Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
titel Tiende A. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad
Artikel 393

Artikel 393 (Procedure prejudiciële vragen Hoge Raad)

Laatste versie

1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad, aanstonds beslist overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.

2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze.

3. Schriftelijke opmerkingen worden door een advocaat bij de Hoge Raad getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan partijen.

4. Indien het belang der zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een dag bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door de advocaten van partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.

5. De in het vierde lid bedoelde toelichting kan worden gegeven door een andere dan de volgens het derde lid aangewezen advocaat. De daaruit voor een partij ontstane vermeerdering van kosten is niet in de in artikel 394, tweede lid, bedoelde beslissing over de kosten begrepen. Een schriftelijke toelichting wordt door de advocaat getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan de door deze andere partijen gestelde advocaten bij de Hoge Raad.

6. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan de door partijen gestelde advocaten bij de Hoge Raad.

7. Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het zesde lid conclusie heeft genomen, bepaalt de Hoge Raad de dag waarop hij zal beslissen. De Hoge Raad kan de vraag herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad partijen in de gelegenheid om binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.

8. De Hoge Raad ziet af van beantwoording indien hij oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

9. Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure als bedoeld in artikel 392, eerste lid, op de vordering of het verzoek te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.

10. De Hoge Raad begroot in zijn beslissing de kosten die partijen ingevolge dit artikel hebben gemaakt.

11. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de rechter die de vraag heeft gesteld en aan partijen. De griffier zendt eveneens onverwijld aan de rechter die de vraag heeft gesteld een afschrift van de conclusie van de procureur-generaal en afschriften van de in het derde en vierde lid genoemde schriftelijke opmerkingen en schriftelijke toelichtingen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad, aanstonds beslist overeenkomstig het achtste lid, stelt hij partijen in de gelegenheid om binnen een door de Hoge Raad te bepalen termijn schriftelijk opmerkingen te maken.

Dit betekent dat, tenzij de Hoge Raad onmiddellijk een beslissing neemt zoals beschreven in het achtste lid (na de procureur-generaal bij de Hoge Raad te hebben gehoord), de Hoge Raad partijen de mogelijkheid geeft om binnen een door de Hoge Raad vastgestelde termijn schriftelijke opmerkingen in te dienen.

2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook anderen dan partijen binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijke opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze.

Dit betekent dat de Hoge Raad kan besluiten dat ook andere personen of instanties dan de direct betrokken partijen de kans krijgen om binnen een vastgestelde termijn schriftelijke opmerkingen te maken. De manier waarop dit wordt aangekondigd, wordt door de Hoge Raad bepaald.

3. Schriftelijke opmerkingen worden door een advocaat bij de Hoge Raad getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan partijen.

Dit betekent dat schriftelijke opmerkingen moeten worden ondertekend door een advocaat die bij de Hoge Raad is ingeschreven en moeten worden ingediend bij de griffie van de Hoge Raad. De griffier stuurt vervolgens direct een kopie van deze opmerkingen naar de partijen in de zaak.

4. Indien het belang der zaak dit geraden doet voorkomen, kan de Hoge Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op een daartoe strekkend verzoek, een dag bepalen voor mondelinge of schriftelijke toelichting door de advocaten van partijen. De Hoge Raad kan, indien hij een mondelinge toelichting heeft bevolen, degenen die ingevolge het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting aanwezig te zijn teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.

Dit betekent dat, als de Hoge Raad het in het belang van de zaak acht, hij uit eigen beweging (ambtshalve) of op verzoek een datum kan vaststellen waarop de advocaten van de partijen een mondelinge of schriftelijke toelichting kunnen geven. Als de Hoge Raad een mondelinge toelichting beveelt, kan hij ook degenen die op grond van het tweede lid schriftelijke opmerkingen hebben ingediend, uitnodigen om bij de zitting aanwezig te zijn en gehoord te worden over hun opmerkingen.

5. De in het vierde lid bedoelde toelichting kan worden gegeven door een andere dan de volgens het derde lid aangewezen advocaat. De daaruit voor een partij ontstane vermeerdering van kosten is niet in de in artikel 394, tweede lid, bedoelde beslissing over de kosten begrepen. Een schriftelijke toelichting wordt door de advocaat getekend en ter griffie van de Hoge Raad ingediend. De griffier zendt onverwijld een afschrift aan de door deze andere partijen gestelde advocaten bij de Hoge Raad.

Dit betekent dat de toelichting, zoals genoemd in het vierde lid, ook gegeven kan worden door een andere advocaat dan degene die de schriftelijke opmerkingen volgens het derde lid heeft ingediend. Eventuele extra kosten die hierdoor voor een partij ontstaan, worden niet meegenomen in de beslissing over de kosten zoals bedoeld in artikel 394, tweede lid. Een schriftelijke toelichting moet door de advocaat worden ondertekend en ingediend bij de griffie van de Hoge Raad. De griffier stuurt direct een kopie naar de advocaten bij de Hoge Raad die door de andere partijen zijn aangesteld.

6. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van schriftelijke opmerkingen, dan wel na de mondelinge of schriftelijke toelichting, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie, hetzij onmiddellijk, hetzij op een daartoe te bepalen dag. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de conclusie aan de door partijen gestelde advocaten bij de Hoge Raad.

Dit betekent dat nadat de termijn voor het indienen van schriftelijke opmerkingen is verstreken, of na de mondelinge of schriftelijke toelichting, de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn advies (conclusie) geeft. Dit gebeurt ofwel direct, ofwel op een later door de Hoge Raad te bepalen datum. De griffier stuurt direct een kopie van deze conclusie naar de advocaten die door de partijen zijn aangesteld.

7. Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad overeenkomstig het zesde lid conclusie heeft genomen, bepaalt de Hoge Raad de dag waarop hij zal beslissen. De Hoge Raad kan de vraag herformuleren. Tenzij de herformulering van ondergeschikte betekenis is, stelt de Hoge Raad partijen in de gelegenheid om binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.

Dit betekent dat nadat de procureur-generaal zijn conclusie heeft gegeven (zoals beschreven in het zesde lid), de Hoge Raad de datum vaststelt waarop hij een beslissing zal nemen. De Hoge Raad heeft de bevoegdheid om de gestelde prejudiciële vraag anders te formuleren. Als deze herformulering niet van geringe importantie is, geeft de Hoge Raad partijen de kans om binnen een vastgestelde termijn hierover schriftelijke opmerkingen te maken.

8. De Hoge Raad ziet af van beantwoording indien hij oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.

Dit betekent dat de Hoge Raad besluit de vraag niet te beantwoorden als hij van mening is dat de vraag niet geschikt is om via een prejudiciële beslissing te worden beantwoord, of als de vraag niet belangrijk genoeg is om een beantwoording te rechtvaardigen. Bij het motiveren van deze beslissing kan de Hoge Raad volstaan met het vermelden van dit oordeel.

9. Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is om in de procedure als bedoeld in artikel 392, eerste lid, op de vordering of het verzoek te beslissen, kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.

Dit betekent dat, zelfs als het antwoord op de prejudiciële vraag niet langer noodzakelijk is voor de beslissing op de vordering of het verzoek in de oorspronkelijke procedure (zoals bedoeld in artikel 392, eerste lid), de Hoge Raad de vraag toch kan beantwoorden als hij dit wenselijk acht.

10. De Hoge Raad begroot in zijn beslissing de kosten die partijen ingevolge dit artikel hebben gemaakt.

Dit betekent dat de Hoge Raad in zijn uitspraak een raming maakt van de kosten die de partijen hebben gemaakt als gevolg van de procedure beschreven in dit artikel.

11. De griffier zendt onverwijld een afschrift van de beslissing aan de rechter die de vraag heeft gesteld en aan partijen. De griffier zendt eveneens onverwijld aan de rechter die de vraag heeft gesteld een afschrift van de conclusie van de procureur-generaal en afschriften van de in het derde en vierde lid genoemde schriftelijke opmerkingen en schriftelijke toelichtingen.

Dit betekent dat de griffier direct een kopie van de beslissing van de Hoge Raad stuurt naar de rechter die de prejudiciële vraag heeft gesteld en naar de partijen. De griffier stuurt ook direct een kopie van de conclusie van de procureur-generaal, en kopieën van de schriftelijke opmerkingen (genoemd in lid 3) en schriftelijke toelichtingen (genoemd in lid 4) naar de rechter die de vraag heeft gesteld.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad853x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:862 - Dexia-arrest: Aanprijzen is Adviseren bij Gepersonaliseerde Aanbeveling

ECLI:NL:HR:2022:86210 juni 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Een tussenpersoon geeft vergunningplichtig advies bij een gepersonaliseerde aanbeveling voor een specifiek effectenleaseproduct. Als Dexia wist dat advies zonder vergunning werd gegeven, moet zij alle schade vergoeden. Het doorgeven van een order door een onbevoegde tussenpersoon leidt niet tot deze zware sanctie.

Civiel RechtFinancieel Recht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad690x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:1810 - Eigen Haard: Iedere tekortkoming rechtvaardigt niet zomaar ontbinding

ECLI:NL:HR:2018:181028 september 2018Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad stelt dat art. 6:265 lid 1 BW zo moet worden uitgelegd dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding. De 'tenzij-bepaling' is geen zeldzame uitzondering; alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen.

Civiel RechtHuurrecht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad607x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:164 - Voordeelstoerekening in Effectenleasezaken: De Vaste Methode van de Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2017:1643 februari 2017Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad stelt een vaste, uniforme methode vast voor voordeelstoerekening in effectenleasezaken. Genoten voordelen worden eerst in mindering gebracht op de schade bestaande uit betaalde en onbetaalde termijnen (in chronologische volgorde) en pas daarna op een eventuele restschuld.

Civiel RechtFinancieel Recht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad486x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:1677 - Ambtshalve toetsing en sanctionering van informatieplichten bij consumentenovereenkomsten op afstand

ECLI:NL:HR:2021:167712 november 2021Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter ambtshalve moet toetsen of de handelaar heeft voldaan aan specifieke en essentiële informatieplichten bij overeenkomsten op afstand. Bij een ernstige schending kan de rechter de overeenkomst gedeeltelijk vernietigen, bijvoorbeeld door een prijsvermindering op te leggen.

Civiel RechtVerbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht, Europees Civiel Recht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Hoge Raad475x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2704 - Hoge Raad's Handleiding voor de Veertiendagenbrief en Incassokosten bij Consumenten

ECLI:NL:HR:2016:270425 november 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad stelt strikte eisen aan de veertiendagenbrief voor incassokosten bij consumenten. De termijn vangt aan de dag na ontvangst. Een onjuiste of onduidelijke termijn in de brief maakt de aanzegging ongeldig, zonder mogelijkheid tot herstel.

Civiel RechtVerbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad304x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:1198

ECLI:NL:HR:2015:11981 mei 2015Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Civiel RechtVerbintenissenrecht, Financieel Recht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad302x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:525

ECLI:NL:HR:2014:5257 maart 2014Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad255x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:1974 - Huurprijscorrectie coronacrisis: onvoorziene omstandigheid, geen gebrek

ECLI:NL:HR:2021:197424 december 2021Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

De gedwongen sluiting van 290-bedrijfsruimte door overheidsmaatregelen tijdens de coronapandemie is geen gebrek (art. 7:204 BW), maar een onvoorziene omstandigheid (art. 6:258 BW). Dit rechtvaardigt een huurprijsvermindering, waarbij het nadeel in beginsel gelijk wordt verdeeld tussen huurder en verhuurder.

Civiel RechtHuurrecht, Verbintenissenrecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad217x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1278

ECLI:NL:HR:2019:127819 juli 2019Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad192x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:1405

ECLI:NL:HR:2014:140513 juni 2014Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak