ECLI:NL:HR:2025:772 - Hoge Raad: Twee Opiumwetzaken met verschillende feiten zijn geen 'dezelfde zaak' - 19 mei 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Twee gelijktijdige vervolgingen zijn geen 'dezelfde zaak' ex art. 525 Sv als de tenlastegelegde gedragingen aanzienlijk verschillen in pleegperiode, medeverdachten en concrete handelingen. Overlappend bewijs, zoals SkyECC-data, doet hier niet aan af, omdat dit bewijs kan zien op meerdere, onderscheiden strafbare feiten.
Samenvatting feiten
De verzoeker wordt in twee afzonderlijke zaken vervolgd. De eerste zaak (Rechtbank Limburg) betreft de invoer van 2578 kg en 1000 kg cocaïne eind 2019/begin 2020 en deelname aan een criminele organisatie met specifieke medeverdachten. De tweede zaak (Gerechtshof 's-Hertogenbosch) betreft deelname aan een andere criminele organisatie met andere medeverdachten in 2020-2021, voorbereidingshandelingen, en de handel in kleinere partijen cocaïne (50 kg en 1 kg) op specifieke data in september 2020. De tenlasteleggingen verschillen dus in pleegperiodes, hoeveelheden drugs, medeverdachten en concrete gedragingen.
Cassatieberoep door
Namens de verzoeker is door zijn advocaat een verzoek tot regeling van rechtsgebied ingediend bij de Hoge Raad.
Rechtsvraag
De centrale vraag is of er sprake is van 'dezelfde zaak' in de zin van artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv, wanneer een persoon gelijktijdig bij twee verschillende gerechten wordt vervolgd voor feiten die weliswaar overlappend bewijs kennen (identificatie via SkyECC-accounts), maar verschillen in pleegperiodes, hoeveelheden verdovende middelen, en de samenstelling van de criminele organisaties waarvan hij deel zou hebben uitgemaakt. Dit komt neer op de vraag of de feiten in beide zaken kwalificeren als 'hetzelfde feit' ex artikel 68 Sr.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat er geen sprake is van 'dezelfde zaak'. Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de tenlastegelegde gedragingen in beide zaken, kijkend naar de pleegperiodes, hoeveelheden cocaïne, specifieke handelingen en de samenstelling van de criminele organisaties. De omstandigheid dat in beide zaken bewijs over SkyECC-accounts is gevoegd, is onvoldoende om van 'dezelfde zaak' te spreken, omdat dit bewijs kan duiden op betrokkenheid bij meerdere, aparte strafbare feiten. Het verzoek tot regeling van rechtsgebied wordt daarom afgewezen.
Rechtsregel
Het begrip 'dezelfde zaak' in artikel 525 lid 1, onder 1°, Sv wordt ingevuld aan de hand van het 'hetzelfde feit'-criterium uit artikel 68 Sr (ne bis in idem). De beoordeling vereist een vergelijking van de tenlasteleggingen op twee aspecten: (A) de juridische aard van de feiten (o.a. beschermde rechtsgoederen, strafmaxima) en (B) de feitelijke gedragingen van de verdachte (o.a. aard, strekking, tijd, plaats). Een aanzienlijk verschil in een van deze aspecten leidt tot de conclusie dat het niet om hetzelfde feit gaat.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Gelet hierop komt aan het begrip ‘dezelfde zaak’ als bedoeld in artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv dezelfde betekenis toe als aan ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr. Bij de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’, moet de rechter in de situatie waarop artikel 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten vergelijken. Bij die toetsing moeten de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren worden betrokken. (A) De juridische aard van de feiten. Als de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding. (B) De gedraging van de verdachte. Als de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht. Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit al voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is echter dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr. (Vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102.)
(r.o. 2.4.2)Hieruit volgt dat zich niet de in artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv bedoelde situatie voordoet dat twee rechters zich dezelfde zaak gelijktijdig hebben aangetrokken. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat in beide zaken dezelfde processen-verbaal van bevindingen over de identificatie van de gebruiker van drie accounts van SkyECC bij de processtukken zijn gevoegd. Het is immers niet uitgesloten dat mede op grond van die stukken kan worden vastgesteld dat de verzoeker betrokken is geweest bij meerdere, uiteenlopende, strafbare feiten.
(r.o. 2.6)Deze overwegingen zijn belangrijk voor studenten. Rechtsoverweging 2.4.2 herhaalt de standaardcriteria voor 'hetzelfde feit' (ne bis in idem), een fundamenteel leerstuk. Het splitst de toetsing op in (A) de juridische aard en (B) de feitelijke gedraging, wat een helder en toepasbaar kader biedt. Rechtsoverweging 2.6 is cruciaal in de context van modern strafrecht: het maakt duidelijk dat overlappend bewijsmateriaal, zoals digitale communicatie, niet automatisch betekent dat het om 'dezelfde zaak' gaat. Eén bewijsstuk kan immers gebruikt worden voor het bewijs van meerdere, juridisch te onderscheiden feiten.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer25/00920 B Datum20 mei 2025
BESCHIKKING
op een verzoekschrift als bedoeld in artikel 526 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de advocaat Y. Moszkowicz
namens
[verzoeker] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, hierna: de verzoeker.
1 Procesverloop
Namens de verzoeker heeft de advocaat Y. Moszkowicz zich op de voet van artikel 77 van de Wet op de rechterlijke organisatie in samenhang met artikel 526 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tot de Hoge Raad gewend met een verzoek tot regeling van rechtsgebied. Het verzoekschrift is op 19 februari 2025 ingekomen bij de Hoge Raad. Het openbaar ministerie heeft schriftelijk gereageerd op het verzoekschrift. Het verzoekschrift is op 1 april 2025 behandeld door de raadkamer in aanwezigheid van de procureur-generaal F.W. Bleichrodt. Daarbij zijn de raadslieden van de verzoeker, Y. Moszkowicz en S.N. de Jager, en het openbaar ministerie gehoord. De procureur-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot regeling rechtsgebied, zoals dat is gedaan bij verzoekschrift van 19 februari 2025.
2 Beoordeling van het verzoek
2.1 Het verzoek berust op de stelling dat sprake is van een geschil over rechtsmacht als bedoeld in artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv, omdat de verzoeker bij de rechtbank Limburg (in de zaak met parketnummer 03/243471-21) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (in de zaak met parketnummer 02/262227-22, in hoger beroep met nummer 20/000712-24) gelijktijdig voor ‘dezelfde zaak’ wordt vervolgd. Daartoe wordt in het bijzonder aangevoerd dat in beide zaken de identificatie van de verzoeker als gebruiker van drie accounts van SkyECC als bewijsmiddel centraal staat.
2.2.1 Aan de verzoeker is in de bij de rechtbank Limburg aanhangige zaak met parketnummer 03/243471-21 tenlastegelegd dat: “1. hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 05 februari 2020 tot en met 17 februari 2020 in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in het vierde lid van artikel 1 van de Opiumwet, (in totaal) ongeveer 2578 kilogram cocaïne, in elk geval een grote hoeveelheid cocaïne als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 november 2019 tot en met 21 december 2019, in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in het vierde lid van artikel 1 van de Opiumwet, (in totaal) ongeveer 1000 kilogram cocaïne, in elk geval een grote hoeveelheid cocaïne als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. hij, in of omstreeks de periode van 01 november 2019 tot en met 20 oktober 2021 in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of in de [plaats] en/of (elders) in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere)
- [medeverdachte 1] en/of
- [verzoeker] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 2 Opiumwet en/of artikel 10a Opiumwet.”
2.2.2 Aan de verzoeker is in de bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangige zaak met parketnummer 20/000712-24 (na een vrijspraak door de rechtbank van feit 3, welk feit op grond van artikel 404 lid 5 Sv niet aan het oordeel van het hof is onderworpen) tenlastegelegd dat: “1. hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 01 maart 2020 tot en met 31 maart 2021 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans ergens in Nederland, (telkens) heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: -verdachte en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] , (niet zijnde [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] (de in zaaksdossier C1 van onderzoek Nelson genoemde leden van een criminele organisatie) en ook niet zijnde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] (de personen die in onderzoek Coca onder parketnummer 03-243471-21 als leden van de criminele organisatie worden genoemd op de tenlastelegging van [verzoeker] ), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde en/of vierde en/of vijfde lid en/of artikel 10a eerste lid van de Opiumwet, namelijk (het voorbereiden van en/of) het opzettelijk handelen in strijd met artikel 2 aanhef en onder A en/of B en/of C van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) (een [grote] hoeveelheid van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 maart 2020 tot en met 02 maart 2021, te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] , althans ergens in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, dan wel aanwezig hebben (telkens) van een (forse) hoeveelheid, cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) -één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of -zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of -voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en), hebben de verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s), met het beveiligingsprogramma Sky-ECC, voorhanden gehad en/of verstrekt en/of gebruik gemaakt van communicatie via een Sky-chatapplicatie en/of
- in persoon en/of telefonisch en/of via (Sky-ECC)chatberichten contact met één of meer mededaders(s) en/of contactperso(o)n(en) gezocht en/of onderhouden en/of informatie en/of foto’s uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het inkopen en/of transporteren en/of afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde, althans enige (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne middels (de) dekladingen (bananen en/of stalen buizen en/of ijzererts en/of A4-papier en/of (in) ADR-tanks danwel middels willekeurige andere deklading(en)) en/of
- een of meerdere ontmoetingen gehad en/of geregeld in [plaats] en/of [plaats] , althans ergens in Nederland, met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van (een deklading met daarbij) voornoemde/een (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- personen en/of bedrijven benaderd en/of laten benaderen (onder meer [A] en/of [B] en/of een niet nader genoemde trading BV en/of [C] en/of [D] NV) om zich ter beschikking te stellen als transporteur en/of dekmantel en/of koper voor de deklading en/of voor de ontvangst en/of opslag van voornoemde (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen van zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) voor het opzetten van een of meerdere transportlijn(en) voor de invoer van cocaïne in container(s) en/of
- (een) hoeveeihe(i)d(en) stalen buizen en/of bananen en/of ijzererts en/of A4 papier en/of ADR tanks danwel andere (onbekend gebleven) goederen besteld en/of laten bestellen en/of informatie gezocht over die goederen die moest dienen als deklading voor de verdovende middelen en/of
- de logistiek en administratie geregeld / besproken voor het (zee- en/of land)transport van (een) container(s) met daarin deklading met daartussen cocaïne;
4. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 07 september 2020 tot en met 12 september 2020, te [plaats] , althans in ieder geval ergens in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk -(op 7 september 2020) (ongeveer) 50 kilo cocaïne, althans enige hoeveelheid cocaïne, heeft vervoerd, althans aanwezig heeft gehad en/of -(op 12 september 2020) (ongeveer) 1 kilo cocaïne, althans enige hoeveelheid cocaïne, heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans opzettelijk aanwezig gehad, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”
2.3 De volgende bepalingen zijn van belang.
- Artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv: “Een geschil over rechtsmacht is aanwezig: 1°. wanneer twee of meer rechters zich dezelfde zaak gelijktijdig hebben aangetrokken.”
- Artikel 68 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr): “Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.”
2.4.1 Artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv beoogt om tegenstrijdige uitspraken en dubbele bestraffing van de verdachte te voorkomen. Deze bepaling moet worden bezien in het licht van artikel 68 Sr. De regeling waarvan zij deel uitmaakt, heeft dus als doel om in een zo vroeg mogelijk stadium van de verschillende vervolgingen tegen een en dezelfde verdachte, tegen te gaan dat zich de situatie voordoet als bedoeld in artikel 68 lid 1 Sr. Die regeling is in het belang van zowel de verdachte als van een doelmatige rechtspleging. (Vgl. HR 27 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1575.)
2.4.2 Gelet hierop komt aan het begrip ‘dezelfde zaak’ als bedoeld in artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv dezelfde betekenis toe als aan ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr. Bij de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’, moet de rechter in de situatie waarop artikel 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten vergelijken. Bij die toetsing moeten de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren worden betrokken.(A) De juridische aard van de feiten. Als de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.(B) De gedraging van de verdachte. Als de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit al voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is echter dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr. (Vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102.)
2.5 Tussen de in de zaak met parketnummer 03/243471-21 tenlastegelegde gedragingen van de verzoeker en de in de zaak met parketnummer 20/000712-24 tenlastegelegde gedragingen van de verzoeker bestaat een aanzienlijk verschil, waardoor niet gesproken kan worden van ‘dezelfde zaak’ in de zin van artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv. Daarbij neemt de Hoge Raad wat betreft enerzijds de in de zaak met parketnummer 03/243471-21 tenlastegelegde feiten 1 en 2 en anderzijds de in de zaak met parketnummer 20/000712-24 tenlastegelegde feiten 2 en 4, in aanmerking dat zowel de pleegperiodes als de hoeveelheden cocaïne en de specifieke gedragingen van de verzoeker en zijn medeverdachten ten aanzien van die cocaïne verschillen, terwijl ook de pleegplaatsen gedeeltelijk verschillen. Verder neemt de Hoge Raad wat betreft enerzijds het in de zaak met parketnummer 03/243471-21 onder 3 tenlastegelegde feit en anderzijds het in de zaak met parketnummer 20/000712-24 onder 1 tenlastegelegde feit, in aanmerking dat de betreffende organisaties worden gevormd door (naast de verzoeker) telkens verschillende deelnemers.
2.6 Hieruit volgt dat zich niet de in artikel 525 lid 1, aanhef en onder 1°, Sv bedoelde situatie voordoet dat twee rechters zich dezelfde zaak gelijktijdig hebben aangetrokken. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat in beide zaken dezelfde processen-verbaal van bevindingen over de identificatie van de gebruiker van drie accounts van SkyECC bij de processtukken zijn gevoegd. Het is immers niet uitgesloten dat mede op grond van die stukken kan worden vastgesteld dat de verzoeker betrokken is geweest bij meerdere, uiteenlopende, strafbare feiten.
2.7 Voor zover namens de verzoeker een beroep is gedaan op schending van de onschuldpresumptie in de zaak die aanhangig is bij de rechtbank Limburg, is tot slot van belang dat dit beroep geen betrekking heeft op de vraag of twee rechters zich dezelfde zaak gelijktijdig hebben aangetrokken. Aan dat beroep moet daarom worden voorbijgegaan.
3 Beslissing
De Hoge Raad wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2025.