien het voorgaande als een betrouwbaar verklarende getuige, waar het gaat over strafbare feiten die aan hem en zijn medeverdachten in de zaak Marengo ten laste zijn gelegd. Uiteraard moet de rechtbank bij de beoordeling van de zaaksdossiers steeds onderzoeken of de voor het bewijs relevante onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 1] de betrouwbaarheidstoets kunnen doorstaan. Per zaaksdossier zal, voor zover de kroongetuige daarover voor de verdachten belastend heeft verklaard, nader worden ingegaan op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] .

4.1.6 Prejudiciële vragen Hof van Justitie EU?

De rechtbank begrijpt uit de dupliek van de verdediging van [medeverdachte 16] dat voorwaardelijk is verzocht om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie EU over – samengevat – de vraag of de beperkingen voor de verdediging om de financiële afspraken met de kroongetuige te kunnen controleren, onder meer tijdens de ondervraging van de kroongetuige, zich nog verdragen met een doeltreffend proces.

De rechtbank komt, gelet op de voorgaande beslissing, toe aan de beoordeling van dit verzoek. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen grond voor het stellen van prejudiciële vragen. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek daarom af.

4.2 PGP-bewijs

In het dossier bevindt zich een groot aantal PGP-berichten. Deze zijn afkomstig van in Canada bij het Nederlandse bedrijf Ennetcom veiliggestelde data (Ennetcom-data) en van in Costa Rica bij het bedrijf Rack Lodge S.A. veiliggestelde data (PGP-safe-data). De PGP-berichten dienen te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in samenhang met andere bewijsmiddelen.

Bij het gebruik van de PGP-berichten voor het bewijs past behoedzaamheid. De rechtbank is zich ervan bewust dat veelal sprake is van incomplete PGP-communicatie. Dit komt in de eerste plaats doordat op de servers niet alle communicatie meer te vinden was vanwege het retentiebeleid van de aanbieder van de dienst.[8] In het geval van PGP-safe geldt bovendien dat niet alle servers zijn gekopieerd, maar dat de keuze is gemaakt voor het kopiëren van de apparatuur uit de serverkast die vanaf 2012 werd gehuurd. De apparatuur die in de vanaf 2016 gehuurde serverkast stond, is dus niet gekopieerd. Het kopiëren bij PGP-safe is bovendien op enig moment door de Costa Ricaanse autoriteiten beëindigd toen die servers nog niet volledig waren gekopieerd.[9] Daar komt bij dat in het dossier die berichten terecht zijn gekomen die het Openbaar Ministerie uit de Marengo-dataset als relevant heeft geselecteerd. Hierbij past overigens de kanttekening dat de verdediging inzage heeft gehad in de Marengo-dataset en zij zelf ook heeft kunnen verzoeken om voeging van berichten die zij relevant vond.

Verder geldt dat de meeste verdachten hebben ontkend de (enige) gebruiker van een bepaald PGP-account te zijn, dan wel zich op hun zwijgrecht hebben beroepen. Slechts enkele verdachten hebben duiding gegeven aan de inhoud van de berichten. In de berichten wordt soms onduidelijk gesproken. In sommige gevallen zijn conversaties onvolledig. In een deel van de conversaties ontbreken zelfs alle berichten van een van de deelnemers. De context van de berichten is dan ook niet steeds duidelijk. Daar staat tegenover dat voor de bewijswaarde relevant is dat personen die een versleutelde berichtendienst gebruikten zich onbespied waanden en vaak openlijk communiceerden over waar ze mee bezig waren, zonder pogingen dit te verhullen. Ook dat weegt de rechtbank mee bij de beoordeling.

4.3 PGP-identificatie

4.3.1 Identificatie e-mailadressen verdachten Marengo

De rechtbank heeft op basis van de processen-verbaal van identificatie – en in voorkomende gevallen op basis van overige informatie in het dossier en/of wat is besproken ter terechtzitting – vastgesteld wie de gebruiker van een PGP-e-mailadres was. Ook is op basis daarvan vastgesteld of, en zo ja onder welke bijnamen een bepaalde gebruiker bekend stond of werd opgeslagen. In bijlage 2 bij dit vonnis is een overzicht opgenomen van deze PGP-e-mailadressen en de gebruikers met hun eventuele bijnamen.

De rechtbank zal hierna ten aanzien van [verdachte] aan de hand van de vindplaats in het dossier weergeven op grond waarvan is vastgesteld dat hij de gebruiker van een bepaald e-mailadres was. Als die verwijzing naar de vindplaats in het dossier – waar de feiten en omstandigheden die leiden tot de identificatie zijn beschreven – nog tot een inhoudelijke reactie nopen, naar aanleiding van hetgeen door de verdediging is aangevoerd of ambtshalve is geconstateerd, zal de rechtbank daarop hierna ook ingaan.

4.3.2 Identificatie e-mailadressen overige gebruikers

Het dossier bevat een aantal processen-verbaal van identificatie met betrekking tot e-mailadressen die door het Openbaar Ministerie aan andere personen, niet zijnde verdachten in Marengo, worden toegeschreven. In sommige gevallen is de identificatie van de gebruiker(s) van die overige e-mailadressen van belang voor de beoordeling en duiding van conversaties uit de zaaksdossiers en/of voor de koppeling van e-mailadressen aan (Marengo-)verdachten. Om die reden is de rechtbank nagegaan of de identificatie op basis van de in die processen-verbaal van identificatie genoemde feiten en omstandigheden gerechtvaardigd is. De rechtbank komt tot de conclusie dat dit het geval is. Om die reden zijn ook deze overige gebruikers van e-mailadressen in de genoemde bijlage bij dit vonnis opgenomen.

4.3.3 Identificatie e-mailadressen [verdachte]

4.3.3.1 Standpunten

Het Openbaar Ministerie stelt dat de e-mailadressen [email protected] (hierna: y2f9) en [email protected] (hierna: 5gt8) aan [verdachte] kunnen worden toegeschreven.

De verdediging betoogt dat de identificatie van [verdachte] als gebruiker van de aan hem toegeschreven e-mailadressen niet kan standhouden. Daartoe is aangevoerd, kort samengevat, dat de omstandigheden die in de processen-verbaal van identificatie worden genoemd te weinig onderscheidend zijn ten opzichte van de vier broers van [verdachte] . De aanname dat de adressen door [verdachte] zijn gebruikt is volgens de verdediging in feite een bewijsgok. De herkenning van [verdachte] door [medeverdachte 1] kan niet voor het bewijs worden gebruikt omdat het gaat om een één op één confrontatie die ook nog eens plaatsvindt nadat de [medeverdachte 1] al kennis had kunnen nemen van de naam, de foto en de verdenkingen in het dossier.

4.3.3.2 Oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van identificatie allereerst vast dat het e-mailadres [email protected] (hierna: vf7r) van 20 juli 2015 tot en met 11 augustus 2015 in gebruik is geweest bij [betrokkene 10] (hierna: [betrokkene 10] ), de broer van [verdachte] , en dat [betrokkene 10] ook wel wordt aangeduid als “bril”.[10] [betrokkene 10] is op 15 juli 2015 in het onderzoek Koper aangehouden. Op diezelfde dag is in zijn slaapkamer zijn BlackBerry aangetroffen en inbeslaggenomen. Op 16 juli 2015 is hij vrijgelaten. Hij heeft vervolgens op 20 juli 2015 een nieuwe telefoon, namelijk de vf7r, in gebruik genomen. Op die dag stuurt [betrokkene 10] aan [medeverdachte 12] het bericht: “Ok yoo met bril”. Uit het dossier blijkt verder dat op 11 augustus 2015 door Ennetcom aan [betrokkene 11] (junior) wordt bericht dat zij uitvoering hebben gegeven aan een zogenoemd wipe-verzoek dat [betrokkene 11] met betrekking tot dit nummer heeft gedaan. Deze datum komt overeen met de datum van de tweede aanhouding van [betrokkene 10] in het onderzoek Koper.

De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte] in de periode van augustus 2015 tot 20 januari 2016 de gebruiker was van het e-mailadres y2f9 en dat hij daarna de gebruiker was van het e-mailadres 5gt8. Daartoe wordt allereerst gewezen op de processen-verbaal van identificatie van de beide adressen[11] en op het proces-verbaal van bevindingen betreffende de verificatie van de verklaringen van [medeverdachte 1] over onder andere het zaaksdossier Rudolf met betrekking tot de data van de tenaamstelling van de Peugeot en de Citroën.[12]

In het proces-verbaal van identificatie van het adres y2f9 staat dat de gebruiker van dit e-mailadres op 31 augustus 2015 aan [medeverdachte 12] ([email protected]) schrijft: “Yo sir hoe gaat het? Met brada van brill, mijn tel doet het niet. Is aangevallen de server. Die andere man is ermee bezig als het goed is gaat ie vandaag of morgen weer de lucht in. Heb uitvoer opgehaalt bij brill ze hebben die tel van hem gewoon meegegeven. Mocht er wat zijn ofzo kan je mij hier op smsen.” Hieruit kan worden afgeleid dat de broer van [betrokkene 10] , namelijk de ‘brada van brill’ vanaf 31 augustus 2015 niet bereikbaar is op het bij [medeverdachte 12] van brada bril bekende adres, maar op het adres y2f9.

Uit aanvullend onderzoek naar aanleiding van het pleidooi van de verdediging is gebleken dat [betrokkene 10] in het adresboek van zijn vf7r het e-mailadres y2f9 opslaat onder de naam ‘nin’.[13] De bijnaam ‘nin’ wordt gebruikt voor [betrokkene 12] (hierna: [betrokkene 12] ), de zus van [betrokkene 10] en destijds de partner van [betrokkene 13] (hierna: [betrokkene 13] ), welke laatste ook is aangehouden in het onderzoek Koper. [medeverdachte 12] ([email protected]) heeft het adres y2f9 op 31 augustus 2015 – de dag waarop hij het hiervoor vermelde bericht van Brada brill krijgt – opgeslagen als “Brada Bril”.[14] [medeverdachte 12] slaat met zijn andere PGP-adres ([email protected]) op 4 december 2015 het adres y2f9 ook op als “Brada bril”. De conclusie die hieruit getrokken kan worden is dat de “brada van bril” het adres y2f9 dat mogelijk bij zijn zus in gebruik was heeft overgenomen vanaf 31 augustus 2015.

Dat de gebruiker van de y2f9 na 20 januari 2016 het adres 5gt8 in gebruik neemt leidt de rechtbank af uit de volgende omstandigheden.

Allereerst blijkt uit de processen-verbaal van identificatie van de beide lijnen dat PGP-gebruikers deze adressen vaak opslaan onder dezelfde namen. Uit aanvullende PGP-berichten die op verzoek van de verdediging zijn gevoegd in het dossier van [verdachte] blijkt bovendien het volgende. Op 16 januari 2016 vraagt [betrokkene 11] ([email protected]) aan een medewerker van Ennetcom “wanneer deze mail verloopt” waarbij het adres y2f9 wordt vermeld. Daarop komt het antwoord: “20 januari 2016”. Op 21 januari 2016 stuurt de gebruiker van de 5gt8 een bericht aan het adres [email protected] (van een onbekend gebleven gebruiker, hierna: 5554): “Ouwe alles goed. Is mijn nieuwe broer a” en “Ja goed ouwe. Ja die kan weg”.[15] De gebruiker van y2f9 noemt de 5554 in berichten eveneens ‘ouwe’.[16] Uit aanvullend onderzoek naar aanleiding van het pleidooi van de verdediging is verder gebleken dat [medeverdachte 12] met zijn adres [email protected] op 21 januari 2016 een aanpassing maakt op het (onder brada bril opgeslagen) adres y2f9 om 22:40 uur en het nummer 5gt8 op dat tijdstip opslaat als “BRADA BRIL”. Hieruit volgt dat [medeverdachte 12] weet dat Brada Bril een nieuw PGP-adres in gebruik heeft genomen. De omstandigheid dat [medeverdachte 12] hierbij hoofdletters gebruikt en het adres in zoverre anders opslaat dan hij bij de y2f9 deed, doet daar niet aan af. Het is immers dezelfde benaming. Ook blijkt uit dit aanvullend onderzoek dat de 5554 (‘ouwe’) op 22 januari 2016 een aanpassing doet op het adres y2f9 en het dan opslaat als “broer a” en dat ‘ouwe’ op diezelfde dag het adres 5gt8 eveneens opslaat als “broer a”.[17] De verdediging heeft nog gewezen op het feit dat het account y2f9 na de ingebruikname van de 5gt8 gewoon doorloopt en dus verlengd is. Anders dan de verdediging stelt, betekent dit niet dat van een overgang van gebruiker geen sprake is. De rechtbank wijst erop dat uit het proces-verbaal van identificatie volgt dat [betrokkene 14] (hierna: [betrokkene 14] ) vermoedelijk vanaf 16 februari 2016 de opvolgend gebruiker is geworden van de y2f9 nadat Brada Bril/broer a de 5gt8 in gebruik heeft genomen. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat [medeverdachte 12] die dag het adres y2f9 opslaat als Jarki 1.[18] Uit het proces-verbaal dat naar aanleiding van het pleidooi van de verdediging is opgemaakt volgt bovendien dat ook drie andere onbekend gebleven gebruikers de y2f9 op 16 en 17 februari 2016 opslaan onder de naam ‘Jark’, ‘Jarky’ en ‘Jarkie new’. Bovendien slaat de gebruiker van de 5gt8 het adres y2f9 op 25 januari 2016 ook op onder de naam ‘Jark’.[19] Dit biedt verdere steun aan de aanname in het proces-verbaal van identificatie dat [betrokkene 14] de opvolgend gebruiker is geweest van de y2f9 toen Brada Bril/broer a de 5gt8 is gaan gebruiken. De rechtbank leidt hier ook uit af dat [betrokkene 14] niet dezelfde persoon is die onder ‘Brada Bril’ dan wel ‘broer a’ is opgeslagen.

Ook uit de berichtenwisseling zelf leidt de rechtbank, anders dan de verdediging, af dat de beide adressen in de genoemde periodes in gebruik zijn geweest bij één en dezelfde gebruiker. De rechtbank heeft hiervoor al het gebruik van de aanduiding ‘ouwe’ genoemd door beide adressen. Verder valt op dat de schrijfwijze van het woord ‘ik’ als ‘k’, het woord ‘wel’ als ‘we’ll’ en ‘toch’ als ‘tog’ overeenkomen. De omstandigheid dat de y2f9 vooral contact heeft met [medeverdachte 12] , waar de 5gt8 vooral met [medeverdachte 6] contact heeft, is geen contra-indicatie voor het aannemen dat de adressen door één en dezelfde persoon worden gebruikt. De teruggevonden berichten van het adres 5gt8 beginnen nagenoeg allemaal 14 dagen voor de inbeslagname van de server van Ennetcom op 19 april 2016 en [medeverdachte 12] zat vanaf 19 februari 2016 gedetineerd.

De rechtbank is, anders dan de verdediging heeft betoogd, van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde stukken voldoende identificerende gegevens blijken op basis waarvan [verdachte] , en niet een van zijn broers, in de genoemde periodes de gebruiker is geweest van de twee adressen. Daartoe overweegt de rechtbank dat “brada bril” in de PGP-berichten van de gebruikers wordt aangeduid als rijder. De rechtbank gaat ervan uit dat met deze term wordt gedoeld op een koerier die drugs, wapens en/of geld vervoert. In de berichten wordt de gebruiker van deze e-mailadressen ook wel aangeduid als C4 en later als blauwe Peugeot. Voor [verdachte] geldt dat hij een grijze Citroën C4 op zijn naam had staan van 8 mei 2013 tot 1 september 2014. Hoewel de auto daarna op naam is gekomen van zijn zwager [betrokkene 15] (hierna: [betrokkene 15] ), is [verdachte] daarin gecontroleerd op 7 september 2014. Daaruit kan de conclusie worden getrokken dat [verdachte] ook in de periode dat de C4 niet meer op zijn naam stond van die auto gebruik maakte. De Citroën C4 staat tot 7 maart 2016 op naam van [betrokkene 15] en [verdachte] krijgt daags daarna, op 8 maart 2016, een blauwe Peugeot 407 met kenteken [kenteken 1] op zijn naam. Deze auto staat kort, namelijk tot 10 maart 2016, op zijn naam en staat van 10 maart 2016 tot 12 juli 2016 op naam van zijn zus [betrokkene 16] . Vanaf 12 juli 2016 staat de Peugeot weer op naam van [verdachte] tot 29 november 2018.

De verdediging heeft nog gewezen op de verklaring van [betrokkene 15] , dat hij zijn auto uitleende aan alle broers [verdachte] en aan diens schoonzus, waaruit zou volgen dat de vermeldingen C4 en blauwe Peugeot in de PGP-berichten ook op de andere broers [verdachte] kunnen slaan. De rechtbank stelt echter vast dat de verklaring van [betrokkene 15] ziet op een andere auto, namelijk een Peugeot 508 met kenteken [kenteken 2] .[20] Bovendien heeft de rechtbank ernstige twijfels over de geloofwaardigheid van deze verklaring, aangezien uit PGP-berichten rond de aanhoudingen in het onderzoek Koper lijkt te volgen dat [betrokkene 15] in werkelijkheid niet de eigenaar was van deze auto. Aanwijzingen daarvoor zijn te vinden in het bericht van de gebruiker van de y2f9 aan [medeverdachte 12] op 11 november 2015 waarin de y2f9 verslag doet van een gesprek met de advocaat van [betrokkene 13] . In dat bericht staat: “(…) Verder over die auto: momenteel ziet hij geen gevaar, ze willen die auto linken aan boek maar zoals het er uit ziet is da nog lastig omdat zwager heeft gezegt is mijn auto ik leen m uit aan iedereen. Als hij had gezegd ik heb hem aan boek uitgeleend dan zou het er anders uit zien, ik zei mij zwager wist niet dat de auto van boek was die hij op naam had dus dat is voordeel! (…)”.[21] Het lijkt er dus op dat [betrokkene 15] de Peugeot 508 alleen op zijn naam had staan om te verhullen dat die in feite van iemand anders was, vermoedelijk [betrokkene 13] , die hem gebruikte. In aanvulling op wat hiervoor over het gebruik van de C4 is overwogen, biedt de ongeloofwaardige verklaring van [betrokkene 15] over de Peugeot 508 van [betrokkene 13] in feite verdere ondersteuning voor de conclusie dat [verdachte] de C4 is blijven gebruiken nadat deze op naam van [betrokkene 15] kwam te staan.

Bij het voorgaande betrekt de rechtbank ook de verklaringen van [medeverdachte 1] over de gebruiker van de Citroën C4. [medeverdachte 1] heeft daarover verklaard dat hij die jongen uit Tiel vanaf 2013 tot en met begin 2016 in een grijze Citroën C4 is tegengekomen en dat die jongen daarna in een Peugeot 407 reed.[22] Dit past bij de opvolgende periodes van gebruik van de auto’s door [verdachte] en niet bij gebruik door een van zijn broers. Verdere bevestiging dat het in de PGP-berichten om [verdachte] gaat kan worden gevonden in de omstandigheid dat [verdachte] in deze Peugeot is gecontroleerd terwijl hij een groot geldbedrag aan het vervoeren was. Hoewel de verdediging terecht stelt dat dit van latere datum is dan de PGP-berichten, past het vervoer van geld wel in de rol die de rijder in de PGP-berichten heeft en ziet de rechtbank dit in zoverre wel als ondersteunend voor de identificatie van [verdachte] . Ook heeft de rechtbank meegewogen dat er een sterke contra-indicatie is dat [betrokkene 14] de gebruiker van de e-mailadressen – althans wat betreft de y2f9 voor 16 februari 2016 – is, omdat de gebruiker van de y2f9 in een bericht op 21 oktober 2015[23] aan [medeverdachte 12] in de derde persoon over Jark, een bekende bijnaam van [betrokkene 14] , spreekt. Tot slot weegt de rechtbank mee dat [medeverdachte 1] [verdachte] heeft herkend van een foto als de persoon uit Tiel waarover hij in zijn kluisverklaringen heeft verklaard. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] alleen één foto is getoond en hij al beschikte over een papieren versie van een deel van het zaaksdossier Ster waar een foto van [verdachte] in stond[24], maakt niet dat de rechtbank deze herkenning niet meeweegt bij de identificatie. [medeverdachte 1] heeft namelijk al in zijn kluisverklaring gedetailleerd verklaard over de persoon uit Tiel en daarbij gezegd dat als er een foto is, hij hem kan aanwijzen.[25] Daaruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] de persoon uit Tiel waar hij over heeft verklaard goed genoeg kent om hem op een foto te kunnen herkennen.

De rechtbank heeft oog gehad voor de PGP-berichten van 14 januari 2016 waarin de gebruiker van de y2f9 aan [medeverdachte 12] verslag doet tijdens een zitting in het onderzoek Koper, waar op dat moment de zaak van [betrokkene 10] aan de orde is. [betrokkene 10] is bij die zitting ook verschenen. [medeverdachte 12] stuurt deze berichten, afkomstig van ‘brada bril’ dan door aan [medeverdachte 16] . In één bericht schrijft [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 16] : “Ja vrouw van boek en jongste zwager zitten bij de rechtzaak op het moment hij houdt mij op de hoogte. (…)”.[26] De vrouw van boek ( [betrokkene 13] ) is [betrokkene 12] , zus van [verdachte] . De verdediging heeft erop gewezen dat [verdachte] niet de jongste zwager is van [betrokkene 13] waarmee duidelijk is dat [verdachte] niet Brada bril is. Daarbij moet volgens de verdediging bedacht worden dat [medeverdachte 12] het niet in zijn hoofd zou halen om tegen [medeverdachte 16] niet de waarheid te vertellen. Het Openbaar Ministerie stelt in de repliek dat [betrokkene 14] de jongste broer is van [betrokkene 10] ,[27] die geboren is in 1988[28] en dat [verdachte] , geboren in 1983, de op één na jongste broer is. Wat daar verder ook van zij, de rechtbank acht de eerdergenoemde contra-indicatie van het spreken in de derde persoon over Jark veelzeggender dan de mededeling ‘jongste zwager’ van [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 16] , die er wellicht eerder op duidt dat [medeverdachte 12] niet precies op de hoogte is van de familieverhoudingen in de familie [verdachte] . De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit bericht. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat uit het verdere verslag van de zitting door ‘brada bril’ op 14 januari 2016 dezelfde opvallende schrijfwijze ‘we’ll’ voor het woord ‘wel’, zoals de 5gt8 dat doet, naar voren komt.[29]

4.4 Zaaksdossier Ster

4.4.1 Standpunten

Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 2] , zoals in zaak A onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] opzet had op de moord op [slachtoffer 2] . Uit de berichtenwisseling van de gebruiker van het PGP-adres [email protected] (hierna: de 7d21) met de 5gt8 blijkt niet dat de 5gt8 op de hoogte is van de achtergrond en het doel van de verzoeken van de 7d21 met betrekking tot de € 90.000,- en de vuurwapens. Als alle beschikbare communicatie tussen beide PGP-adressen wordt bekeken, valt op dat de 5gt8 voortdurend opdrachten in het kader van drugshandel krijgt van de 7d21. Dat er ook een aantal vuurwapens moeten worden opgehaald en afgeleverd wijst niet op een aanmerkelijke kans op moord die bewust wordt aanvaard, nu vuurwapens ook in verband met andere strafbare feiten in het kader van drugshandel worden gebruikt.

Het verzoek van 17 april 2016 van de 7d21 aan de 5gt8 om € 90.000,- euro af te leveren, is een type verzoek dat de 5gt8 voortdurend krijgt. Nergens blijkt van enig voor de 5gt8 kenbaar verband met de moord eerder die dag.

Het Openbaar Ministerie wijst nog op vermeende wetenschap bij [verdachte] over de zaak 26Koper, waaruit volgt dat de vuurwapens van de organisatie bedoeld waren voor liquidaties. Als al kan worden bewezen dat [verdachte] de gebruiker is van de y2f9, dan nog kan uit de informatie-uitwisseling met vermeend [medeverdachte 12] eind 2015/begin 2016 over de zaak 26Koper op geen enkele wijze opzet worden afgeleid ten aanzien van de vuurwapens die [verdachte] op verzoek van de 7d21 op 12 april 2016 moet ophalen.

4.4.2 Feiten en omstandigheden

4.4.2.1 Schietincident op 17 april 2016

Een getuige, wonend aan de [straatnaam 1] te IJsselstein, hoort op 17 april 2016 omstreeks 10:00 uur knallen. Hij rent naar beneden, richting de auto van zijn buurman, een Volkswagen Polo. Hij ziet dat de buurman gewond is en niet reageert. Hij ziet de dader met een bivakmuts op, met een pistool, in een grijze BMW M5. De getuige ziet achter het stuur van de BMW nog een persoon met een bivakmuts op. Hij ziet beide daders vervolgens wegrennen, ze dragen een soort regenjas met een horizontale reflectiestreep. Een van hen houdt een AK machinegeweer vast. De getuige rijdt in de Volkswagen Polo vol gas naar het ziekenhuis, met de buurman op de bijrijdersstoel.[30]

Op 17 april 2016, omstreeks 10:00 uur, hoort de politie van de meldkamer dat er op de [straatnaam 1] te IJsselstein zou zijn geschoten vanuit een voertuig met kenteken [kenteken 3] . Twee verbalisanten begeven zich naar de plaats delict en horen dat er een grijze Volkswagen weggereden is. Als zij wachten op de [straatnaam 2] , ter hoogte van de [straatnaam 3] , komt er een grijze Volkswagen met hoge snelheid aangereden. De Volkswagen mindert vaart en de bestuurder heeft bloedvlekken op zijn T-shirt. Naast de bestuurder hangt een man tegen de deur. Hij zit, ter hoogte van zijn borst, onder het bloed. De bestuurder roept dat hij het slachtoffer heeft en dat hij naar het ziekenhuis moet.[31]

Het slachtoffer blijkt [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) te zijn, geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedag 2] 1978. Hij overlijdt diezelfde dag in het ziekenhuis.[32] Er is sectie verricht op het lichaam van [slachtoffer 2] . Er zijn mogelijk vijf inschoten, waaronder een aan de hals/nek en drie aan de romp, minimaal vijf doorschoten en mogelijk meerdere schampverwondingen.[33] Het intreden van de dood wordt verklaard door het schieten.[34]

4.4.2.2 Onderzoek naar de uitvoerders

Een getuige ziet op 17 april 2016 omstreeks 10:05 uur twee mannen rennen, komende vanuit de [straatnaam 4] te IJsselstein. De tweede persoon heeft een groot vuurwapen vast. Zij ziet dat ze het wandelpad van de [straatnaam 3] (de rechtbank begrijpt: [straatnaam 3] ) oversteken en het bosperceel inrennen. Beide mannen dragen een zwart regenpak of sportpak, met op de borst een grijze, reflecterende streep.[35]

Een getuige is op 17 april 2016 omstreeks 10:00 uur bij zijn volkstuin aan de [straatnaam 3] in IJsselstein. Hij ziet een man in zijn tuinhuisje, die de werkbroek, -jas en -klompen van de getuige aan heeft. Het is een Marokkaanse jongen en hij ziet dat de jongen een rode boodschappentas pakt en daar kleding in doet en daarna wegrent. De getuige loopt achter hem aan en ziet dan een politieauto aan komen rijden. Hij wijst de jongen aan en zegt tegen de politie dat ze hem moeten pakken omdat hij zijn werkkleren heeft gestolen.[36]

Een van de verbalisanten hoort de bestuurder van de grijze Volkswagen roepen: ‘Daar, daar in dat bos. Daar moet je zijn, daar zijn ze heen’ en ziet de bestuurder daarbij zwaaien in de richting van de [straatnaam 3] . Vervolgens wordt hij door meerdere personen aangesproken dat de verdachten het bosperceel, omringd door de [straatnaam 3] , in zijn gevlucht. In dit bosperceel is ook een moestuin gelegen. Een getuige zegt: “U moet hem aanhouden, hij heeft mijn kleding gestolen en zich omgekleed. Hij komt van de moestuin, achter” en wijst op een man dertig meter verderop. De broek van deze man is nagenoeg volledig doorweekt en zit onder het kroos. Deze verbalisant houdt de man aan; het blijkt [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) te zijn, geboren op [geboortedag 3] 1994 te [geboorteplaats 4] .[37]

In een tuinhuisje op het perceel aan de [adres 6] te IJsselstein worden een pet, een zwarte bivakmuts, een paar duikershandschoenen en een deel van een latex handschoen aangetroffen.[38] Op de bivakmuts wordt een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [betrokkene 2] , met een matchkans kleiner dan één op één miljard.[39]

In de omgeving waar [betrokkene 2] is aangehouden wordt in de bosschages een gekleurde tas aangetroffen met daarin onder meer een trainingsbroek, een trainingsjack, een paar gympen en een zwart regenpak, waarbij aan de mouwen van de regenjas met tape nitril handschoenen zijn bevestigd. In de tas worden daarnaast een autosleutel aangetroffen van het merk Audi en twee kapotte BlackBerry’s.[40] Dit blijken PGP-toestellen te zijn.[41]

In een sloot nabij het volkstuinencomplex worden verschillende goederen aangetroffen, waaronder een zwarte bivakmuts en een regenjack, voorzien van een horizontale reflecterende witte bies. Aan de mouwopening van het regenjack is met tape een nitril handschoen bevestigd en in een jaszak bevinden zich twee aanstekers. In een geluidswal worden een joggingbroek en een sweater met capuchon aangetroffen.[42] Op zowel de binnenzijde van de kraag van de sweater, als op de bivakmuts, wordt een DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [betrokkene 1] , geboren op [geboortedag 4] 1993, met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard.[43] Op 21 april 2016 wordt [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ), geboren op [geboortedag 4] 1993 te [geboorteplaats 2] , aangehouden.[44]

Er wordt een schotrestenonderzoek uitgevoerd, onder meer op de mouwen van de aangetroffen regenjacks, de handschoenen die daar met tape aan zijn vastgemaakt en de aangetroffen bivakmutsen. Dat onderzoek toont een vrijwel zekere relatie aan tussen die goederen en een schietproces.[45]

4.4.2.3 Veroordeling [betrokkene 1] en [betrokkene 2]

Voor het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beiden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeëntwintig jaren.[46]

4.4.3 Duiding van de PGP-berichten

Het zaaksdossier Ster bevat onder meer PGP-berichten, afkomstig uit de Marengo-dataset, die betrekking lijken te hebben op de moord op [slachtoffer 2] . De rechtbank zal de PGP-berichten, samen met verdere onderzoeksresultaten, hierna bespreken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende ‘onderwerpen’ die in de PGP-berichten aan de orde lijken te komen, namelijk:

De rechtbank heeft in de weergave van de tijdstippen van verzending van de berichten van [medeverdachte 6] (onder Tijdstip) in de onderstaande tabellen het tijdstip aangepast door daar zeven minuten bij op te tellen. Dit omdat – zoals in het onderzoek is vastgesteld – de tijdsinstelling van de Activeshield e-mailadressen die [medeverdachte 6] gebruikte zeven minuten afwijkt ten opzichte van het e-mailsysteem van de ontvanger.[47] In de tabellen zijn de UTC-tijdstippen vermeld. In verband met de zomertijd die toen gold dient daarbij twee uur te worden opgeteld.

4.4.3.1 Vraag naar auto’s

Op 4 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten aan [medeverdachte 13] .[48]

Hoewel de reactie van [medeverdachte 13] ontbreekt, valt uit de berichten wel af te leiden dat [medeverdachte 13] heeft gereageerd. Verder stelt de rechtbank vast dat uit het Marengo-dossier blijkt dat met ‘fietsen’ auto’s worden bedoeld.

Op 12 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten.[49]

Op grond van de voorgaande berichten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 6] , op verzoek van [betrokkene 11] , bij [medeverdachte 13] de vraag om een snelle auto en een overstapauto uitzet. Uit de berichten valt af te leiden dat [medeverdachte 13] heeft gereageerd, want [medeverdachte 6] stuurt een bericht van [medeverdachte 13] (‘Depp’) met vier auto’s door aan [betrokkene 11] . Ook blijkt dat [medeverdachte 16] heeft gereageerd op de vraag van [medeverdachte 6] welke hij moet geven.

4.4.3.2 Klaarzetten auto’s

Vervolgens worden onder meer de volgende PGP-berichten verzonden.

12 april 2016 [50]

13 april 2016 [51]

14 april 2016 [52]

Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de keuze is gevallen op de BMW M5 en de Audi S5 en dat [betrokkene 11] (door [medeverdachte 6] opgeslagen als ‘Junior’), via [medeverdachte 6] (door [medeverdachte 13] opgeslagen als ‘Aapje 2’), aan [medeverdachte 13] laat weten waar en wanneer hij deze moet neerzetten. [medeverdachte 6] houdt [betrokkene 11] op de hoogte door berichten van [medeverdachte 13] aan hem door te sturen.

Uit onderstaande berichten blijkt dat [medeverdachte 13] ook in de ochtend van 17 april 2016 de BMW M5 klaarzet.

16 april 2016 [53]

17 april 2016 [54]

4.4.3.3 Stalling auto’s

Op 13, 15 en 18 april 2016 worden onderstaande berichten verzonden.

13 april 2016 [55]

15 april 2016 [56]

18 april 2016 [57]

Op grond van de voorgaande berichten stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 13] verantwoordelijk was voor de stalling van auto’s, waaronder de BMW M5.

4.4.3.4 Jerrycans en flessen benzine

Op 12 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] ook de volgende berichten, over flessen benzine die – gelet op het eerdere bericht van [betrokkene 11] van 12 april 2016 om 11:33 uur – bestemd zijn om de auto’s mee in brand te steken.[58]

Op 13 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] het volgende bericht van [medeverdachte 13] door aan [betrokkene 11] .[59]

Op 16 april 2016 worden de volgende berichten verzonden.[60]

Op 17 april 2016 worden de volgende berichten verzonden.[61]

De politie heeft onderzoek gedaan aan de BMW M5 die door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op de [straatnaam 1] is achtergelaten. Voor de passagiersstoel ligt een jerrycan met onbekende inhoud[62] die riekt naar benzine[63] en in de kofferbak worden twee jerrycans van vijf liter aangetroffen, met vermoedelijk benzine.[64] Een van de jerrycans is zwart met een groene dop en blijkt te lekken wanneer deze op de zijkant wordt gelegd.[65] Op een foto van de kofferbak van de BMW is te zien dat de zwarte jerrycan met de groene dop zich in een zijvak van de kofferbak bevindt.[66] In het bijrijdersportier worden twee flesjes AA Drink van 500 ml aangetroffen, waarvan de inhoud sterk naar benzine ruikt.[67]

Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat de BMW M5 die door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is gebruikt door [medeverdachte 13] is geleverd en dat hij ook heeft gezorgd voor de jerrycans en de flessen benzine. Uit onderzoek blijkt dat de BMW M5 gestolen is.[68]

4.4.3.5 Vuurwapens

Op 12 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten.[69]

Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat [betrokkene 11] bij [medeverdachte 6] vraagt om een Kalasjnikov en twee handvuurwapens. Dat met ‘1 kalas en 2 g’tje’ een Kalasjnikov en twee handvuurwapens worden bedoeld, volgt uit berichten die hierna zijn opgenomen, waarin gesproken wordt over ‘yzers’, ‘Walters’, ‘magazijn’ en ‘bonen’. Daar komt bij dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in de ochtend van 17 april 2016 twee handvuurwapens van het merk Walther en een op een Kalasjnikov gelijkend automatisch vuurwapen bij zich hebben bij de uitvoering van de moord. [medeverdachte 6] stuurt dit bericht van [betrokkene 11] door aan [medeverdachte 16] en vraagt hem wie hij de wapens moet laten ophalen en afgeven en door wie hij de wapens moet laten schoonmaken. Uit de berichten valt op te maken dat [medeverdachte 16] op de berichten van [medeverdachte 6] heeft gereageerd.

Op 12 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten.[70]

Op 16 april 2016 wisselen [medeverdachte 14] en [betrokkene 17] de volgende berichten uit.[71]

Uit de voorgaande berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 14] (‘Tali’) doorgeeft dat hij twee handvuurwapens van het merk Walther nodig heeft, met daarbij twee volle magazijnen per vuurwapen. [medeverdachte 14] geeft het gevraagde aan [verdachte] door, die voor [medeverdachte 6] het transport ervan verzorgt. [medeverdachte 6] houdt [medeverdachte 16] op de hoogte. Uit de berichten blijkt dat [medeverdachte 16] reageert.

In de middag van 12 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten.[72]

Op grond van deze berichten stelt de rechtbank vast dat [verdachte] twee handvuurwapens en een automatisch vuurwapen heeft afgegeven op het adres dat [medeverdachte 6] van [betrokkene 11] heeft gekregen, te weten de [adres 2] in Utrecht.

In de eerder in dit vonnis genoemde getuigenverklaringen komt naar voren dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een automatisch vuurwapen bij zich hebben als zij op de vlucht slaan. In het water in het bosperceel ten noordoosten van het moestuincomplex aan de [straatnaam 3] te IJsselstein wordt op 3 mei 2016, ongeveer drie tot drieënhalve meter uit de oever met het looppad, een vuurwapen aangetroffen.[73] Dit vuurwapen is een soortgelijk vuurwapen als een AK47 en het vuurwapen is niet duidelijk zichtbaar begroeid door waterplanten of algen. Het vuurwapen is voorzien van een patroonhouder en in de patroonhouder bevinden zich meerdere patronen.[74] Uit onderstaand PGP-bericht van 17 april 2016 leidt de rechtbank af dat dit het vuurwapen is dat door [betrokkene 1] is weggegooid tijdens de vlucht.[75]

Uit de volgende berichten van 17 april 2016 leidt de rechtbank af dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] de Walthers in de BMW M5 hebben laten liggen.[76]

Uit het bericht blijkt dat [betrokkene 1] gebruikmaakt van het PGP-toestel van [betrokkene 18] (hierna: [betrokkene 18] ). Het bericht begint met ‘met boston hier’, en de bijnaam van [betrokkene 1] is ‘Boston’.

Op grond van onderstaande berichten van 17 april 2016 stelt de rechtbank vast dat [betrokkene 1] met een van de handvuurwapens op [slachtoffer 2] heeft geschoten.[77]

Uit de voorgaande berichten blijkt dat [betrokkene 1] het PGP-toestel van [medeverdachte 3] gebruikt, nu ‘Boston’ zijn bijnaam betreft.

Op de parkeerplaats van de [straatnaam 1] worden acht hulzen, een kogelpunt en twee manteldelen aangetroffen.[78] In de auto van het slachtoffer worden onder meer drie hulzen aangetroffen.[79] Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 2] worden drie kogelpunten aangetroffen en in zijn kleding wordt ook een kogelpunt aangetroffen.[80]

In de door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gebruikte BMW M5 ligt in het middenconsole een pistool. In de houder van dit pistool zitten veertien scherpe patronen, in de kamer zit één scherpe patroon. Deels onder de passagiersstoel ligt ook een pistool. Zowel in de houder als in de kamer van dit pistool zit één scherpe patroon.[81] Op de achterbank van de BMW worden in een sporttas twee houders van een vuurwapen, voorzien van enkele 9mm patronen, aangetroffen, een soortgelijk los patroon en een magazijnhouder van een automatisch vuurwapen voorzien van bijbehorende patronen en nog een soortgelijk los patroon.[82]

De twee pistolen zijn van het merk Walther, model P99, kaliber 9mm.[83] Uit vergelijkend onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat de hypothese dat de elf aangetroffen hulzen zijn verschoten met het pistool dat onder de passagiersstoel van de BMW is aangetroffen, minimaal zeer veel waarschijnlijker is dan de hypotheses dat de hulzen zijn verschoten met het pistool dat in de middenconsole is aangetroffen of een ander vuurwapen.[84] Uit datzelfde onderzoek volgt dat de hypothese dat de zeven kogelpunten/manteldelen zijn afgevuurd uit de loop van het pistool dat onder de passagiersstoel van de BMW is aangetroffen, extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat de kogels zijn afgevuurd uit de loop van het pistool dat in de middenconsole is aangetroffen of uit een ander vuurwapen.[85]

Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] is gedood door de kogels uit de Walther die (deels) onder de passagiersstoel is aangetroffen. Het feit dat er twee handvuurwapens van het merk Walther en twee losse patronen in de BMW M5 zijn aangetroffen, komt precies overeen met hetgeen [verdachte] op 12 april 2016 bij [medeverdachte 14] heeft opgehaald en op verzoek van [betrokkene 11] heeft afgegeven. Nog dezelfde middag, na de moord, vraagt [betrokkene 11] waar ‘die 2 andere ijzers, die walter’ zijn. De rechtbank concludeert dan ook dat de aangetroffen vuurwapens, waarvan er een is gebruikt, de Walthers betreffen die door [medeverdachte 14] zijn geleverd.

4.4.3.6 Sweepen auto’s [86]

Op 15 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten.[87]

De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 13] (‘Depp’) aan [medeverdachte 6] meldt dat hij de sweeper heeft doorgebrand. [medeverdachte 6] stuurt dat bericht door aan [betrokkene 11] en meldt het probleem even later ook bij [medeverdachte 16] . In de middag van 15 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] de volgende berichten, waaruit volgt dat hij via [medeverdachte 16] een ander sweepapparaat leent bij [medeverdachte 5] , dat hij door [betrokkene 19] (hierna: [betrokkene 19] ) bij [medeverdachte 13] laat brengen.[88]

Op 16 april 2016 worden de volgende berichten uitgewisseld.[89]

Op grond van deze berichten stelt de rechtbank vast dat (ook) [medeverdachte 3] gebruik heeft gemaakt van het sweepapparaat om een auto te sweepen, en dat [medeverdachte 6] heeft geregeld dat het apparaat van [medeverdachte 13] bij [medeverdachte 3] terechtkomt en daarna weer wordt opgehaald.

4.4.3.7 Spotten

In de avond van 16 april 2016 worden de volgende berichten uitgewisseld.[90]

Uit deze berichten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een aantal personen, waaronder in ieder geval [medeverdachte 3] , zich in IJsselstein bevindt om de bewegingen van [slachtoffer 2] in de gaten te houden, met als doel om hem te kunnen doodschieten als de kans zich voordoet. Dat met ‘die man’ [slachtoffer 2] wordt bedoeld, volgt uit hierna opgenomen berichten van 17 april 2016 en uit het feit dat [slachtoffer 2] de volgende ochtend daadwerkelijk wordt doodgeschoten nadat hij zijn woning in IJsselstein heeft verlaten.

Op 17 april 2016 worden de volgende berichten verstuurd.[91]

Uit deze berichten volgt dat [medeverdachte 3] , [betrokkene 18] en [betrokkene 2] van plan zijn om om 06:00 uur klaar te gaan staan voor het huis van [slachtoffer 2] .

Dat [medeverdachte 3] , [betrokkene 18] en [betrokkene 2] in de vroege ochtend inderdaad klaarstaan, blijkt uit onderstaande berichten van 17 april 2016.[92]

Enkele uren later wordt de moord op [slachtoffer 2] gepleegd, uitgevoerd door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . De rechtbank neemt daarom aan dat [betrokkene 2] met ‘we staan paraat’ op zichzelf en [betrokkene 1] doelt.

Uit het dossier blijkt dat het in de gaten houden van de bewegingen van een beoogd slachtoffer ook wel spotten wordt genoemd. Dat er door [medeverdachte 3] en [betrokkene 18] is gespot, blijkt ook uit de volgende berichten tussen [medeverdachte 3] en [betrokkene 11] , in de nacht van 17 april 2016.[93]

Net als in de avond van 16 april 2016 heeft [medeverdachte 3] in de ochtend van 17 april 2016 via PGP contact met [betrokkene 11] . Hij heeft ook contact met [betrokkene 2] , wiens bijnaam ‘law’ is.[94]

Uit deze berichten, in samenhang met de hiervoor opgenomen berichten van 16 april 2016, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] het aan [betrokkene 11] moet doorgeven als [slachtoffer 2] zijn woning verlaat. Dat het plan is om [slachtoffer 2] op dat moment dood te schieten, volgt ook uit de volgende berichten van 17 april 2016 tussen [medeverdachte 3] en [betrokkene 11] . Daaruit volgt dat [medeverdachte 3] zich op een plaats heeft opgesteld van waar hij kennelijk kan zien wie er langskomt.[95]

Op 17 april 2016 worden ook de volgende berichten uitgewisseld.[96]

4.4.3.8 Overige berichten van na de moord

Op 17 april 2016, omstreeks 10:00 uur, vindt de moord op [slachtoffer 2] plaats. Vervolgens worden de volgende PGP-berichten uitgewisseld. Daarvoor geldt dat er, rekening houdend met de UTC-tijd, twee uur bij moet worden opgeteld, waaruit volgt dat de berichten kort na de moord zijn verstuurd.

17 april 2016[97]

Uit deze berichten volgt dat [betrokkene 11] en [medeverdachte 3] geen contact met [betrokkene 2] kunnen krijgen en dat [medeverdachte 3] naar hem op zoek is op de plek waar ze hebben afgesproken om elkaar weer te treffen. Dat [medeverdachte 3] [betrokkene 2] zoekt volgt ook uit de volgende berichten van 17 april 2016.[98]

De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘die audi’ de Audi S5 wordt bedoeld en dat die bestemd is om in over te stappen vanuit de BMW M5, waarmee [betrokkene 1] en [betrokkene 2] na de moord vanaf de [straatnaam 1] zouden vluchten.

Op 17 april 2016 wisselen [medeverdachte 3] en [betrokkene 11] ook de volgende berichten uit.[99]

Uit deze berichten volgt dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 18] (‘Rambo’) van tevoren met [betrokkene 2] en [betrokkene 1] hebben afgesproken welke route ze zullen nemen en waar ze elkaar weer zullen treffen.

4.4.3.9 Schoonmaken kamer [betrokkene 2]

In de ochtend van 17 april 2016 worden nog de volgende berichten uitgewisseld.[100]

Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] en [betrokkene 18] ongeveer anderhalf uur na de moord op [slachtoffer 2] samen de kamer van [betrokkene 2] ontdoen van sporen. [betrokkene 11] geeft daartoe instructies en hij houdt ook [medeverdachte 16] op de hoogte.

4.4.3.10 Geld

Op 8 april 2016 laat [medeverdachte 6] € 1.000,- afgeven aan [medeverdachte 13] , zo blijkt uit onderstaande berichten.[101]

Op 12 april 2016 stuurt [medeverdachte 6] onderstaande berichten.[102]

Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 6] , in overleg met [medeverdachte 16] , € 1.000,- naar [medeverdachte 14] heeft laten brengen.

Op 17 april 2016 worden de volgende berichten uitgewisseld.[103]

Uit de voorgaande berichten leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [betrokkene 18] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een flinke beloning in het vooruitzicht wordt gesteld, als het lukt om [slachtoffer 2] om het leven te brengen.

Op 17 april 2016 worden de volgende berichten uitgewisseld.[104]

Uit deze berichten volgt dat [medeverdachte 13] [medeverdachte 6] om geld vraagt. Dat met ‘pap’ geld wordt bedoeld, blijkt onder meer uit het feit dat er ook over een ‘rug’ wordt gesproken. Het is een feit van algemene bekendheid dat hiermee € 1.000,- wordt bedoeld. Nadat [medeverdachte 6] het bericht van [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 16] heeft doorgestuurd, bepaalt [medeverdachte 16] dat [medeverdachte 6] € 1.000,- aan [medeverdachte 13] kan geven.

Uit onderstaande berichten van 17 april 2016 leidt de rechtbank af dat [betrokkene 11] aan [medeverdachte 3] belooft hun geld te regelen. Dat ook hier met ‘pap’ geld wordt bedoeld volgt uit latere berichten van 17 april 2016, die hieronder zijn opgenomen. In die berichten wordt gesproken over ‘betalen’ en ‘belonen’ en over ‘duz’, waarmee kennelijk duizend bedoeld wordt. Uit die latere berichten blijkt ook dat [betrokkene 11] met ‘jullie pap’ het geld voor [medeverdachte 3] , [betrokkene 18] en [betrokkene 1] bedoelt.[105]

Hieronder volgen de bedoelde berichten, waar gesproken wordt over ‘duz’, ‘betalen’ en ‘belonen’. Uit deze berichten volgt ook dat [betrokkene 11] met [medeverdachte 16] overlegt en dat [medeverdachte 16] bepaalt hoeveel er wordt betaald, namelijk € 50.000,- voor de schutter – [betrokkene 1] dus – en (uiteindelijk) € 20.000,- voor iedere spotter, dus voor [medeverdachte 3] en [betrokkene 18] .[106]

Op 17 april 2016 worden ook de onderstaande berichten verzonden.[107]

Uit deze berichten volgt dat [betrokkene 11] [medeverdachte 3] en [betrokkene 18] inlicht over de beloning die zij gaan ontvangen. [medeverdachte 6] (‘Black’) is degene die gaat regelen dat het geld bij [medeverdachte 3] , [betrokkene 18] en [betrokkene 1] terechtkomt.

Uit onderstaande berichten van 17 april 2016 volgt dat [medeverdachte 6] regelt dat [verdachte] de € 90.000,- afgeeft op het via [betrokkene 11] afgesproken adres, waar kennelijk [medeverdachte 3] , [betrokkene 18] en [betrokkene 1] zich bevinden.[108]

Op 17 april 2016 worden daarna de volgende berichten uitgewisseld tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] .[109]

Op 21 april 2016 vindt er een doorzoeking plaats in de woning waar [betrokkene 1] op dat moment staat ingeschreven. Bij die doorzoeking wordt een plastic zak aangetroffen waarop het getal 32.000 geschreven staat.[110] Dat draagt bij aan de overtuiging dat [betrokkene 1] het bedrag van € 50.000,- heeft ontvangen. Immers wordt in de berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 6] gesproken over het vacuüm verpakken van € 32.000,- en laat [verdachte] weten dat hij dit bedrag heeft aangevuld tot € 90.000,-.

4.4.3.11 In brand steken overstapauto

Uit berichten die eerder in dit vonnis zijn opgenomen (zie hoofdstuk 4.4.3.1 Vraag naar auto’s en 4.4.3.2 Klaarzetten auto’s) blijkt dat [medeverdachte 13] een BMW M5 en een Audi S5 heeft geregeld. De BMW M5 is door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gebruikt en is op 17 april 2016 achtergebleven op de [straatnaam 1] te IJsselstein.

Op 17 april 2016 worden de volgende berichten uitgewisseld.[111]

Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat de Audi S5 bedoeld is als overstapauto op de vluchtroute van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en dat deze op dat moment geparkeerd staat in Zijderveld. Ook blijkt dat [betrokkene 2] de sleutel van de Audi S5 bij zich heeft. Dat sluit aan bij het gegeven dat er in de tas die gevonden wordt in de buurt van waar [betrokkene 2] is aangehouden onder meer een autosleutel van een Audi wordt aangetroffen.

Vervolgens worden op 17 april 2016 onderstaande berichten uitgewisseld.[112]

Uit de voorgaande berichten volgt dat het de bedoeling is dat de Audi S5, die kennelijk nog steeds in Zijderveld geparkeerd staat, ‘van de straat’ gaat. Er worden twee opties besproken: of [medeverdachte 13] regelt een nieuwe sleutel zodat de Audi kan worden weggehaald, of de auto wordt in brand gestoken.

Op 18 april 2016 worden de onderstaande berichten uitgewisseld.[113]

Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat het [medeverdachte 13] kennelijk niet is gelukt om een sleutel te regelen, zodat [betrokkene 11] aan [medeverdachte 3] vraagt of hij de auto door iemand in brand kan laten steken. Dat gebeurt vervolgens in de vroege ochtend van 20 april 2016, zo blijkt uit onderstaande bevindingen.

Op 20 april 2016, omstreeks 03:35 uur, krijgen politieambtenaren een melding om te gaan naar de Schoolstraat te Zijderveld, waar een voertuig in brand zou staan. Ter plaatse treffen zij een brandend voertuig aan. Het betreft een Audi S5 voorzien van kenteken [kenteken 4] . Op de kentekenplaat is geen waarheidskenmerk aanwezig en uit onderzoek naar het chassisnummer van de Audi blijkt dat het voertuig voorzien had moeten zijn van het Luxemburgse kenteken [kenteken 5] .[114] De Schoolstraat in Zijderveld ligt ongeveer twaalf kilometer bij de [straatnaam 1] in IJsselstein vandaan en ligt vlak naast de snelweg A2.[115]

4.4.4 Oordeel van de rechtbank

4.4.4.1 Vrijspraak medeplegen

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , zoals primair ten laste is gelegd. Hij zal hiervan worden vrijgesproken.

4.4.4.2 Medeplichtigheid

Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 2] , zoals subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het volgende.

Uit hetgeen hiervoor (zie hoofdstuk 4.4.3 Duiding van de PGP-berichten) is opgenomen, blijkt dat [verdachte] zich in de periode voorafgaand en na de moord op [slachtoffer 2] bezighoudt met het vervoeren van goederen. Hij haalt op verzoek van [medeverdachte 6] twee vuurwapens met extra magazijnen en munitie op bij [medeverdachte 14] en levert deze, samen met een automatisch vuurwapen dat hij ergens anders ophaalt, af. Met een van de twee vuurwapens wordt [slachtoffer 2] vijf dagen later doodgeschoten. [verdachte] is hiermee behulpzaam geweest bij het plegen van de moord. Verder zorgt [verdachte] er – op verzoek van [medeverdachte 6] – voor dat verschillende personen die bij de moord op [slachtoffer 2] betrokken zijn, hun geld krijgen. Die handelingen vallen, nu ze na de moord zijn gepleegd, buiten het bereik van de medeplichtigheid, maar wegen wel mee bij de beoordeling van zijn rol in de hierna te bespreken criminele organisatie (zie hoofdstuk 4.6 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie).

Is er sprake van dubbel opzet? Om tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid te komen is vereist dat de medeplichtige opzet had op het gronddelict, in dit geval moord. Daarnaast moet de medeplichtige ook opzet hebben gehad op de ondersteuning zelf. Naar het oordeel van de rechtbank is aan dit laatste vereiste voldaan. Uit hetgeen hiervoor (zie hoofdstuk 4.4.3 Duiding van de PGP-berichten) is opgenomen blijkt dat het de bedoeling van [verdachte] was om de goederen op te halen, te vervoeren en op de afgesproken plaats af te leveren. De vraag is echter of [verdachte] daarbij ook opzet had op het gronddelict moord. De rechtbank overweegt als volgt.

[verdachte] vervoert op verzoek van [medeverdachte 6] vuurwapens. Vuurwapens kunnen worden gebruikt bij een moord, maar de verdediging heeft er terecht op gewezen dat vuurwapens ook in een ander verband kunnen worden gebruikt. In algemene zin is het enkele vervoeren van vuurwapens en munitie onvoldoende om te kunnen spreken van opzet, ook in voorwaardelijke zin, op moord. De vervoersbewegingen van [verdachte] staan echter niet op zichzelf. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een verdachte die in het dagelijks leven bezig is met het vervoeren van geld en drugs, veelal op verzoek van [medeverdachte 6] . [verdachte] en [medeverdachte 6] begeven zich in de wereld van de handel in harddrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat die wereld gepaard kan gaan met grof geweld, zoals liquidaties. Daar komt bij dat [verdachte] op 14 januari 2016 een pro formazitting in de zaak Koper heeft bijgewoond en dat hij daarover berichten heeft gestuurd aan [medeverdachte 12] om hem op de hoogte te houden, waaronder het volgende bericht: ‘Sir in die administratieboekje staan datum’s waarneer dr hitters zijn uitbetaald!! En dadt proberen ze te linken op [betrokkene 21] en [betrokkene 22] !! Op de datums dat hun zijn gevlamd staan ook betaal transactie’s!!’[116] [verdachte] wist dus dat hij zich inliet met een organisatie die zich, naast de handel in harddrugs, bezighield met liquidaties. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de vuurwapens en munitie die hij op 12 april 2016 heeft vervoerd, gebruikt zouden gaan worden bij een moord. Er is dus sprake van voorwaardelijk opzet, zodat aan het vereiste van dubbel opzet is voldaan.

4.5 Witwassen

4.5.1 Standpunten

Volgens het Openbaar Ministerie is bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak B primair ten laste gelegde witwassen. Tijdens een reguliere verkeerscontrole is een contant geldbedrag van € 195.000,- aangetroffen in een verborgen ruimte in de achterbak van de Peugeot 407, die op naam staat van [verdachte] en waarin hij als bestuurder reed. Er zijn geen gegevens bekend die de legale herkomst van het geld kunnen verklaren en uit het dossier komt naar voren dat [verdachte] een koerier is van de criminele organisatie, waarbij hij vuurwapens, geld en drugs vervoert. Onder die omstandigheden is het vermoeden gerechtvaardigd dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, waarbij van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld. [verdachte] heeft geen verklaring gegeven; er is daarom voldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij het geld opzettelijk heeft witgewassen. Gezien zijn rol als koerier in de criminele organisatie gaat het niet om geld dat is gegenereerd uit eigen misdrijf.

De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.5.2 Oordeel van de rechtbank

Vast staat dat [verdachte] op 29 april 2018 als bestuurder van een Peugeot 407 voorzien van het kenteken [kenteken 1] op de snelweg A2 rijdt. Verbalisanten zien dat het voertuig slingerend over de weg rijdt en houden het voertuig in Abcoude staande voor een controle op grond van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). [verdachte] geeft toestemming voor het doorzoeken van het voertuig. Tijdens de doorzoeking ziet een van de verbalisanten bij het openen van de kofferruimte dat de achterwand van de kofferruimte volledig vlak is, waardoor bij hem het vermoeden ontstaat dat er een verborgen ruimte achter de rugleuning van de achterbank zit. Bij het openbreken van de rugleuning wordt in een verborgen ruimte een plastic tas aangetroffen met daarin stapels bankbiljetten van € 50,-. Hierop is [verdachte] aangehouden ter zake van witwassen.[117] Na telling van de bankbiljetten blijkt het om een geldbedrag van in totaal € 195.000,- te gaan.[118]

Het onderzoek in deze zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd dat het aangetroffen geldbedrag uit een concreet aanwijsbaar misdrijf afkomstig is. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis lid 1 onder a en b Sr opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Dit laatste kan bewezen worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.

Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Op grond van die verklaring – en de resultaten van het nadere onderzoek daarnaar wat in een dergelijk geval door het Openbaar Ministerie dient te worden verricht – zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.[119]

De rechtbank neemt in aanmerking dat het om een aanzienlijk contant geldbedrag gaat dat in een professioneel aangebrachte verborgen ruimte in een auto was verstopt, die op naam van [verdachte] stond en waarin hij als bestuurder werd aangetroffen. Het op deze wijze in een plastic tas vervoeren van grote hoeveelheden legaal contant geld is ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Het is zonder nadere verklaring niet waarschijnlijk dat het geld op legale wijze is verkregen. Dit maakt dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van opbrengsten van enig misdrijf.

Gelet op dit vermoeden mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Hij heeft zich tijdens politieverhoren[120] en tijdens de inhoudelijke behandeling ter zitting[121] op zijn zwijgrecht beroepen. Hij heeft dus geen verklaring gegeven voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag en hij heeft ook geen verifieerbare gegevens verstrekt die aannemelijk maken dat het bij hem aangetroffen geldbedrag op legale wijze is verkregen. Ook overigens biedt het dossier hiervoor geen enkele aanwijzing. De rechtbank stelt wel op grond van de inhoud van het dossier (zie hoofdstuk 4.6.2.8 Deelname aan de criminele organisatie) vast dat de rol van [verdachte] in de criminele organisatie vooral bestond uit het verrichten van koerierswerkzaamheden ten behoeve van die criminele organisatie.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat het bij [verdachte] aangetroffen geldbedrag van € 195.000,- middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is. Door dit geld in een verborgen ruimte te vervoeren heeft hij het geld voorhanden gehad, de vindplaats van het geld verborgen en de verplaatsing van het geld verhuld. In het dossier heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien dat het geld afkomstig zou zijn uit enig eigen misdrijf. Hij vervoerde immers (onder meer) geld voor de organisatie. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (opzet)witwassen van voornoemd geldbedrag.

4.6 Zaaksdossier 140 Sr (criminele organisatie)

4.6.1 Standpunten

Volgens het Openbaar Ministerie dient [verdachte] veroordeeld te worden voor kort gezegd deelneming aan een criminele organisatie die zich toelegde op het plegen van moorden.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

4.6.2 Oordeel van de rechtbank

De basis van de beoordeling van de criminele organisatie bestaat grotendeels uit de conclusies van de rechtbank met betrekking tot de zaaksdossiers. In bijna alle gevallen komt de rechtbank tot bewezenverklaring van het medeplegen van [medeverdachte 16] . Van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) (een deel van het zaaksdossier Aker) wordt hij echter vrijgesproken. Ook volgt er vrijspraak in de zaaksdossiers Raspvijl en Plato. Bij de bespreking van het zaaksdossier Plato is echter overwogen dat de keuze in de tenlastelegging, waarbij alleen een poging tot moord op [betrokkene 8] (hierna: [betrokkene 8] ) ten laste is gelegd en niet (subsidiair) ook voorbereidingshandelingen voor die moord, daar de oorzaak van is. De rechtbank stelt wel vast dat [medeverdachte 16] met anderen betrokken is bij de voorbereiding van de moord op [betrokkene 8] . Bij de bespreking van de zaaksdossiers in de zaak van [medeverdachte 16] waar vrijspraak is gevolgd zijn wel de bewijsmiddelen weergegeven, omdat deze van belang zijn voor de beoordeling van de criminele organisatie.

Bij [medeverdachte 16] zijn – anders dan bij de andere verdachten – alle zaaksdossiers ten laste gelegd. De vaststellingen in de zaaksdossiers in de zaak tegen [medeverdachte 16] zijn in de strafzaak van de andere verdachten in het kader van de beoordeling van hun verdenking van deelname aan de criminele organisatie van belang. Ook zijn de overwegingen in de zaak tegen [medeverdachte 16] over de verdenking van het leidinggeven aan een moordorganisatie van belang. De vraag is immers of de andere verdachten (op enig moment) (mede) leiding hebben gegeven dan wel hebben deelgenomen aan die organisatie. De rechtbank zal daarom de besprekingen van de relevante zaaksdossiers uit het vonnis van [medeverdachte 16] met de daarin genoemde bewijsmiddelen als bijlage 3 voegen bij de vonnissen van zijn medeverdachten, voor zover deze zaaksdossiers niet in hun eigen vonnis worden besproken. In de vonnissen van alle verdachten wordt – ook als aan hen slechts deelname in een beperkte periode wordt verweten – de gehele overweging met betrekking tot [medeverdachte 16] ’s rol in de criminele organisatie weergegeven.

4.6.2.1 Juridisch kader

Onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.[122] Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven.[123] Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk komt betekenis toe aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. De mate van samenwerking kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het naaste doel dat wordt nagestreefd wordt daar ook onder begrepen.[124]

4.6.2.2 Gepleegde misdrijven

In de hierna volgende overwegingen zal de rechtbank vaststellen dat er sprake was van een criminele organisatie die zich bezig hield met moorden, waar [medeverdachte 16] leiding aan heeft gegeven.

In een periode van anderhalf jaar zijn [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] vermoord. Daarnaast hebben in die periode moordpogingen plaatsgevonden op [slachtoffer 5] en [betrokkene 7] , zijn moorden voorbereid op [slachtoffer 3] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 3] , [betrokkene 6] en [betrokkene 5] en is een aanslag op de spyshop in Nieuwegein voorbereid. Er is rondom deze levensdelicten maar een deel van de PGP-communicatie boven water gekomen, maar uit de berichten die er wel zijn komt het beeld naar voren dat [medeverdachte 16] vanuit het buitenland voor, tijdens en na de liquidaties met een aantal vertrouwde contacten – die (delen van) de voorbereidingen en het nawerk in Nederland coördineerden – communiceerde. Zo blijkt bij de moord op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in september 2015, de voorbereiding op de aanslag op de spyshop in dezelfde maand en de voorbereiding in januari 2016 van de moord op [slachtoffer 3] dat het [medeverdachte 12] is die in Nederland de mensen aanstuurt die daadwerkelijk handelingen verrichten. Vanaf 16 februari 2016 is [medeverdachte 12] echter gedetineerd voor zijn betrokkenheid bij de zaak Koper. Bij de moord op [slachtoffer 2] en de voorbereiding van de moord op [betrokkene 3] in april 2016 en de voorbereiding van de moord op [betrokkene 8] in december 2016 wordt die aansturende rol vervuld door een broer van [medeverdachte 16] , [betrokkene 11] . Bij de moord op [slachtoffer 4] in juni 2016 en de poging tot moord op [betrokkene 7] in oktober 2016 ligt de coördinatie (mede) bij [medeverdachte 9] . Voor zover zicht op de communicatie is verkregen wordt [medeverdachte 16] daarbij steeds gedetailleerd op de hoogte gehouden en is hij degene die beslist of er tot actie wordt overgegaan. In een aantal zaaksdossiers (Ster en Rudolf, voor zover het de aanslag op de spyshop betreft) geven de chats ook zicht op contacten met de uitvoerders, in de andere zaaksdossiers ontbreekt dat zicht. Wel blijkt uit diverse chats dat [medeverdachte 16] aangeeft dat hij contact met de schutters heeft. Uit de communicatie in de zaak Ster tussen [medeverdachte 16] en zijn broer [betrokkene 11] en in de zaak Kreta tussen [medeverdachte 16] en [medeverdachte 11] blijkt bovendien dat [medeverdachte 16] degene is die beslist over de (omvang van de) betalingen aan hen die een rol hebben bij een liquidatie. Voorts komt in de zaaksdossiers Ster en Kreta naar voren dat de organisatie mensen heeft die wapens beheren. Ook wordt er een continue voorraad gestolen auto’s met valse kentekens aangehouden.

4.6.2.3 Wagenpark

Dit laatste wordt bevestigd door de doorzoeking in een loods in Landsmeer aan het [adres 4] op 7 februari 2017, kort na de ten laste gelegde periode. In die loods worden acht gestolen auto’s met valse kentekens aangetroffen. In de loods worden DNA-sporen van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 2] gevonden. In de auto’s zijn documenten aangetroffen die horen bij de Seat Ibiza, de Audi A5, de Audi Q5 en de Skoda die in de zaken Roos/Doorn een rol hebben gespeeld. Bij de loods is bovendien op 2 december 2016 de Renault Clio gezien die een rol speelt in de zaken Zeilboot en Plato. Ook in april 2016 was er al sprake van een stalling voor gestolen auto’s. Dit blijkt uit PGP-berichten tussen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 16] en [medeverdachte 13] en [medeverdachte 6] van 18 april 2016.[125]

4.6.2.4 Onderzoek Koper

De startdatum van de criminele organisatie die aan [medeverdachte 16] is ten laste gelegd is 1 juli 2015. Ter terechtzitting heeft het Openbaar Ministerie laten weten dat het oorspronkelijk de bedoeling was 16 juli 2015 als aanvangsdatum ten laste te leggen. De dag daarvoor – op 15 juli 2015 – zijn in het onderzoek Koper diverse verdachten aangehouden in verband met de voorbereidingen voor het plegen van een moord en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid wapens. De verdachten in Koper bleken te beschikken over twee gereedstaande gestolen snelle Audi’s met daarin petflessen met benzine, een grote hoeveelheid wapens, opnameapparatuur, bakens, PGP-telefoons, jammers en kentekens van politievoertuigen. In maart 2019 worden verdachte [betrokkene 13] en een aantal medeverdachten in hoger beroep tot lange gevangenisstraffen veroordeeld voor onder meer het voorbereiden van een moord en deelname aan een criminele organisatie gericht op het voorbereiden van moord. Deze organisatie wordt hierna ook aangeduid als de Kopergroep. Tot de veroordeelden behoort ook [medeverdachte 12] . Dat de Kopergroep voor [medeverdachte 16] werkte wordt in diverse bewijsmiddelen bevestigd. Direct nadat de Kopergroep is aangehouden blijkt uit de chats van [medeverdachte 16] met [medeverdachte 12] dat [medeverdachte 16] zich opwindt over de aanhoudingen, waarbij hij [medeverdachte 12] adviseert om ergens veilig te gaan zitten en aangeeft dat degenen die zijn aangehouden ‘top advos’ moeten krijgen.[126] Ook vermoedt hij dat niet alle wapens gevonden zijn en bespreekt hij met [medeverdachte 12] dat de wapens die er nog liggen zo snel mogelijk bij [medeverdachte 5] ondergebracht moeten worden.[127] Daarnaast blijkt uit de chats dat [medeverdachte 16] via de advocaten van de aangehouden verdachten probeert om aan informatie over de zaak te komen.[128] Bovendien voelt [medeverdachte 16] zich blijkens de chats verantwoordelijk voor de betaling van de advocaten en het onderhouden van de gezinnen van de aangehouden verdachten.[129]

Ook zijn er aanwijzingen dat de Kopergroep voor de aanhoudingen voor [medeverdachte 16] bezig was met de voorbereidingen van liquidaties die uiteindelijk in het kader van de zaak Marengo zijn onderzocht. Bij de doorzoeking van de woning van Koper-verdachte [betrokkene 23] op 15 juli 2015 is een SD-kaart aangetroffen met daarop drie filmpjes van [slachtoffer 3] .[130] Op 25 februari 2015 is [slachtoffer 3] – die uiteindelijk op 9 mei 2016 wordt vermoord (zie zaaksdossier Aker) – met anderen gefilmd bij de McDonald’s te Nieuwegein. Ook zijn in november 2014 gemaakte beelden van [slachtoffer 4] aangetroffen.[131] Daarnaast is er in juni 2015 een baken geplaatst onder de auto van [betrokkene 5] . Bij de doorzoeking op het verblijfadres van [betrokkene 13] is een PGP-toestel in beslag genomen waarop vijf foto’s, met tijdstempel 25 februari 2015, van [slachtoffer 3] zijn aangetroffen. Deze foto’s zijn genomen van een van de hiervoor genoemde filmpjes.[132] Foto’s van [slachtoffer 3] , waarvan één eveneens met tijdstempel 25 februari 2015, zijn ook aangetroffen op een in Ierland onder [betrokkene 24] (hierna: [betrokkene 24] ) op 7 april 2016 in beslag genomen PGP-toestel.[133] Uit het onder [betrokkene 13] in beslag genomen PGP-toestel zijn berichten naar voren gekomen waaruit blijkt dat hij tot zijn aanhouding regelmatig contact heeft met [medeverdachte 16] , onder meer over de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] .[134] Zie daarover uitgebreider de bespreking van het zaaksdossier Aker. Hierin komen ook PGP-berichten aan de orde tussen [medeverdachte 16] en [betrokkene 24] . Zij bespreken – zie de berichten van 30 maart 2016 om 01:04 uur en 01:02 uur[135] – dat [medeverdachte 16] , als [betrokkene 24] er niet meer is, gewoon door moet gaan ‘met die kk hoeren’ en dat dat een ‘levenstaak’ is geworden. Deze opmerkingen zijn – in de context van de andere chats – niet anders te duiden dan dat [medeverdachte 16] en [betrokkene 24] een (deels) gezamenlijke liquidatielijst hebben die ook als [betrokkene 24] wordt aangehouden, afgewerkt moet worden. Uit het onderzoek Rudolf komt naar voren dat de moord op [slachtoffer 1] en de voorgenomen aanslag op de spyshop een rechtstreeks gevolg zijn van de aanhoudingen en inbeslagnames in het onderzoek Koper, namelijk wraak voor de rol die de spyshop volgens [medeverdachte 16] en de zijnen gehad zou hebben bij het oprollen van de Kopergroep en een waarschuwing voor de toekomst.[136]

4.6.2.5 Aangetroffen administraties

Bij [betrokkene 25] – een van de Koper-verdachten – wordt bij een doorzoeking een financiële administratie aangetroffen. Hierin komen de namen ‘Boek , ‘Piet’ en ‘schoonzoon’ voor, de bijnamen van respectievelijk [betrokkene 13] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 5] . In deze administratie zijn inkomsten uit verdovende middelen en uitgaven met betrekking tot de aanschaf van wapens, bakens, PGP-telefoons en uitgaven voor ‘spotters’ en ‘hitters’ opgenomen.[137] Tijdens een pro formazitting in de zaak Koper op 14 januari 2016 is [medeverdachte 16] door [medeverdachte 12] op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen op die zitting. [medeverdachte 12] kreeg deze informatie door van [verdachte] , die als publiek bij die zitting aanwezig was. In die berichtgeving wordt vermeld dat geprobeerd wordt een link te leggen tussen de inbeslaggenomen administratie en de liquidaties van [betrokkene 21] op 14 april 2014 en [betrokkene 22] op 1 december 2014.[138]

In de Marengo-dataset bevindt zich een groot aantal chats, die eveneens een kasadministratie bevatten.[139] Hieruit blijkt dat [medeverdachte 12] , [medeverdachte 6] en [betrokkene 26] – een neef van [medeverdachte 16] – aan een broer van [medeverdachte 16] , [betrokkene 20] , verantwoording afleggen over de inkomsten en uitgaven en dat deze uiteindelijk rapporteert aan [medeverdachte 16] . Uit deze administratie leidt de rechtbank af dat er ook in de ten laste gelegde periode op grote schaal in verdovende middelen wordt gehandeld, dat de gedetineerde Koper-verdachten regelmatig geld krijgen en dat ook de kosten van de liquidatie van [slachtoffer 2] in deze administratie zijn verwerkt.[140] De Koper-administratie stopt op 15 juli 2015 en de in de Ennetcom-data aangetroffen administratie wordt voor het eerst zichtbaar op 9 augustus 2015. Uit de schrijfwijze van de beide administraties, de gebruikte termen, de namen van stempels van verdovende middelen en de namen van de deelnemers, leidt de rechtbank af dat de in de Ennetcom-data aangetroffen administratie een meeromvattende voortzetting is van de Koper-administratie.[141] Dit blijkt ook uit de volgende berichten van [betrokkene 20] aan [medeverdachte 12] van 16 juli 2015, de dag na de wapenvondst in het onderzoek Koper.[142]

De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de moordorganisatie van [medeverdachte 16] het werk van de Kopergroep, met grotendeels andere deelnemers, voortzet.

4.6.2.6 Verklaringen van [medeverdachte 1]

In het hoofdstuk over de kroongetuige en bij de bespreking van de afzonderlijke zaaksdossiers is al aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] is uitgebreid verhoord over wat hij weet over [medeverdachte 16] en de mensen met wie [medeverdachte 16] samenwerkt. De rechtbank constateert daarbij dat hetgeen [medeverdachte 1] verklaart over de oorsprong van de criminele samenwerking tussen [medeverdachte 16] en een aantal medeverdachten – met name [medeverdachte 11] en [medeverdachte 9] – niet gebaseerd is op eigen ervaringen of waarnemingen, maar dat zijn kennis is gebaseerd op wat hij van anderen heeft gehoord of dat het interpretaties van hem zijn. Dit geldt ook voor zijn verklaringen die gaan over medeverdachten waar hij niet of nauwelijks mee is omgegaan. De bewijswaarde van die delen van zijn verklaringen is daarom beperkt.

De rechtbank heeft eerder in dit vonnis overwogen dat de (kluis)verklaringen van [medeverdachte 1] met name bewijswaarde hebben voor zover het gebeurtenissen betreft waar hij zelf bij betrokken is geweest. Dit betreft voornamelijk gebeurtenissen waarbij hij samenwerkte met [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en (indirect) [medeverdachte 16] . Wat hij daarover verklaart wordt ondersteund door andere onderzoeksbevindingen, met name de grote hoeveelheid (pas later ontsleutelde) PGP-berichten. Deze onderbouwen ook zijn verklaring dat [medeverdachte 9] zijn eigen mensen onder zich had werken, waaronder [medeverdachte 1] zelf.[143] De omstandigheid dat [medeverdachte 1] veel medeverdachten niet kent (en zij ook zeggen hem niet te kennen) past bij zijn verklaring dat de leden van de organisatie alles proberen af te schermen en ervoor te zorgen dat iedereen zo min mogelijk van elkaar weet.[144]In de verklaringen van [medeverdachte 1] over de criminele organisatie heeft de rechtbank geen opzettelijke onjuistheden aangetroffen. Dat hij over een groot aantal situaties of mensen verklaart hoe hij denkt dat het zit, beperkt – zoals hiervoor al overwogen – de bewijswaarde van die delen van zijn verklaringen. Dit alles doet niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen voor het overige. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van [medeverdachte 1] inzake de criminele organisatie – met de hiervoor genoemde kanttekening – betrouwbaar zijn.

4.6.2.7 Conclusie ten aanzien van de criminele organisatie

Uit het voorgaande, gevoegd bij al hetgeen ten aanzien van de zaaksdossiers is overwogen, komt naar voren dat [medeverdachte 16] leiding gaf aan een organisatie die zich op professionele wijze bezighield met moorden. [medeverdachte 16] beschouwde een aantal mensen als vijanden of verraders die kennelijk koste wat het kost geliquideerd moesten worden. Slechts een aantal vertrouwde contacten die (een deel van) de organisatie rondom de liquidatie op zich namen had rechtstreeks contact met [medeverdachte 16] zelf. Liquidaties werden goed voorbereid door de beoogde slachtoffers vooraf, door middel van spotters, in beeld te brengen. Soms werden daar technische hulpmiddelen zoals bakens bij gebruikt. De voorraad gestolen auto’s met valse kentekenplaten en de voorraad wapens werden beheerd, op peil gehouden en er waren mensen verantwoordelijk voor het onderhoud. Ook werd de voorraad PGP-toestellen op peil gehouden en werden na een liquidatie de daarbij gebruikte toestellen uit de lucht gehaald. Ook werden sporen gewist, bijvoorbeeld door een ruimte schoon te maken, wapens in stukken te slijpen en auto’s in brand te steken. De organisatie had mensen tot haar beschikking om goederen (wapens, geld, auto’s) te halen of te brengen en diegenen die meehielpen werden betaald. Ook werd gebruikgemaakt van corrupte ambtenaren om informatie te krijgen.

Het oogmerk van de organisatie zag niet alleen op moord en de voorbereiding daarvan, maar – zoals ten laste gelegd – ook op het bezit van vuurwapens en munitie en op gekwalificeerde diefstal. Tot het oogmerk van de organisatie moet ook worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Voor het plegen van liquidaties als de onderhavige is noodzakelijk, en daarmee oogmerk van de organisatie, dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. De wijze waarop de liquidaties werden gepleegd, waarbij telkens gestolen auto’s werden gebruikt, impliceert verder dat gekwalificeerde diefstal eveneens een oogmerk van de organisatie was.

4.6.2.8 Deelname aan de criminele organisatie

Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is slechts sprake als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel deze ondersteunt, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.[145] In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt het opzet van de verdachte besloten. Voor ‘deelneming’ is voldoende dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.[146] Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben.[147]

Bij [verdachte] wordt bewezen verklaard dat hij medeplichtig is aan de moord op [slachtoffer 2] . Zijn betrokkenheid bij die zaak bestaat uit het vervoeren van wapens, waaronder het wapen waarmee [slachtoffer 2] is doodgeschoten. Ook vervoerde hij geld voor verschillende personen die bij de moord betrokken zijn. Uit het dossier komt naar voren dat hij daarnaast op verschillende momenten hand- en spandiensten verricht die ondersteunend zijn voor de organisatie.

De ten laste gelegde periode voor [verdachte] vangt aan op 1 januari 2016. Uit het hoofdstuk betreffende de identificatie van de PGP-adressen komt naar voren dat [verdachte] – door medeverdachten in hun PGP-telefoons doorgaans opgeslagen als ‘Brada bril(l)’ – op meerdere momenten als rijder voor de organisatie optreedt. Uit berichten van de broer van [verdachte] – [betrokkene 10] , bijgenaamd ‘Bril’ – aan [medeverdachte 12] van 23 juli 2015 blijkt dat [betrokkene 10] dan al voorstelt om [verdachte] als rijder te gebruiken. Dat lijkt ingegeven door het gegeven dat [betrokkene 10] , die zelf verdachte is in het onderzoek Koper, zich op dat moment even rustig moet houden. De berichten – ‘kunnen we hem niet gebruiken voor alleen brood sir of vr alleen pap’ – lijken vooral om vervoer van geld of verdovende middelen te gaan.[148]

Dat [verdachte] echter weet dat de organisatie waar hij voor werkt zich – naast drugshandel – bezig houdt met moorden, blijkt uit de chats die hij op 14 januari 2016 vanaf de publieke tribune verstuurt uit de zittingszaal, als hij aan [medeverdachte 12] verslag doet van de pro formazitting in de zaak Koper, welk verslag [medeverdachte 12] weer rechtstreeks doorstuurt naar [medeverdachte 16] .[149]

Uit deze berichten blijkt dat [verdachte] weet dat de organisatie waar hij voor werkt zich (ook) met moorden bezighoudt (zie vooral het bericht om 10:17 uur). Uit het bericht van 13:21 uur blijkt bovendien dat [verdachte] weet dat zijn berichten rechtstreeks naar [medeverdachte 16] (‘KL’) worden doorgestuurd.

Ook na zijn betrokkenheid bij de moord op [slachtoffer 2] zijn er verschillende momenten waarop [verdachte] als koerier fungeert om iets te brengen of te halen. Met betrekking tot het zaaksdossier Tennis – de poging tot moord op [betrokkene 7] op 11 oktober 2016 – verklaart [medeverdachte 1] dat [betrokkene 7] uiteindelijk zijn (beweerdelijke) schuld aan [medeverdachte 16] afbetaald heeft door het geld bij de Platinum Lounge af te geven, waarna [medeverdachte 8] het geld afgaf aan de jongen met de Peugeot uit Tiel. [medeverdachte 1] was daarbij, zo verklaart hij.[150] [medeverdachte 1] verklaart na het zien van een foto van [verdachte] dat dit de jongen uit Tiel met de Peugeot is waarover hij heeft verklaard.[151] De rechtbank acht deze verklaring van de kroongetuige betrouwbaar, nu dit een situatie is geweest waar hij zelf bij is geweest (zie hoofdstuk 4.1.5.2 Oordeel van de rechtbank) en het overigens ook past bij de rol van [verdachte] in de onderzoeken Ster en Plato.

In dat laatste onderzoek – betreffende de voorbereiding van de moord op [betrokkene 8] in de eerste week van december 2016 – is er sprake van een niet functionerend baken. Tijdens een doorzoeking op 10 mei 2017 op het adres [adres 5] in Utrecht is een BlackBerry met IMEI-nummer 351519060272568 (hierna: BlackBerry *568) in beslag genomen.[152] De gebruiker van deze telefoon is [betrokkene 18] . In BlackBerry *568 zijn berichten aangetroffen. [betrokkene 18] noemt zichzelf in de berichten ‘Anu D’.[153] Hij heeft onder meer contact met een account waarvan de gebruiker ‘MarsMelow’ wordt genoemd. De rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte] de gebruiker is van dat account.[154] Verder heeft [betrokkene 18] contact met een gebruiker die ‘Zwarte joop’ wordt genoemd. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 6] de gebruiker is van dat account.[155]Uit de PGP-berichten, afkomstig uit de BlackBerry *568, die in de nacht en ochtend van 3 december 2016 zijn gewisseld tussen [betrokkene 18] en [verdachte] en tussen [betrokkene 18] en [medeverdachte 6] , blijkt dat een baken niet naar behoren werkt en moet worden vervangen en dat [verdachte] voor het vervoer van een en ander moet zorgen.[156]

De koeriersactiviteiten van [verdachte] leveren naar het oordeel van de rechtbank deelname aan de moordorganisatie van [medeverdachte 16] op. Het bewezen verklaarde witwasfeit – waar [verdachte] met een groot geldbedrag in een verborgen ruimte in zijn auto is aanhouden – is, hoewel dit na de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden, voor de rechtbank een aanwijzing dat [verdachte] voor de organisatie is blijven koerieren. Dit leidt ertoe dat de gehele ten laste gelegde periode – 1 januari 2016 tot 14 januari 2017 – bewezen zal worden verklaard. Ten bewijze van het deelnemen van de overige in de tenlastelegging genoemde personen zijn als bijlage 4 de bewijsoverwegingen ten aanzien van de medeverdachten opgenomen.

5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte]

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op 17 april 2016 te IJsselstein tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven hebben beroofd door met een vuurwapen kogels in de borst en hals en elders in het lichaam van [slachtoffer 2] te schieten,

tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 maart 2016 tot en met 17 april 2016 te IJsselstein en Utrecht opzettelijk middelen heeft verschaft door vuurwapens en munitie bestemd voor de te plegen moord te vervoeren en over te dragen en voorhanden te hebben ;

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 14 januari 2017 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, zijnde een samenwerkingsverband bestaande uit verdachte en (onder andere) [medeverdachte 16] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] en [medeverdachte 15] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 10] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:

  • moord en

  • gekwalificeerde diefstal en

  • bezit vuurwapens en munitie;

Ten aanzien van het in zaak B primair ten laste gelegde op 29 april 2018 te Abcoude een voorwerp, te weten een geldbedrag van 195.000 euro, voorhanden heeft gehad en de vindplaats heeft verborgen en de verplaatsing heeft verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6 Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7 Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8 Motivering van de straf

8.1 Eis van het Openbaar Ministerie

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren, met aftrek van de tijd die al in voorlopige hechtenis is doorgebracht.

8.2 Standpunt van de verdediging

De verdediging wijst op de beperkte rol van [verdachte] . Deze beperkte rol dient in het licht van de impact van de zaak Marengo strafmatigend te werken. Het zijn van een Marengo-verdachte heeft reeds een punitief karakter. Daar komt bij dat het ook op toeval berust dat [verdachte] in Marengo wordt vervolgd. Gewezen wordt op de situatie van andere verdachten ( [betrokkene 10] , [betrokkene 29] en de diverse schutters in de Marengo zaaksdossiers) die niet in Marengo, maar apart zijn vervolgd. Ook is de redelijke termijn overschreden, wat voor een belangrijk deel te wijten is aan de keuzes van het Openbaar Ministerie om de verklaringen van [medeverdachte 1] aan de zaken van alle verdachten ten grondslag te leggen, de kluisverklaringen al in maart 2018 te presenteren en het proces aan te vangen terwijl [medeverdachte 16] en [medeverdachte 9] nog niet waren aangehouden. Ook ligt het niet in de risicosfeer van [verdachte] dat [medeverdachte 1] voortdurend voor vertraging zorgde. Daarnaast betoogt de verdediging dat rekening moet worden gehouden met het feit dat [verdachte] buiten zijn macht onder de nieuwe v.i.-regeling is gaan vallen.

8.3 Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

8.3.1 Ernst van de feiten en persoon van de verdachte

De bewezen geachte criminele organisatie heeft onder leiding van [medeverdachte 16] in een periode van anderhalf jaar aan vijf mensen het leven ontnomen. Daarnaast heeft de organisatie twee mensen geprobeerd te vermoorden en de moord op zes mensen voorbereid. Ook is een aanslag op een spyshop voorbereid, waarbij het risico dat daar mensen aanwezig waren niet als belemmering werd gezien.

De opdrachten hiertoe werden gegeven door [medeverdachte 16] . Hij beschikte over leven en dood van iedereen die hem in zijn beleving hinderde. Criminele rivalen, mensen die (beweerdelijk) een schuld niet hadden afbetaald, mensen die (mogelijk) spraken met zijn vijanden of met de politie; zij liepen allemaal het risico om op een dodenlijst van [medeverdachte 16] te belanden. Het gemak waarmee [medeverdachte 16] besloot dat iemand dood moest is schokkend. De daarover door hem verzonden PGP-berichten laten niets aan de verbeelding over: doden uit wraak, ter afschrikking of waarschuwing, dan wel als boodschap aan degene die hij eigenlijk dood wilde maar die voor hem onvindbaar was. Daarbij zijn er nauwelijks aanwijzingen dat de leden van de organisatie morele bezwaren hadden tegen de terreur die van [medeverdachte 16] uitging. Als een lid al moeite had met een voorgenomen moord, dan zette hij zich daar meestal overheen en onttrok hij zich niet.

De organisatie ging professioneel te werk bij de voorbereiding en uitvoering van de moorden en het nadien uitwissen van de sporen. Er werden observatieteams ingezet om de gangen van de beoogde slachtoffers na te gaan en er werd een voorraad gestolen auto’s aangehouden en van valse kentekens voorzien ten behoeve van observaties en liquidaties. Informatie werd ook verkregen via corrupte ambtenaren. Verder werden wapens geregeld, uitgeprobeerd en gereinigd. De communicatie verliep via versleutelde e-mailberichten met PGP-toestellen en vaak via tussenpersonen, kennelijk om te voorkomen dat de betrokkenen zouden ontdekken wie er verder nog een rol speelden bij de moordplannen. Bij de uitvoering werd geprobeerd het slachtoffer te plaatsen, zodat een elders gereedstaand schuttersteam de moord uit kon voeren. Ook werd geprobeerd om slachtoffers te lokken. Er werd na afloop grote zorg besteed aan het laten verdwijnen van de gebruikte auto’s, wapens en PGP-toestellen.

Dit alles maakt de indruk van een professioneel moordbedrijf, dat er alles aan deed om de door [medeverdachte 16] opgedragen moorden succesvol uit te voeren en ontdekking te voorkomen. Er hebben zich verschillende situaties voorgedaan waarin het risico werd gelopen dat een ander dan de beoogde persoon werd vermoord. In één geval is dat ook daadwerkelijk gebeurd. De reacties daarop in de chats wijzen erop dat dat door de betrokkenen werd gezien als een bedrijfsrisico. Uit de onderlinge communicatie blijkt niet dat de betrokkenen hierdoor geschokt waren of gevoelens van schuld of schaamte hadden; men ging gewoon door met het plannen van de voorgenomen moord.

Er is zicht op de organisatie van [medeverdachte 16] gekomen doordat de kroongetuige zich uit angst voor zijn leven bij de politie heeft gemeld en is gaan verklaren, en door het beschikbaar komen van PGP-berichten. Het zijn met name deze berichten die duidelijk maken hoe nietsontziend de organisatie te werk ging. Het leed dat familieleden van de slachtoffers werd aangedaan speelde geen rol. In enkele gevallen waren jonge kinderen aanwezig toen hun vader werd doodgeschoten. Veelzeggend is dat geen van de nabestaanden en slachtoffers gebruik heeft willen maken van het hen toekomende spreekrecht of als benadeelde partij een vordering heeft ingediend. Daarmee is de angst die bij hen teweeg is gebracht door het meedogenloze geweld van de organisatie van [medeverdachte 16] zichtbaar. De vele aandacht van de media voor de zaak Marengo toont de maatschappelijke impact die de moordorganisatie op de samenleving heeft gehad. De schokkende omstandigheid dat tijdens het strafproces een broer, een raadsman en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige zijn vermoord heeft de maatschappelijke impact van de zaak Marengo zonder enige twijfel vergroot. De zaak Marengo gaat echter niet over deze moorden en de verdachten in de zaak Marengo worden in die strafzaken (op dit moment) niet vervolgd. Deze moorden spelen dan ook geen rol bij het bepalen van de straffen.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straffen gekeken naar straffen die in andere moordzaken en zaken die zien op pogingen tot moord en voorbereiding van moord zijn opgelegd. Hoewel strafzaken zich moeilijk laten vergelijken, is er wel een ontwikkeling zichtbaar waarin steeds zwaarder gestraft wordt. De roep om vergelding vanuit de maatschappij wordt steeds luider. Het inzicht in het handelen van de zware criminaliteit – verkregen door de inhoud van PGP-berichten – draagt daar ook aan bij. Het opleggen van straffen dient bij te dragen aan de algemene preventie van strafbare feiten en daarom moet er afschrikkende werking van uitgaan. Ook in deze zaak wordt duidelijk gemaakt dat op deze ernstige vormen van nietsontziend, ontwrichtend geweld een stevige reactie van de strafrechter volgt. De rechtbank realiseert zich daarbij dat alleen zwaarder straffen het geweld niet kan stoppen en dat ook de hoogste straf het leed van de nabestaanden niet kan vergelden.

[verdachte] wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan de moord op [slachtoffer 2] . Hij neemt verder ruim een jaar deel aan de criminele organisatie. In 2018 heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen.

[verdachte] is degene die voor de organisatie van [medeverdachte 16] verslag doet van een zitting van verdachten in het onderzoek Koper. Opvallend is de laconieke manier waarop hij spreekt over de getuige [slachtoffer 3] : ‘Haha sir die [slachtoffer 3] was echt bang!!! Hij heeft gezegd als ik praat moet r niks in de dossier komen!! Dit zijn geen kleine jongens Hij is geen kleine jongen zegt hij!!’. [verdachte] weet ook dat de organisatie zich met moorden bezighoudt en lijkt dat prima te vinden, getuige zijn berichten: ‘Sir in die administratieboekje staan datum's waarneer dr hitters zijn uitbetaald!! En dat proberen ze te linken op [betrokkene 21] en [betrokkene 22] !! Op de datums dat hun zijn gevlamd staan ook betaal transactie's!!’ en ‘Sir weetje wat die mannen zeggen hahaha die boys kwamen binnen ze zeiden iedereen afknallen!! Hun kennen ons nog niet!!’.

De hoofdtaak van [verdachte] binnen de organisatie is het in opdracht van [medeverdachte 6] koerieren van vuurwapens, waaronder het vuurwapen waarmee [slachtoffer 2] is doodgeschoten en geld, zoals betalingen voor de betrokkenen bij die moord. Dit zijn weliswaar kleinere schakels in een groter geheel, maar het zijn wel onmisbare schakels voor het soepel functioneren van de organisatie. Het witwasfeit uit 2018 past ook bij dergelijke koerierswerkzaamheden. Hij rijdt dan in zijn auto met een bedrag van € 195.000,- in een verborgen ruimte.

Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende [verdachte] blijkt dat hij in 2007 is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor drugsdelicten.

Ten aanzien van de stelling dat het zijn van een Marengo-verdachte al een punitief karakter heeft merkt de rechtbank op dat dit geen aanleiding is voor matiging van de straf. Zoals hiervoor is overwogen zijn ook de kleinere schakels in het groter geheel onmisbaar voor het soepel functioneren van de organisatie. [verdachte] heeft welbewust aan die organisatie deelgenomen en het zijn van verdachte in deze strafzaak (met de daarbij behorende media-aandacht) komt in zoverre voor zijn eigen rekening. De stelling dat het op toeval berust dat hij in Marengo wordt vervolgd volgt de rechtbank, gelet op de vaststellingen over zijn rol in de criminele organisatie, niet. Ook hierin ziet de rechtbank geen reden voor matiging van de straf.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd en hoe deze zich, mede gelet op ieders rol, tot elkaar verhouden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van zes jaren passend.

8.3.2 Redelijke termijn

Als uitgangspunt heeft te gelden dat een behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen zestien maanden. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.

Mede als gevolg van de verdenking van deelneming aan een criminele organisatie is de zaak tegen [verdachte] buitengewoon ingewikkeld te noemen, in de eerste plaats door de omvang van de zaak. De zaak Marengo is aangevangen met een eerste zitting in maart 2018 met twee verdachten – [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] – en uiteindelijk uitgegroeid tot een proces tegen zeventien verdachten en een zeer omvangrijk dossier. [medeverdachte 16] is op 18 december 2019 overgedragen door de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) en [medeverdachte 9] is in december 2021 uitgeleverd door Colombia. Zij zijn pas toen ze in Nederland waren in persoon aan het proces gaan deelnemen.

Het politiedossier in de zaak Marengo betreft zes moorden, twee pogingen tot moord en vijf voorbereidingen van moord. In totaal bevat het politiedossier tienduizenden pagina’s. Verder is er in deze zaak sprake van een kroongetuige, die niet alleen heeft verklaard over de afzonderlijke zaaksdossiers, maar ook over de criminele organisatie waar alle verdachten lid van zouden zijn geweest. Daarmee zijn de verklaringen van de kroongetuige in de zaken van alle verdachten van belang. Daarnaast bevat het dossier een zeer grote hoeveelheid ontsleutelde berichten uit PGP-toestellen, die inzicht geeft in de verschillende zaaksdossiers en ook in de verhouding tussen de vermoede leden van de criminele organisatie. De samenhang tussen de verschillende zaken brengt mee dat het los van elkaar behandelen van de zaken van verschillende verdachten tot weer nieuwe complicaties zou leiden. De rechtbank heeft daar niet voor gekozen. Dat betekent dat de grootte van de totale zaak Marengo – zowel voor wat betreft het aantal feiten als het aantal verdachten – voor de rechtbank een gegeven is. Dat geldt daarmee ook in de zaken van de verdachten met een minder omvangrijke verdenking of met weinig of geen onderzoekswensen.

De rechtbank heeft steeds als dat kon de zaken van de verdachten gelijktijdig behandeld, maar daarnaast heeft ook een groot aantal zittingen plaatsgevonden waarbij slechts de zaak van één verdachte aan de orde was. Ook het debat op de zitting was zeer uitgebreid. Zo bedraagt het requisitoir meer dan 800 pagina’s, terwijl de pleitnota’s van de raadslieden samen meer dan 3.000 pagina’s omvatten. Thans wordt in alle zaken op dezelfde dag vonnis gewezen.

De gehele procedure heeft lang geduurd, maar dat is niet te wijten aan een talmend Openbaar Ministerie of aan een gebrek aan inzet van opsporingscapaciteit. Wel was er sprake van beperkte beschikbaarheid van De Bunker of een vergelijkbare beveiligde zittingszaal en heeft ook de complexiteit van het plannen van zittingen – gelet op het grote aantal procespartijen – een rol gespeeld bij de vertraging. De omvang en complexiteit van de zaak is echter de hoofdoorzaak van de lange duur van het proces. Daarbij was veel tijd nodig om de onderzoekswensen van de verdediging te inventariseren, te beoordelen en hieraan uitvoering te geven. Aanvankelijk heeft vooral de rechter-commissaris daarbij regie gevoerd, maar uiteindelijk heeft ook bij de rechtbank een groot aantal regiezittingen plaatsgevonden. Op verzoek van (vooral) de verdediging hebben vele getuigenverhoren bij de rechter-commissaris plaatsgevonden en hebben meerdere verhoren van de kroongetuige daarnaast ook ter terechtzitting plaatsgevonden. De keuze van het Openbaar Ministerie om de zaak aan te vangen en verdachten aan te houden en te dagvaarden op een moment dat er nog geen einddossier was – en het dossier dat er wel was, zeer summier was – beschouwt de rechtbank vanwege de reeks van feitelijke gebeurtenissen als een begrijpelijke en noodzakelijke keuze. [medeverdachte 1] was immers in september 2017, op basis van ander bewijs dan zijn eigen verklaringen, als verdachte in de zaak Roos aangehouden. Na het sluiten van de kroongetuigenovereenkomst op 27 december 2017 mocht hij niet meer zwijgen over zijn eigen rol en de rollen van anderen. Bovendien had hij verklaard over een nog actieve moordorganisatie en werd [medeverdachte 8] – vermeend lid van die organisatie – neergeschoten en in het ziekenhuis opgenomen. Omdat er, los van de kluisverklaringen, bewijs tegen [medeverdachte 8] bestond in de zaak Roos/Doorn was zijn aanhouding – en daarmee de start van de zaak Marengo – onvermijdelijk. Dat er op dat moment nog lang geen afgerond dossier was heeft echter wel zijn weerslag gehad op de duur van het proces. Pas in mei 2019 – anderhalf jaar na de eerste aanhouding – konden de rechtbank en de verdediging beschikken over de overeenkomst met de kroongetuige en de door hem afgelegde verklaringen. Pas toen kon gestart worden met de zeer complexe, niet in de zaken van alle verdachten gelijk oplopende, regievoering. Enige vertraging is verder ontstaan door de uitbraak van Covid. Ook het feit dat, nadat eerst een broer van de kroongetuige, ook een van zijn advocaten en zijn vertrouwenspersoon gedurende het proces zijn vermoord, heeft tot vertraging geleid. Op meerdere momenten is de kroongetuige van rechtsbijstand verstoken geweest. Het feit dat de advocaat van [medeverdachte 16] is aangehouden en gedetineerd tijdens de procedure, waardoor ook hij enige tijd geen rechtsbijstand heeft gehad, heeft ook tot vertraging geleid.

De rechtbank acht vanwege al deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van vier jaren voor de zaken van alle verdachten in Marengo gerechtvaardigd.

De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 2 oktober 2018, de datum waarop [verdachte] in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de redelijke termijn in de zaak van [verdachte] met een jaar en bijna vijf maanden is overschreden.

De Hoge Raad handelt bij een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan een jaar naar bevind van zaken. Gelet op het door de Hoge Raad gehanteerde uitgangspunt bij een overschrijding van de redelijke termijn van zes maanden tot een jaar[157] zou het ‘bevind van zaken’ opgevat kunnen worden als dat de korting in dit geval ten minste zes maanden of meer zou moeten bedragen. De rechtbank acht een hogere korting dan zes maanden echter niet aangewezen en ziet alles afwegend aanleiding de gevangenisstraf met zes maanden te matigen.

8.3.3 Wet straffen en beschermen

Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet straffen en beschermen in werking getreden. De voorwaardelijke invrijheidstelling is op grond van die wet thans geregeld in artikel 6.2.10 Sv (nieuw). De periode waarin een veroordeelde via een voorwaardelijke invrijheidstelling kan werken aan zijn resocialisatie is (bij gevangenisstraffen van meer dan twee jaren) net als in de oude regeling een derde van de opgelegde straf, maar die periode kan onder de nieuwe wet niet langer zijn dan twee jaren. De wet bevat geen overgangsbepaling zodat de regeling onmiddellijke werking heeft, in die zin dat op vonnissen van na 1 juli 2021 het nieuwe regime van toepassing is.

De rechtbank ziet reeds gelet op de hoogte van de op te leggen straf geen aanleiding om rekening te houden met de oude v.i.-regeling, zoals de verdediging heeft bepleit. Toepassing van de oude v.i.-regeling zou ten opzichte van de nieuwe v.i.-regeling immers op dezelfde netto straf neerkomen.

8.3.4 Conclusie

Alles afwegend zal de rechtbank aan [verdachte] een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden opleggen.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6.2.10 Sv.

8.3.5 Voorlopige hechtenis

Vordering van het Openbaar Ministerie Het Openbaar Ministerie heeft de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd met ingang van de dag van de uitspraak van het vonnis.

Standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering van het Openbaar Ministerie.

Oordeel van de rechtbank De voorlopige hechtenis van [verdachte] is met ingang van 19 april 2019 geschorst. Hij heeft ruim zes maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van vijf jaren en zes maanden volgt dat de rechtbank de ernstige bezwaren die ten grondslag lagen aan de voorlopige hechtenis nog steeds aanwezig acht voor de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover de persoonlijke belangen van [verdachte] leidde er toen toe dat – ondanks de aanwezigheid van de grond geschokte rechtsorde – aanleiding bestond de voorlopige hechtenis te schorsen. Naast die persoonlijke belangen heeft de rechtbank daarbij toen in aanmerking genomen dat [verdachte] ten opzichte van medeverdachten in Marengo een geringere rol leek te hebben in de ten laste gelegde criminele organisatie van [medeverdachte 16] . Ook woog de rechtbank mee dat de datum van de inhoudelijke behandeling op dat moment nog niet bekend was en dat werd verwacht dat het nog een hele tijd zou duren voordat het eindvonnis in eerste aanleg zou worden uitgesproken.

Inmiddels heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden en wordt [verdachte] in dit vonnis schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de grond geschokte rechtsorde nog steeds van toepassing is. De schorsing van [verdachte] heeft destijds niet (kenbaar) tot maatschappelijke onrust geleid. De rechtbank verwacht dat er in het geval dat de schorsing van de voorlopige hechtenis zou blijven voortduren wel maatschappelijke onrust zou ontstaan. De rechtbank overweegt daartoe dat het Marengo-proces vandaag in eerste aanleg tot een einde komt. De rechtbank acht het aannemelijk dat er maatschappelijke onrust ontstaat als in de beginfase van de procedure door de rechtbank geschorste leden van de criminele moordorganisatie van [medeverdachte 16] , die vandaag worden veroordeeld tot lange gevangenisstraffen waarvan zij nog een substantieel deel moeten uitzitten, op vrije voeten mogen blijven. Dit is bij [verdachte] aan de orde. Deze grond voor de voorlopige hechtenis is dus nog aanwezig. De rechtbank acht daarnaast de recidivegrond nog aanwezig. Deze is, afgezet tegen de grond geschokte rechtsorde, echter van beperktere betekenis omdat niet is gebleken dat [verdachte] zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Niettemin geldt deze grond nog steeds. [verdachte] heeft enige tijd welbewust deelgenomen aan een buitengewoon gewelddadige criminele organisatie. De rechtbank houdt er rekening mee dat het – vanwege uitgeoefende druk of financiële verleiding – lastig blijft om weerstand te bieden als vanuit enige criminele groepering gevraagd wordt ergens aan mee te doen.

Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de persoonlijke belangen van [verdachte] leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van [verdachte] nu zwaarder moeten wegen dan de persoonlijke belangen van [verdachte] en dat aan de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom een einde moet komen. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook met onmiddellijke ingang opheffen. Dat betekent dat [verdachte] weer komt vast te zitten.

9 Beslag

Onder [verdachte] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

1. PL0900-2018120315-2185990

Omschrijving: Blackberry registratienummer ER0106881/1326Alpine NOOD AAEP6630NL BB 10 Memory chip defect

2. PL0900-2018120315-2185998

Omschrijving: Telefoon Bq

3. PL0900-2018120315-2567617 en 2567619

Omschrijving: Geld € 195.000 (3900 x 50 eurobiljetten)

4. HE356.01.02.001

Omschrijving: BlackBerry Z10, SIN: AAEP6642NL

5. HE356.01.01.001 /479511

Omschrijving: Samsung tablet Serienummer: R52J10GC6TY

6. HE356.01.01.002 /479512

Omschrijving: Iphone Serienummer: 358368062956460

7. HE356.03.01.001 /479514

Omschrijving: Geld 4 x €500; totaal: €2000 (jaszak Vd)

8. HE356.03.01.002 /479515

Omschrijving: Geld 5 x €20; totaal €100 euro (jaszak Vd)

9. HE356.03.01.003 /479516

Omschrijving: Geld 4 x €50; totaal €200 (jaszak Vd)

10. HE356.03.02.001 /479517

Omschrijving: Geld 6 x €500; totaal €3000 (kast)

11. HE356.03.02.002 /479518

Omschrijving: Geld 57 x € 50 euro: totaal €2850 (kast)

9.1 Standpunten

Voor de standpunten en de toelichting daarop van het Openbaar Ministerie wordt verwezen naar bijlage 5.

De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.

9.2 Oordeel van de rechtbank

Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de onder 1, 2, 4, 5 en 6 genoemde voorwerpen primair gevorderd dat deze worden gedeponeerd voor het bewijs. Het deponeren van voorwerpen voor het bewijs is een beslissing die de rechtbank niet kan nemen, omdat hier geen wettelijke grondslag voor is. De rechtbank kan inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaren, onttrekken aan het verkeer, bewaren ten behoeve van de rechthebbende of de teruggave daarvan aan de rechthebbende gelasten.

(PGP-)telefoons Ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen is niet vastgesteld dat het een PGP-telefoon betreft. Het Openbaar Ministerie stelt zich blijkens bijlage 5 op het standpunt dat de voorwerpen nog niet zijn ontsleuteld. Het enkele feit dat een voorwerp nog niet is ontsleuteld en derhalve niet volledig kon worden onderzocht, is geen grond waarop een voorwerp verbeurd kan worden verklaard of kan worden onttrokken aan het verkeer. Uit het dossier blijkt verder niet dat het bij deze telefoons gaat om voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal daarom de teruggave aan [verdachte] gelasten van de onder 1, 2 en 4 genoemde voorwerpen.

Het onder 6 genoemde voorwerp betreft een PGP-telefoon. PGP-telefoons worden gebruikt om via versleutelde berichten met andere PGP-telefoons te communiceren. [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het tezamen met anderen plegen van strafbare feiten. Hij heeft onder meer deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richt op het plegen van moorden. De rechtbank vindt in het dossier geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoon gebruikte voor legitieme doeleinden. De rechtbank acht het gelet op het voorgaande voldoende aannemelijk dat [verdachte] de onder hem inbeslaggenomen PGP-telefoon heeft gebruikt ten behoeve van de communicatie met zijn mededaders en het betreft dan ook een voorwerp dat tot het begaan van een misdrijf is bestemd. Het onder 6 genoemde voorwerp wordt daarom verbeurd verklaard.

€ 195.000,- Het onder 3 genoemde voorwerp – een geldbedrag van € 195.000,- – dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het in zaak B bewezen geachte is begaan.

Tablet Het Openbaar Ministerie stelt zich blijkens bijlage 5 op het standpunt dat het onderzoek nog niet gereed is. Het enkele feit dat het onderzoek nog niet gereed is en het niet duidelijk is wat er op de tablet staat, is geen grond waarop een voorwerp verbeurd kan worden verklaard of kan worden onttrokken aan het verkeer. Uit het dossier blijkt verder niet dat het bij deze tablet gaat om een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer. De rechtbank zal daarom de teruggave aan [verdachte] gelasten van het onder 5 genoemde voorwerp.

Overige geldbedragen [verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan het tezamen met anderen plegen van strafbare feiten. Hij heeft onder meer deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richt op het plegen van moorden. De rechtbank heeft op grond van de inhoud van het dossier (zie hoofdstuk 4.6.2.8 Deelname aan de criminele organisatie) vastgesteld dat de rol van [verdachte] in de criminele organisatie vooral bestond uit het verrichten van koerierswerkzaamheden ten behoeve van die criminele organisatie. Hij transporteerde in ieder geval vuurwapens en geld. [verdachte] heeft geen verklaring afgelegd over de in beslag genomen geldbedragen en had geen legaal inkomen. De onder 7 tot en met 11 genoemde voorwerpen – in totaal een geldbedrag van € 8.150,- – zullen dan ook worden verbeurd verklaard.

10 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 48, 49, 57, 63, 140, 289 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.

11 Beslissingen

De rechtbank:

Verklaart het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat [verdachte] het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde en het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in hoofdstuk 5 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair bewezen verklaarde medeplichtigheid aan het medeplegen van moord;

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezen verklaarde deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;

Ten aanzien van het in zaak B primair bewezen verklaarde witwassen.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Gelast de teruggave aan [verdachte] van:

1. PL0900-2018120315-2185990

Omschrijving: Blackberry registratienummer ER0106881/1326Alpine NOOD AAEP6630NL BB 10 Memory chip defect

2. PL0900-2018120315-2185998

Omschrijving: Telefoon Bq

4. HE356.01.02.001

Omschrijving: BlackBerry Z10, SIN: AAEP6642NL 5. HE356.01.01.001 /479511 Omschrijving: Samsung tablet Serienummer: R52J10GC6TY

Verklaart verbeurd:

3. PL0900-2018120315-2567617 en 2567619 Omschrijving: Geld € 195.000 (3900 x 50 eurobiljetten) 6. HE356.01.01.002 /479512 Omschrijving: Iphone Serienummer: 358368062956460 7. HE356.03.01.001 /479514 Omschrijving: Geld 4 x €500; totaal: €2000 (jaszak Vd) 8. HE356.03.01.002 /479515 Omschrijving: Geld 5 x €20; totaal €100 euro (jaszak Vd) 9. HE356.03.01.003 /479516 Omschrijving: Geld 4 x €50; totaal €200 (jaszak Vd) 10. HE356.03.02.001 /479517 Omschrijving: Geld 6 x €500; totaal €3000 (kast) 11. HE356.03.02.002 /479518 Omschrijving: Geld 57 x € 50 euro: totaal €2850 (kast)

Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk opgemaakt.

Dit vonnis is gewezen door [naam rechter 1] , voorzitter, [naam rechter 2] en [naam rechter 3] , rechters, in tegenwoordigheid van [naam griffier 1] en [naam griffier 2] , griffiers en van [naam rechter 4] , rechter in de zin van artikel 6, derde lid, van de Wet RO, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2024.

[medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13] , [verdachte] en [medeverdachte 15] op 2 oktober 2018, [medeverdachte 14] op 12 november 2018, [medeverdachte 2] op 13 november 2018, [medeverdachte 10] op 22 januari 2019, [medeverdachte 4] op 23 januari 2019, [medeverdachte 7] op 31 januari 2019, [medeverdachte 5] op 28 maart 2019, [medeverdachte 12] op 27 mei 2019 in Suriname en op 28 mei 2019 in Nederland, [medeverdachte 11] op 27 mei 2019 in Suriname en op 29 mei 2019 in Nederland, [medeverdachte 16] op 16 december 2019 in Dubai en op 19 december 2019 in Nederland en [medeverdachte 9] op 7 februari 2020 in Colombia en op 7 december 2021 in Nederland.

Zie (onder meer) HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600.

HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 8.3.

HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.11.

Zie de schriftelijke toelichting van het Openbaar Ministerie op de zitting van 6 december 2022, p. 5.

HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.16.

HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, r.o. 3.2.

AD03 (PGP), p. 303-306.

AD03 (PGP), p. 640-643.

AD03 (PGP), p. 1932-2002.

AD03 (PGP), p. 1283-1310.

AD02 (Verificatie verklaringen), p. 1266.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251.

PD [verdachte] , p. 216.

PD [verdachte] , p. 209.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251 en 3252.

AD03 (PGP), p. 1309 en 1310.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 512 en 513.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas), p. 64.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 480 en 483-485.

AD03 (PGP), p. 1308.

ZD02 (Ster), p. 1264.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 483.

ZD09 (Aker), p. 317.

Repliek van het Openbaar Ministerie op de terechtzitting van 27 maart 2023, p. 59.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 405.

ZD09 (Aker), p. 325.

TGO-dossier Ster, p. 1028 en 1029.

TGO-dossier Ster, p. 506.

TGO-dossier Ster (FO), p. 191.

TGO-dossier Ster (FO), p. 332.

TGO-dossier Ster (FO), p. 334.

TGO-dossier Ster, p. 955 en 956.

TGO-dossier Ster, p. 1024 en 1025.

TGO-dossier Ster, p. 494-496.

TGO-dossier Ster, p. 553.

TGO-dossier Ster (FO), p. 254, 255 en 266.

TGO-dossier Ster (FO), p. 104-107.

TGO-dossier Ster, p. 2069.

TGO-dossier Ster (FO), p. 153-157.

TGO-dossier Ster (FO), p. 266, 267 en 574b.

TGO-dossier Ster, p. 136 en 137.

TGO-dossier Ster (FO), p. 480.

Hof Arnhem-Leeuwarden 3 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1918 en ECLI:NL:GHARL:2021:1917.

ZD02 (Ster), p. 1045.

ZD02 (Ster), p. 1048 en 1049.

ZD02 (Ster), p. 1050 en 1051.

ZD02 (Ster), p. 947 en 1052.

ZD02 (Ster), p. 949, 1052 en 1053.

ZD02 (Ster), p. 819 en 951.

ZD02 (Ster), p. 955.

ZD02 (Ster), p. 824 en 956.

ZD02 (Ster), p. 817 en 1054.

ZD02 (Ster), p. 711 en 822.

ZD02 (Ster), p. 844.

ZD02 (Ster), p. 1051 en 1052.

ZD02 (Ster), p. 817.

ZD02 (Ster), p. 824 en 955.

ZD02 (Ster), p. 740, 956, 957, 1088 en 1089.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38.

TGO-dossier Ster (FO), p. 5.

TGO-dossier Ster (FO), p. 246 en AD00 (Algemeen dossier), p. 2781 en 2782.

AD00 (Algemeen dossier), p. 2782.

TGO-dossier Ster (FO), p. 250.

TGO-dossier Ster (FO), p. 224 en ZD02 (Ster), p. 222.

TGO-dossier Ster (FO), p. 8.

ZD02 (Ster), p. 1057.

ZD02 (Ster), p. 1057-1060.

ZD02 (Ster), p. 999.

ZD02 (Ster), p. 1060-1063.

TGO-dossier Ster (FO), p. 373.

TGO-dossier Ster (FO), p. 384 en 385.

ZD02 (Ster), p. 1102.

ZD02 (Ster), p. 1103 en 1104.

ZD02 (Ster), p. 1105 en 1106.

TGO-dossier Ster (FO), p. 37 en 38.

TGO-dossier Ster (FO), p. 399.

TGO-dossier Ster (FO), p. 507.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38.

TGO-dossier Ster (FO), p. 224.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38 en 524.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38, 399 en 530.

TGO-dossier Ster (FO), p. 37, 38, 507 en 531.

Met ‘sweepen’ wordt bedoeld het onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen apparatuur, zoals afluister- of volgapparatuur.

ZD02 (Ster), p. 1068-1070.

ZD02 (Ster), p. 714 en 1071.

ZD02 (Ster), p. 873, 874, 1027 en 1029.

ZD02 (Ster), p. 719, 1072 en 1073.

ZD02 (Ster), p. 1076 en 1077.

ZD02 (Ster), p. 1081.

ZD02 (Ster), p. 1077 en 1078.

ZD02 (Ster), p. 1082.

ZD02 (Ster), p. 1085 en 1086.

ZD02 (Ster), p. 722 en 888.

ZD02 (Ster), p. 883 en 1083.

ZD02 (Ster), p. 886 en 1085.

ZD02 (Ster), p. 887.

ZD02 (Ster), p. 774, 887, 889-891 en 1111.

ZD02 (Ster), p. 1010.

ZD02 (Ster), p. 1060 en 1063.

ZD02 (Ster), p. 1077.

ZD02 (Ster), p. 715, 957 en 958, 1031 en 1032.

ZD02 (Ster), p. 1087, 1088 en 1119.

ZD02 (Ster), p. 1119.

ZD02 (Ster), p. 792, 826, 1120 en 1121.

ZD02 (Ster), p. 984, 1120-1122 en 1125-1127.

ZD02 (Ster), p. 987, 1128, 1129 en 1131.

TGO-dossier Ster, p. 579, 592 en 593.

ZD02 (Ster), p. 1089-1092.

ZD 02 (Ster), p. 734, 828, 895, 959, 962, 1089, 1092-1094, 1106 en 1124.

ZD02 (Ster), p. 843 en 922.

ZD02 (Ster), p. 241.

TGO-dossier Ster (FO), p. 1785.

AD03 (PGP), p. 3197.

ZD Alpine, p. 1 en 2.

ZD Alpine, p. 2, 50 en 99.

HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.

ZD Alpine, p. 85-86, 89-92 en 93-98.

Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 en 17 december 2021, p. 38.

HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, r.o. 4.3.

HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148, r.o. 2.3.4.

HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, r.o. 3.4.

ZD07 (Plato), p. 256.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 9 en 10.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 12-15.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 19.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 20.

ZD09 (Aker), p. 276-286.

AD00 (Algemeen dossier), p. 698.

ZD09 (Aker), p. 288.1-288.5.

ZD09 (Aker), p. 289 en 295.

ZD09 (Aker), p. 157, 158, 166, 302 en 305.

ZD09 (Aker), p. 384.

AD03 (PGP), p. 2902, 2903 en 3037-3039.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 488-493 en ZD08 (140 Sr), p. 261 en 262.

ZD08 (140 Sr), p. 59.

ZD08 (140 Sr), p. 55-87.

ZD08 (140 Sr), p. 67.

ZD08 (140 Sr), p. 59 en 60.

AD03 (PGP), p. 2891.

AD01 (Verklaringen [medeverdachte 1] ). p. 99.

AD01 (Verklaringen [medeverdachte 1] ), p. 492 en 493.

HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, r.o. 4.3.

HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858.

HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651, r.o. 3.3.

AD03 (PGP), p. 1307.

ZD09 (Aker) p. 317-325.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 679.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 1588.

ZD06 (Zeilboot/Raspvijl), p. 269.

AD03 (PGP), p. 3057 en 3058.

AD03 (PGP), p. 3063.

AD03 (PGP), p. 3063.

ZD07 (Plato), p. 554-562.

De Hoge Raad gaat in gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan zes maanden maar met minder dan een jaar is overschreden uit van een korting op de gevangenisstraf van tien procent. In die gevallen bedraagt de omvang van de korting niet meer dan de duur van de overschrijding en in elk geval nooit meer dan zes maanden.


Voetnoten

[medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 13] , [verdachte] en [medeverdachte 15] op 2 oktober 2018, [medeverdachte 14] op 12 november 2018, [medeverdachte 2] op 13 november 2018, [medeverdachte 10] op 22 januari 2019, [medeverdachte 4] op 23 januari 2019, [medeverdachte 7] op 31 januari 2019, [medeverdachte 5] op 28 maart 2019, [medeverdachte 12] op 27 mei 2019 in Suriname en op 28 mei 2019 in Nederland, [medeverdachte 11] op 27 mei 2019 in Suriname en op 29 mei 2019 in Nederland, [medeverdachte 16] op 16 december 2019 in Dubai en op 19 december 2019 in Nederland en [medeverdachte 9] op 7 februari 2020 in Colombia en op 7 december 2021 in Nederland.

Zie (onder meer) HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600.

HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 8.3.

HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.11.

Zie de schriftelijke toelichting van het Openbaar Ministerie op de zitting van 6 december 2022, p. 5.

HR 23 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:600, r.o. 3.16.

HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6458, r.o. 3.2.

AD03 (PGP), p. 303-306.

AD03 (PGP), p. 640-643.

AD03 (PGP), p. 1932-2002.

AD03 (PGP), p. 1283-1310.

AD02 (Verificatie verklaringen), p. 1266.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251.

PD [verdachte] , p. 216.

PD [verdachte] , p. 209.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251 en 3252.

AD03 (PGP), p. 1309 en 1310.

AD00 (Algemeen dossier), p. 3251.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 512 en 513.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas), p. 64.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 480 en 483-485.

AD03 (PGP), p. 1308.

ZD02 (Ster), p. 1264.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 483.

ZD09 (Aker), p. 317.

Repliek van het Openbaar Ministerie op de terechtzitting van 27 maart 2023, p. 59.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 405.

ZD09 (Aker), p. 325.

TGO-dossier Ster, p. 1028 en 1029.

TGO-dossier Ster, p. 506.

TGO-dossier Ster (FO), p. 191.

TGO-dossier Ster (FO), p. 332.

TGO-dossier Ster (FO), p. 334.

TGO-dossier Ster, p. 955 en 956.

TGO-dossier Ster, p. 1024 en 1025.

TGO-dossier Ster, p. 494-496.

TGO-dossier Ster, p. 553.

TGO-dossier Ster (FO), p. 254, 255 en 266.

TGO-dossier Ster (FO), p. 104-107.

TGO-dossier Ster, p. 2069.

TGO-dossier Ster (FO), p. 153-157.

TGO-dossier Ster (FO), p. 266, 267 en 574b.

TGO-dossier Ster, p. 136 en 137.

TGO-dossier Ster (FO), p. 480.

Hof Arnhem-Leeuwarden 3 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1918 en ECLI:NL:GHARL:2021:1917.

ZD02 (Ster), p. 1045.

ZD02 (Ster), p. 1048 en 1049.

ZD02 (Ster), p. 1050 en 1051.

ZD02 (Ster), p. 947 en 1052.

ZD02 (Ster), p. 949, 1052 en 1053.

ZD02 (Ster), p. 819 en 951.

ZD02 (Ster), p. 955.

ZD02 (Ster), p. 824 en 956.

ZD02 (Ster), p. 817 en 1054.

ZD02 (Ster), p. 711 en 822.

ZD02 (Ster), p. 844.

ZD02 (Ster), p. 1051 en 1052.

ZD02 (Ster), p. 817.

ZD02 (Ster), p. 824 en 955.

ZD02 (Ster), p. 740, 956, 957, 1088 en 1089.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38.

TGO-dossier Ster (FO), p. 5.

TGO-dossier Ster (FO), p. 246 en AD00 (Algemeen dossier), p. 2781 en 2782.

AD00 (Algemeen dossier), p. 2782.

TGO-dossier Ster (FO), p. 250.

TGO-dossier Ster (FO), p. 224 en ZD02 (Ster), p. 222.

TGO-dossier Ster (FO), p. 8.

ZD02 (Ster), p. 1057.

ZD02 (Ster), p. 1057-1060.

ZD02 (Ster), p. 999.

ZD02 (Ster), p. 1060-1063.

TGO-dossier Ster (FO), p. 373.

TGO-dossier Ster (FO), p. 384 en 385.

ZD02 (Ster), p. 1102.

ZD02 (Ster), p. 1103 en 1104.

ZD02 (Ster), p. 1105 en 1106.

TGO-dossier Ster (FO), p. 37 en 38.

TGO-dossier Ster (FO), p. 399.

TGO-dossier Ster (FO), p. 507.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38.

TGO-dossier Ster (FO), p. 224.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38 en 524.

TGO-dossier Ster (FO), p. 38, 399 en 530.

TGO-dossier Ster (FO), p. 37, 38, 507 en 531.

Met ‘sweepen’ wordt bedoeld het onderzoek naar de aanwezigheid van verborgen apparatuur, zoals afluister- of volgapparatuur.

ZD02 (Ster), p. 1068-1070.

ZD02 (Ster), p. 714 en 1071.

ZD02 (Ster), p. 873, 874, 1027 en 1029.

ZD02 (Ster), p. 719, 1072 en 1073.

ZD02 (Ster), p. 1076 en 1077.

ZD02 (Ster), p. 1081.

ZD02 (Ster), p. 1077 en 1078.

ZD02 (Ster), p. 1082.

ZD02 (Ster), p. 1085 en 1086.

ZD02 (Ster), p. 722 en 888.

ZD02 (Ster), p. 883 en 1083.

ZD02 (Ster), p. 886 en 1085.

ZD02 (Ster), p. 887.

ZD02 (Ster), p. 774, 887, 889-891 en 1111.

ZD02 (Ster), p. 1010.

ZD02 (Ster), p. 1060 en 1063.

ZD02 (Ster), p. 1077.

ZD02 (Ster), p. 715, 957 en 958, 1031 en 1032.

ZD02 (Ster), p. 1087, 1088 en 1119.

ZD02 (Ster), p. 1119.

ZD02 (Ster), p. 792, 826, 1120 en 1121.

ZD02 (Ster), p. 984, 1120-1122 en 1125-1127.

ZD02 (Ster), p. 987, 1128, 1129 en 1131.

TGO-dossier Ster, p. 579, 592 en 593.

ZD02 (Ster), p. 1089-1092.

ZD 02 (Ster), p. 734, 828, 895, 959, 962, 1089, 1092-1094, 1106 en 1124.

ZD02 (Ster), p. 843 en 922.

ZD02 (Ster), p. 241.

TGO-dossier Ster (FO), p. 1785.

AD03 (PGP), p. 3197.

ZD Alpine, p. 1 en 2.

ZD Alpine, p. 2, 50 en 99.

HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.

ZD Alpine, p. 85-86, 89-92 en 93-98.

Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 en 17 december 2021, p. 38.

HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134, r.o. 4.3.

HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148, r.o. 2.3.4.

HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, r.o. 3.4.

ZD07 (Plato), p. 256.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 9 en 10.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 12-15.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 19.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper, relaas pv), p. 20.

ZD09 (Aker), p. 276-286.

AD00 (Algemeen dossier), p. 698.

ZD09 (Aker), p. 288.1-288.5.

ZD09 (Aker), p. 289 en 295.

ZD09 (Aker), p. 157, 158, 166, 302 en 305.

ZD09 (Aker), p. 384.

AD03 (PGP), p. 2902, 2903 en 3037-3039.

AD02 (Verificatie verklaringen Koper), p. 488-493 en ZD08 (140 Sr), p. 261 en 262.

ZD08 (140 Sr), p. 59.

ZD08 (140 Sr), p. 55-87.

ZD08 (140 Sr), p. 67.

ZD08 (140 Sr), p. 59 en 60.

AD03 (PGP), p. 2891.

AD01 (Verklaringen [medeverdachte 1] ). p. 99.

AD01 (Verklaringen [medeverdachte 1] ), p. 492 en 493.

HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, r.o. 4.3.

HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858.

HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651, r.o. 3.3.

AD03 (PGP), p. 1307.

ZD09 (Aker) p. 317-325.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 679.

AD01 (Verhoren [medeverdachte 1] ), p. 1588.

ZD06 (Zeilboot/Raspvijl), p. 269.

AD03 (PGP), p. 3057 en 3058.

AD03 (PGP), p. 3063.

AD03 (PGP), p. 3063.

ZD07 (Plato), p. 554-562.

De Hoge Raad gaat in gevallen waarin de redelijke termijn met meer dan zes maanden maar met minder dan een jaar is overschreden uit van een korting op de gevangenisstraf van tien procent. In die gevallen bedraagt de omvang van de korting niet meer dan de duur van de overschrijding en in elk geval nooit meer dan zes maanden.