ECLI:NL:HR:2021:1353
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/00719 Datum 24 september 2021
PREJUDICIËLE BESLISSING
In de zaak van
[de schuldenares],wonende te [woonplaats], VERZOEKSTER in eerste aanleg, hierna: de schuldenares, geen advocaat in de prejudiciële procedure.
1 De prejudiciële procedure
Bij tussenvonnis in de zaak C/03/18/9R van 4 februari 2021 heeft de rechtbank Limburg op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld. De schuldenares heeft afgezien van het indienen van schriftelijke opmerkingen. De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen als in 3.6-3.7 van de conclusie vermeld.
2 Beantwoording van de prejudiciële vragen
2.1 Deze zaak gaat over de vraag of het voorschrift van art. 356 lid 1 Fw dat de bewindvoerder een slotuitdelingslijst opmaakt zodra de uitspraak, bedoeld in art. 354 Fw, in kracht van gewijsde is gegaan, ook geldt voor de afwikkeling van schuldsaneringsboedels met een boedelactief van minder dan € 2.000,--.
2.2 Bij de beantwoording van de prejudiciële vragen gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten: (i) De rechtbank heeft op 9 januari 2018 de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenares uitgesproken. (ii) De rechter-commissaris heeft bepaald dat de verificatievergadering overeenkomstig de voorschriften van art. 328a lid 2 Fw pro forma zal worden gehouden op 15 september 2020. (iii) De rechtbank heeft vervolgens op de voet van art. 352 Fw een zitting bepaald waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld. De zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021 en is voortgezet op 20 januari 2021.
2.3.1 In haar hiervoor onder 1 vermelde tussenvonnis heeft de rechtbank als volgt geoordeeld. De schuldenares is weliswaar toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van enkele uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, maar deze toerekenbare tekortkomingen blijven gezien hun bijzondere aard en/of geringe betekenis buiten beschouwing. De toepassing (en daarmee de materiële looptijd) van de schuldsaneringsregeling eindigt dan ook, in die zin dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet langer op de schuldenares rusten. (rov. 2.3.2-2.3.5)
2.3.2 Vervolgens heeft de rechtbank, na in rov. 2.4 de wettelijke regeling van de afwikkeling van de boedel weergegeven te hebben, als volgt overwogen. Volgens art. 4.3 van de Recofa-richtlijnen wordt geen verificatievergadering gehouden indien het boedelactief na aftrek van de kosten minder dan € 2.000,-- bedraagt. Er wordt dan overgegaan tot informele uitdeling. (rov. 2.5) In deze zaak is volgens het eindverslag sprake van een boedelactief van € 2.264,19. Wanneer griffierecht voor het deponeren van de slotuitdelingslijst op het boedelactief in mindering wordt gebracht, is er een bedrag van minder dan € 2.000,-- voor uitdeling beschikbaar. (rov. 2.6) In de rechtspraktijk bestaan verschillende wijzen van afdoening wanneer het boedelactief minder dan € 2.000,-- bedraagt. Volgens de zogenoemde ‘Overijsselse methode’ wordt in een dergelijk geval de schuldsaneringsregeling beëindigd op de voet van art. 354a Fw, waarbij een verificatievergadering en slotuitdelingslijst achterwege blijven en een informele uitdeling van baten plaatsvindt. Volgens de zogenoemde ‘Gelderse methode’ vindt er een gecombineerde eindzitting en verificatievergadering plaats (gewoonlijk pro forma) en moet, ongeacht of er boedelsaldo is, een uitdelingslijst worden opgemaakt en gedeponeerd, nadat de vereffening voltooid is. Beide methoden hebben voor- en nadelen. (rov. 2.7.1-2.7.3)
2.3.3 Naar aanleiding van het voorgaande heeft de rechtbank de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voorgelegd:
“a. dient iedere schuldsaneringsboedel, ook die waarbij het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt, op dezelfde wijze te worden afgewikkeld? b. indien de vraag onder a. bevestigend wordt beantwoord: dient afwikkeling in die gevallen waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan de op hem rustende schuldsaneringsverplichtingen heeft voldaan na een looptijd van drie jaar of langer en waarbij het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt, plaats te vinden volgens het wettelijk kader als opgenomen in de Faillissementswet? c. indien de vraag onder b. ontkennend wordt beantwoord: op welke wijze dient afwikkeling in die gevallen waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan de op hem rustende schuldsaneringsverplichtingen heeft voldaan na een looptijd van drie jaar of langer en waarbij het boedelactief minder dan € 2.000,- bedraagt, plaats te vinden?”
2.4.1 De schuldsaneringsregeling heeft ingevolge art. 349a Fw in beginsel een looptijd van drie jaar, tenzij de rechtbank een langere looptijd van ten hoogste vijf jaar bepaalt. Door het aflopen van deze termijn eindigt de schuldsaneringsregeling voor de toepassing van de tweede afdeling van titel III Fw
2.4.2 De hiervoor in 2.4.1 weergegeven wettelijke regeling geldt niet onverkort indien de vereenvoudigde procedure van art. 354a Fw gevolgd wordt. Indien voldaan is aan de in de leden 1 en 2 van art. 354a Fw vermelde eisen, kan – in zoverre in afwijking van het bovenstaande – de schuldsaneringsregeling vroegtijdig beëindigd worden zonder verificatievergadering. In dat geval wordt ook geen slotuitdelingslijst opgemaakt (art. 356 lid 1, tweede zin, Fw).
2.5.1 De prejudiciële vragen zien op de hiervoor in 2.4.1 beschreven situatie dat de rechtbank na een looptijd van drie jaar of langer heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan de op hem rustende schuldsaneringsverplichtingen heeft voldaan. De vragen stellen aan de orde of dan mag worden afgezien van het opmaken van een slotuitdelingslijst indien het boedelactief minder dan € 2.000,-- bedraagt. In het tussenvonnis (rov. 2.5) wordt verwezen naar art. 4.3 van de Recofa-richtlijnen; die bepaling houdt in dat geen verificatievergadering wordt gehouden indien het boedelactief na aftrek van de kosten minder dan € 2.000,-- bedraagt, en dat dan wordt overgegaan tot een informele uitdeling. Hieromtrent wordt als volgt overwogen, waarbij opmerking verdient dat de Recofa-richtlijnen geen recht vormen in de zin van art. 79 RO.
2.5.2 In de parlementaire geschiedenis van art. 356 Fw is opgemerkt dat de bewindvoerder ook een slotuitdelingslijst moet opmaken indien er geen actief ter verdeling is:
“Voor de goede orde wordt opgemerkt, dat een slotuitdelingslijst ook moet worden opgesteld in het geval er geen actief ter verdeling aanwezig is. In plaats van het bedrag voor de uitkeringen zal daarin in dat geval bij voorbeeld «nihil» kunnen worden vermeld. Hoewel naar de letter in een dergelijk geval geen sprake is van een «uitdelingslijst», is uit oogpunt van eenvoud ervan afgezien voor die situatie het desbetreffende stuk een andere benaming te geven. De op te maken slotuitdelingslijst is van essentieel belang voor het eindigen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 356, tweede lid).”
Aldus voorziet de wettelijke regeling van het opmaken en deponeren van een slotuitdelingslijst erin dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op een voor alle betrokkenen kenbare en controleerbare wijze, waarbij ook de belangen van de schuldeisers worden gewaarborgd doordat zij kunnen opkomen tegen de verificatie van vorderingen of tegen de slotuitdelingslijst. Daarnaast is de slotuitdelingslijst van belang indien na het formele einde van de schuldsaneringsregeling mocht blijken dat er nog baten van de boedel aanwezig zijn die ten tijde van de vereffening niet bekend waren. Ingevolge art. 349 lid 5 Fw in verbinding met art. 194 Fw moeten die baten immers vereffend worden op de grondslag van de vroegere uitdelingslijst(en).
2.5.3 De wetgever heeft uitsluitend voor het geval dat de vereenvoudigde procedure van art. 354a Fw wordt toegepast, een uitzondering gemaakt op de regel dat een verificatievergadering wordt gehouden en een slotuitdelingslijst wordt opgemaakt (zie hiervoor in 2.4.2). Er bestaat geen grond deze uitzondering op de – door de wetgever van essentieel belang geachte – regel dat een slotuitdelingslijst wordt opgemaakt, naar andere situaties door te trekken. Daarbij verdient opmerking dat de voor het opmaken van de slotuitdelingslijst vereiste verificatievergadering vaak ook pro forma kan plaatsvinden (art. 328a lid 2 Fw). Ook de omstandigheid dat voor het ter griffie van de rechtbank deponeren van de slotuitdelingslijst een uit de baten van de boedel te betalen griffierecht van (in 2021) € 657,-- verschuldigd is (art. 17 leden 1 en 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken) en dat dit bezwaarlijk is voor boedels met weinig actief, is geen grond om af te wijken van de wettelijke regeling voor het beëindigen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het is aan de wetgever om te beoordelen of en hoe daarin moet worden voorzien.
2.6 Op grond van het bovenstaande moeten de prejudiciële vragen als volgt beantwoord worden. Indien de rechtbank na een looptijd van drie jaar of langer heeft geoordeeld dat de schuldenaar aan de op hem rustende schuldsaneringsverplichtingen heeft voldaan, dient de vereffening plaats te vinden overeenkomstig de voor die situatie geldende regels in de Faillissementswet (zie hiervoor in 2.4.1), waarbij dus ook een (eventueel pro forma te houden) verificatievergadering plaatsvindt en een slotuitdelingslijst wordt opgemaakt. Dit geldt ongeacht de omvang van het boedelactief.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
-
beantwoordt de vragen op de hiervoor in 2.6 weergegeven wijze;
-
begroot de kosten van deze procedure op de voet van art. 393 lid 10 Rv aan de zijde van de schuldenares op nihil.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 september 2021.
Vgl. HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0890, rov. 3.4.2.
Vgl. HR 29 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1411, rov. 3.5.
Kamerstukken II 1992/93, 22969, nr. 3, p. 66.