Artikel 358 (Niet-afdwingbaarheid vorderingen na beëindiging schuldsaneringsregeling)
1. Door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid, is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voorzover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter in het vonnis bedoeld in artikel 354 heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten en de rechter daarbij geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van artikel 354.
3. Het eerste lid is tevens van toepassing op boedelschulden, bedoeld in artikel 15d, eerste lid, onder b, voor zover deze niet uit de boedel van de schuldsaneringsregeling voldaan kunnen worden.
4. Onverminderd artikel 288, tweede lid, onder c, is bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling het eerste lid niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling
a. tot betaling van een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht, b. tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, c. tot betaling van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, of d. tot betaling van een schadevergoeding aan een benadeelde partij alsbedoeld in artikel 51a Wetboek van Strafvordering.
Met een vordering onder dit lid wordt gelijkgesteld een vordering die voortvloeit uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
5. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een vordering waarvoor een hypotheek tot zekerheid strekt, die is gevestigd op het registergoed waarin de schuldenaar woonachtig is, indien op de rente van deze vordering artikel 303, derde lid, van toepassing is.
6. Het eerste lid is niet van toepassing indien de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling is overleden.
Uitleg in duidelijke taal
1. Door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356, tweede lid, is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voorzover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.
Dit lid bepaalt dat als de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op basis van artikel 356, tweede lid, een vordering waar de schuldsaneringsregeling voor geldt, niet langer via juridische weg kan worden opgeëist (niet langer afdwingbaar is). Dit geldt voor het deel van de vordering dat nog niet betaald is (onvoldaan is gebleven). Het maakt hierbij niet uit of de schuldeiser wel of niet heeft deelgenomen aan de schuldsaneringsregeling (in de schuldsaneringsregeling is opgekomen) en het maakt evenmin uit of de vordering formeel is erkend of vastgesteld (geverifieerd).
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter in het vonnis bedoeld in artikel 354 heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten en de rechter daarbij geen toepassing heeft gegeven aan het tweede lid van artikel 354.
Dit lid beschrijft een uitzondering op de regel in het eerste lid. Het eerste lid, dat stelt dat vorderingen niet langer afdwingbaar zijn, geldt niet als de rechter in de uitspraak (vonnis) genoemd in artikel 354 heeft geoordeeld dat de schuldenaar verwijtbaar (toerekenbaar) zijn verplichtingen niet is nagekomen (tekortgeschoten). Een bijkomende voorwaarde is dat de rechter in diezelfde uitspraak geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid die in het tweede lid van artikel 354 wordt genoemd.
3. Het eerste lid is tevens van toepassing op boedelschulden, bedoeld in artikel 15d, eerste lid, onder b, voor zover deze niet uit de boedel van de schuldsaneringsregeling voldaan kunnen worden.
Dit lid geeft aan dat de regel uit het eerste lid (over de niet-afdwingbaarheid van vorderingen) ook geldt voor specifieke boedelschulden, namelijk die genoemd in artikel 15d, eerste lid, onder b. Dit is echter alleen het geval voor zover deze boedelschulden niet betaald kunnen worden uit de bezittingen en gelden (boedel) die tijdens de schuldsaneringsregeling beschikbaar waren.
4. Onverminderd artikel 288, tweede lid, onder c, is bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling het eerste lid niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die voortvloeien uit een in kracht van gewijsde gegane strafrechtelijke veroordeling
Dit lid stelt, met behoud van wat in artikel 288, tweede lid, onder c is bepaald, dat bij de beëindiging van de schuldsaneringsregeling, de regel uit het eerste lid (over niet-afdwingbaarheid) niet van toepassing is op vorderingen die het gevolg zijn van een strafrechtelijke veroordeling die definitief is geworden (in kracht van gewijsde gegane). Dit betreft specifiek:
a. tot betaling van een geldboete als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht,
Dit onderdeel specificeert dat het gaat om vorderingen tot betaling van een geldboete zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, onder 4, van het Wetboek van Strafrecht.
b. tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht,
Dit onderdeel specificeert dat het gaat om vorderingen tot betaling van een geldbedrag om onrechtmatig verkregen winst (wederrechtelijk verkregen voordeel) af te nemen, zoals omschreven in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
c. tot betaling van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, of
Dit onderdeel specificeert dat het gaat om vorderingen tot betaling van een geldbedrag voor het slachtoffer, zoals omschreven in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, of
d. tot betaling van een schadevergoeding aan een benadeelde partij alsbedoeld in artikel 51a Wetboek van Strafvordering.
Dit onderdeel specificeert dat het gaat om vorderingen tot betaling van een schadevergoeding aan een slachtoffer dat zich als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces, zoals omschreven in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.
Met een vordering onder dit lid wordt gelijkgesteld een vordering die voortvloeit uit een in kracht van gewijsde gegane veroordeling tot betaling van schadevergoeding die is vastgesteld door de burgerlijke rechter nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft geoordeeld, heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling van schadevergoeding of een deel daarvan slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Deze tekst voegt toe dat een vordering zoals hierboven genoemd, gelijkgesteld wordt aan een vordering die voortkomt uit een definitieve veroordeling tot het betalen van schadevergoeding. Deze schadevergoeding moet zijn vastgesteld door de civiele (burgerlijke) rechter, nadat de strafrechter die over het misdrijf of de overtreding heeft beslist, heeft bepaald dat de vordering tot schadevergoeding, of een deel daarvan, alleen bij de burgerlijke rechter ingediend kan worden.
5. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van een vordering waarvoor een hypotheek tot zekerheid strekt, die is gevestigd op het registergoed waarin de schuldenaar woonachtig is, indien op de rente van deze vordering artikel 303, derde lid, van toepassing is.
Dit lid beschrijft een andere uitzondering op de regel in het eerste lid. De niet-afdwingbaarheid geldt niet voor een vordering waarvoor een hypotheekrecht als zekerheid dient. Deze hypotheek moet gevestigd zijn op het onroerend goed (registergoed) waarin de schuldenaar woont. Een bijkomende voorwaarde is dat artikel 303, derde lid, van toepassing is op de rente die over deze vordering verschuldigd is.
6. Het eerste lid is niet van toepassing indien de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling is overleden.
Dit lid stelt dat de regel uit het eerste lid (over niet-afdwingbaarheid) niet geldt als de schuldenaar is overleden gedurende de periode dat de schuldsaneringsregeling van kracht was.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2017:1203 - Verlenging schuldsanering vereist toerekenbare tekortkoming, niet slechts schuldeisersbelang
De Hoge Raad oordeelt dat verlenging van de schuldsaneringstermijn aan het einde van de looptijd enkel mogelijk is bij een toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar. Het belang van schuldeisers is geen zelfstandige grond voor verlenging. Nakoming van een door de rechter-commissaris verlaagde inspanningsverplichting geldt niet als tekortkoming.
ECLI:NL:HR:2012:BV0890
ECLI:NL:HR:2009:BG7996
ECLI:NL:HR:2023:455
ECLI:NL:HR:2019:377
ECLI:NL:HR:2021:1670
ECLI:NL:HR:2021:112 - Faillissementsakkoord bindt Staat ook bij niet-ingediende ontnemingsvordering
Een gehomologeerd faillissementsakkoord is op grond van artikel 157 Fw verbindend voor de Staat met een ontnemingsvordering, ook als de Staat deze vordering niet heeft ingediend. De resterende vordering wordt een niet-afdwingbare natuurlijke verbintenis.