Artikel 349 (Uitdeling boedel schuldsanering natuurlijke personen)
1. Zo dikwijls er voldoende gerede penningen aanwezig zijn, gaat de bewindvoerder over tot een uitdeling aan de geverifieerde schuldeisers.Niettemin vindt geen uitdeling plaats, indien de verkoop van een goed nog moet plaatsvinden en daarop pand of hypotheek rust of ten aanzien van dat goed voorrang geldt als bedoeld in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op dat bepaalde goed een voorrecht rust.Indien een goed als bedoeld in de vorige volzin in de boedel valt nadat een uitdeling heeft plaatsgevonden, heeft dat geen invloed op de geldigheid van die uitdeling.
2. De uitdeling geschiedt naar evenredigheid van ieders vordering, met dien verstande dat, zolang de vorderingen waaraan voorrang is verbonden niet volledig zijn voldaan, daarop een twee keer zo groot percentage wordt betaald als op de concurrente vorderingen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid worden de vorderingen van de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze wordt betwist, en die niet reeds overeenkomstig artikel 57 of 299b, derde lid, voldaan zijn, bepaald op het bedrag waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden zij voor het ontbrekende als concurrent behandeld.
4. De bewindvoerder maakt telkens een uitdelingslijst op. De lijst houdt in een staat van de ontvangsten en uitgaven, de namen van de schuldeisers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering, benevens de daarop te ontvangen uitkering.
5. De artikelen 181, 182 (in welk artikel in de plaats van 60, derde lid, tweede zin, wordt gelezen: 299b, derde lid, tweede volzin), 183, 184, 185, 187 tot en met 189, 192, 328c en 349aa zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Zo dikwijls er voldoende gerede penningen aanwezig zijn, gaat de bewindvoerder over tot een uitdeling aan de geverifieerde schuldeisers.Niettemin vindt geen uitdeling plaats, indien de verkoop van een goed nog moet plaatsvinden en daarop pand of hypotheek rust of ten aanzien van dat goed voorrang geldt als bedoeld in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op dat bepaalde goed een voorrecht rust.Indien een goed als bedoeld in de vorige volzin in de boedel valt nadat een uitdeling heeft plaatsgevonden, heeft dat geen invloed op de geldigheid van die uitdeling.
Dit lid bepaalt dat de bewindvoerder overgaat tot een uitdeling aan de erkende (geverifieerde) schuldeisers zodra er voldoende direct beschikbaar geld (gerede penningen) aanwezig is. Er vindt echter geen uitdeling plaats als de verkoop van een specifiek goed nog moet gebeuren en op dat goed een pandrecht, hypotheekrecht, een voorrang zoals bedoeld in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, of een ander voorrecht rust. Mocht een dergelijk goed pas deel gaan uitmaken van de boedel nadat al een uitdeling heeft plaatsgevonden, dan heeft dit geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van die eerdere uitdeling.
2. De uitdeling geschiedt naar evenredigheid van ieders vordering, met dien verstande dat, zolang de vorderingen waaraan voorrang is verbonden niet volledig zijn voldaan, daarop een twee keer zo groot percentage wordt betaald als op de concurrente vorderingen.
Dit lid stelt dat de uitdeling plaatsvindt in verhouding tot de hoogte van de vordering van elke schuldeiser. Hierbij geldt de regel dat, zolang de vorderingen die voorrang hebben nog niet volledig zijn betaald, op deze bevoorrechte vorderingen een percentage wordt uitgekeerd dat twee keer zo hoog is als het percentage dat op de niet-bevoorrechte (concurrente) vorderingen wordt betaald.
3. Voor de toepassing van het tweede lid worden de vorderingen van de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze wordt betwist, en die niet reeds overeenkomstig artikel 57 of 299b, derde lid, voldaan zijn, bepaald op het bedrag waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden zij voor het ontbrekende als concurrent behandeld.
Dit lid verduidelijkt hoe de vorderingen van schuldeisers met voorrang worden berekend voor de toepassing van het tweede lid. Deze vorderingen, ook als ze worden betwist en nog niet zijn betaald volgens artikel 57 of 299b, derde lid, worden vastgesteld op het bedrag dat zij daadwerkelijk kunnen ontvangen uit de opbrengst van de goederen waarop hun voorrang van toepassing is. Indien dit bedrag lager is dan het totale bedrag van hun vordering, worden zij voor het resterende deel als concurrente schuldeisers behandeld.
4. De bewindvoerder maakt telkens een uitdelingslijst op. De lijst houdt in een staat van de ontvangsten en uitgaven, de namen van de schuldeisers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering, benevens de daarop te ontvangen uitkering.
Dit lid schrijft voor dat de bewindvoerder steeds een uitdelingslijst moet opstellen. Deze lijst moet een overzicht bevatten van alle ontvangsten en uitgaven, de namen van de schuldeisers, het erkende (geverifieerde) bedrag van de vordering van elke schuldeiser, en het bedrag dat zij op basis daarvan zullen ontvangen als uitkering.
5. De artikelen 181, 182 (in welk artikel in de plaats van 60, derde lid, tweede zin, wordt gelezen: 299b, derde lid, tweede volzin), 183, 184, 185, 187 tot en met 189, 192, 328c en 349aa zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid verklaart dat de artikelen 181, 182 (waarbij een specifieke verwijzing in artikel 182 naar artikel 60, derde lid, tweede zin, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 299b, derde lid, tweede volzin), 183, 184, 185, 187 tot en met 189, 192, 328c en 349aa op een vergelijkbare manier van toepassing zijn in deze context.