Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.342.414/01 zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, 207142

arrest van 7 oktober 2025

in de zaak van

1 [appellant1]

die woont in [plaats1]

die is gevestigd in [plaats1]

die is gevestigd in [plaats1]

die is gevestigd in [plaats1] die hoger beroep hebben ingesteld en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie hierna: ieder afzonderlijk [appellant1], [appellant2], [appellant3] en [appellant4] en samen [appellanten] advocaat: mr. S.A. Wensing, die kantoor houdt in Emmen

tegen

[geïntimeerde] die woont in Oslo (Noorwegen) die ook hoger beroep heeft ingesteld en bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie hierna: [geïntimeerde] advocaat: mr. S. Tuinenga en mr. D. van Duijn, die kantoor houden in Amsterdam

1 Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1. Partijen hebben (incidenteel) hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, (hierna: de rechtbank) op 23 november 2022, 31 mei 2023 en 24 januari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:

1.2. Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen gevraagd om arrest, waarop het hof een datum voor arrest heeft bepaald.

2 De kern van de zaak

2.1. [geïntimeerde] heeft van Purioso Hoeve BV (hierna: Purioso) een hengst gekocht voor de koopsom van € 300.000. Het dier bleek na de koop behept met een zogenoemde hanetred. Dit hof heeft bij arrest van 20 april 2021[1] in een andere procedure geoordeeld dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt, met bepaling dat Purioso als gevolg van ontbinding van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] de koopsom moet terugbetalen en daarnaast een bedrag aan schadevergoeding aan [geïntimeerde] moet voldoen. Purioso heeft niet betaald. Volgens [geïntimeerde] heeft er vlak nadat zij een vermoeden van hanetred had geuit een herstructurering plaatsgevonden binnen de groep van ondernemingen waartoe Purioso behoort, met het oogmerk dat [geïntimeerde] onbetaald zou blijven. Zij spreekt daarom de overige ondernemingen binnen de groep en [appellant1] in persoon aan op grond van onrechtmatige daad. Volgens [appellanten] is van enige onrechtmatigheid geen sprake geweest. Het geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.

2.2. [appellant1] is bestuurder van [appellant4] en [appellant3] . [appellant4] houdt alle aandelen in [appellant3] . [appellant3] is bestuurder en enig aandeelhouder van Purioso en [appellant2] . [appellant4] , [appellant3] , [appellant2] en Purioso worden hierna tezamen "de groep" genoemd.

2.3. [geïntimeerde] heeft op 7 februari 2015 op de hengstenveiling KWPN Select Sale een dressuurpaard (Handsome O) voor een bedrag van € 300.000.- van Purioso gekocht.

2.4. [appellant1] heeft het paard op 17 februari 2015 geleverd aan [geïntimeerde] bij de Deense stal Katrinelund.

2.5. Op 21 februari 2015 hebben medewerkers van Katrinelund een afwijkende gang bij het paard geconstateerd. Op 23 februari 2015 heeft een dierenarts het paard onderzocht en ‘hanetred’ vastgesteld, een aandoening waardoor het paard ongeschikt is als sportpaard.

2.6. Op 25 februari 2015 heeft [geïntimeerde] KWPN een e-mail gestuurd waarin zij KWPN op de hoogte brengt van de hanetred bij het paard. Zij schrijft daarin dat zij ook [appellant1] van deze ontwikkeling op de hoogte heeft gebracht en dat zij het paard wil retourneren als de bevindingen van de dierenarts juist blijken te zijn.

2.7. Een e-mail d.d. 2 maart 2015 verzonden om 22.31 uur van de accountant van [appellant1] , [naam1 ] , registeraccountant bij Van Braak Accountants (hierna: [naam1 ] ) aan een notaris met het onderwerp Oprichting B.V. t.b.v. Jan [appellant1], vermeldt:

"Beste (...) Kun jij zo spoedig mogelijk (bij voorkeur nog deze week) een nieuwe werkmaatschappij oprichten namens [appellant3] B.V. (...) De naam van deze B.V. is [appellant2] B.V. en wordt daarmee een zustermaatschappij van Purioso Hoeve B.V. De doelomschrijving is vergelijkbaar met die van Purioso Hoeve B.V. [appellant2] B.V. zal gaan functioneren als werkmaatschappij en Purioso Hoeve als verkooporganisatie. Purioso Hoeve B.V. ontvangt een percentage van de verkoopopbrengst die men weet te realiseren voor paarden die eigendom zijn van [appellant2] B.V. Graag ontvang ik vooraf de ontwerpakten (...)”.

3.5. In een e-mail d.d. 2 maart 2015 verzonden om 23:05 uur van [naam1 ] aan zijn collega Van der Molen staat:

"Vanmiddag kwam Jan [appellant1] langs. Hij heeft onlangs een paard verkocht voor € 300.000 en heeft het bedrag inmiddels ook ontvangen. Na 4 dagen na aflevering, bleek dit paard ineens kreupel te zijn, terwijl de koper gedurende de eerste 4 dagen enthousiaste sms-jes had gestuurd naar Jan [appellant1] . (…) De koper wil het paard terug leveren en eist de betaalde koopsom terug. [appellant1] is zich hierdoor bewust geworden van het feit dat ook de werkmaatschappij hem onvoldoende bescherming biedt. Hij heeft wel de verkoopopbrengst direct doorgestort naar [appellant3] B.V. , die nog een fors bedrag tegoed had op de werkmaatschappij. Echter in deze werkmaatschappij zitten natuurlijk nog wel de overige paarden met een mogelijke forse meeropbrengst. Op grond hiervan besloten een verkooporganisatie op te tuigen. Purioso Hoeve B.V. zal zijn totale voorraad paarden verkopen aan [appellant2] B.V. , die zo spoedig mogelijk zal worden opgericht. Kun jij daarvoor z.s.m. de actuele voorraad in kaart brengen. (...) Purioso Hoeve B. V. zat een commissie krijgen voor de gerealiseerde verkopen ter hoogte van bijvoorbeeld 2 tot 3% of deze B. V. kan de paarden inkopen bij [appellant2] B.V. tegen 97 of 98% van diens gerealiseerde verkoopopbrengst. (...) Op deze wijze blijft de waarde van de paarden buiten de risicosfeer. Immers de risico's bij [appellant1] zitten niet zo zeer bij de inkopen, daar hij deze nooit koopt tegen de hoofdprijs, maar met name bij de verkopen. Als Purioso Hoeve B.V. bijvoorbeeld € 5.000 provisie ontvangt bij een verkoopprijs van € 300.000 of een inkoop heeft van € 295.000, dan kan men bij Purioso Hoeve B.V. hooguit de provisie of de gerealiseerde bruto marge claimen. Deze B.V. is dan namelijk altijd nagenoeg leeg, omdat de paarden zijn onder gebracht bij [appellant2] B.V. (…) [appellant1] heeft zelfs overwogen om voor elk paard een aparte B.V. op te richten. (...) Dit lijkt mij zeer bewerkelijk, vooral omdat je vooraf niet kunt inschatten welke paarden succes hebben. (...)".

2.8. Op 4 maart 2015 is [appellant2] opgericht door [appellant3] . Purioso heeft bedrijfsactiva, waaronder in ieder geval haar paarden, overgedragen aan [appellant2] . De handelsvoorraad van 32 paarden is voor een bedrag van € 228.989 aan [appellant2] overgedragen. De opbrengsten van deze vermogensbestanddelen zijn vervolgens via dividend uitgekeerd aan [appellant3] . Van de handelsvoorraad van 32 paarden is een deel (17 paarden) in de eerste twee jaar na de herstructurering door [appellant2] doorverkocht voor € 1.038.071.

2.9. De oprichting van [appellant2] en de overdracht van de bedrijfsactiva van Purioso aan [appellant2] wordt hierna ‘de herstructurering’ genoemd.

2.10. Op 29 mei 2015 heeft [geïntimeerde] bij brief van haar gemachtigde de overeenkomst met Purioso buitengerechtelijk ontbonden en terugbetaling van de koopprijs gevorderd. Purioso bood geen verhaal, waarop [geïntimeerde] [appellanten] heeft aangesproken.

2.11. [geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gevorderd te verklaren voor recht dat [appellanten] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [geïntimeerde] en dat zij hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een geldsom van 460.034,02 euro, te vermeerderen met schade (op te maken bij staat), rente en kosten.

2.12. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen. [appellanten] willen met het hoger beroep bereiken dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] heeft in het incidentele hoger beroep haar eis vermeerderd, met onder meer de aanvullende stallings- en verzorgingskosten.

3 Het oordeel van het hof

3.1. Het hoger beroep van [appellanten] faalt. Hierna licht het hof dit oordeel toe aan de hand van een thematische bespreking van de (27, doch genummerd 1 tot en met 26) grieven waarmee [appellanten] opkomen tegen de vonnissen van de rechtbank. Vanaf rov. 3.35 beoordeelt het hof de eisvermeerderingen van [geïntimeerde] . Die zullen grotendeels worden toegewezen.

Bevoegdheid en toepasselijk recht

3.2. De zaak kent internationale aspecten omdat [geïntimeerde] woonachtig is in Noorwegen. Het hof beoordeelt daarom ambtshalve zijn bevoegdheid en het toepasselijk recht.

3.3. Het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (EVEX II, Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007, *Trb.*2009, 223). Op grond van artikel 2 lid 1 van dit verdrag is de Nederlandse rechter bevoegd om van het onderhavige geschil in conventie kennis te nemen, nu [appellant1] woonachtig is in Nederland en [appellant2] , [appellant3] en [appellant4] gevestigd zijn in Nederland.

3.4. Tegen de toepasselijkheid van het Nederlandse recht is geen grief geformuleerd, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.

Geen sprake van misbruik van procesrecht of miskenning gezag van gewijsde

3.5. [appellanten] klagen dat [geïntimeerde] tweemaal dezelfde vordering heeft ingesteld, eerst bij het hof en daarna bij de rechtbank. De omstandigheid dat het hof in het arrest van 20 april 2021 niet heeft beslist op nader door [geïntimeerde] aangevoerde gronden – dat Purioso geen verhaal bleek te bieden – laat volgens [appellanten] onverlet dat zelfs indien de vordering van [geïntimeerde] te prematuur zou zijn ingesteld, er wel degelijk inhoudelijk is beslist en de vordering door het hof is afgewezen. De vordering is vervolgens opnieuw door [geïntimeerde] aan de rechtbank voorgelegd en dat is volgens [appellanten] in strijd met een goede procesorde, in het bijzonder met de artikelen 3:13 BW en 236 jo 353 lid 1 Rv.

3.6. [appellanten] miskennen echter dat het hof in het arrest van 20 april 2021 juist níet is toegekomen aan een inhoudelijk oordeel over de rechtsbetrekking tussen [geïntimeerde] en [appellanten] De vorderingen jegens [appellanten] waren ingesteld nog voordat duidelijk was dat Purioso geen verhaal zou bieden. Het hof heeft aldus niet inhoudelijk kunnen beoordelen of de herstructurering onrechtmatig was. Het aan het licht treden van een causaal verband tussen de herstructurering en de door [geïntimeerde] geleden schade betreft een feit dat zich pas na voornoemd arrest heeft voorgedaan; ten tijde van het arrest was de vraag of Purioso verhaal zou bieden een zuiver toekomstige omstandigheid die [geïntimeerde] aldus nog niet had kunnen opwerpen. Thans kan zij dat wel en kwalificeert het feit dat verhaal op Purioso niet mogelijk was als (onderdeel van een) nieuwe feitelijke grondslag in deze procedure, waarover het gezag van gewijsde van het arrest van 20 april 2021 zich niet uitstrekt. Met de rechtbank (in rov. 4.7 van het vonnis van 23 november 2022, welke overweging het hof tot de zijne maakt) is het hof dan ook van oordeel dat het verweer dat door het hof reeds bij in kracht van gewijsde gegaan arrest is beslist met betrekking tot het vermeende onrechtmatig handelen, niet opgaat.

Op [appellanten] rustte een verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van hun verweer

3.7. [appellanten] maken bezwaar tegen de verzwaarde motiveringsplicht die de rechtbank in het tussenvonnis van 23 november 2022 heeft opgelegd ten aanzien van hun verweer dat er legitieme redenen waren voor de herstructurering en dat zij niet hebben beoogd om [geïntimeerde] als crediteur te benadelen, althans niet hebben geweten dat benadeling van [geïntimeerde] het gevolg zou zijn van hun handelen. Ook deze betreffende grieven falen.

3.8. In situaties waarin de eiser moeilijkheden ondervindt om een stelling te onderbouwen omdat de benodigde gegevens zich uitsluitend binnen de invloedssfeer van de verweerder bevinden, kan het in het kader van het herstellen van het processuele evenwicht nodig zijn om van de verweerder te eisen dat deze gegevens aan de eiser worden verstrekt. Alle relevante informatie over de achtergrond van de herstructurering, inclusief alle correspondentie over de timing en het doel ervan, wordt geacht zich te bevinden in het domein van [appellanten] , terwijl [geïntimeerde] geen toegang had tot (al) deze informatie en zij niet meer had kunnen aanvoeren dan zij heeft gedaan. Waar [appellanten] nog stellen dat [geïntimeerde] wel degelijk toegang had tot alle relevante informatie, omdat zij de jaarrekeningen van [appellanten] kon inzien, miskennen zij dat de jaarrekeningen van [appellanten] zeer summiere informatie bevatten, met name niet de punten die de rechtbank [appellanten] terecht heeft opgedragen om te motiveren. [geïntimeerde] voert voorts terecht aan dat zij de juistheid van de informatie in de jaarrekeningen niet kan verifiëren, omdat deze is gebaseerd op door [appellanten] aan hun accountant geleverde informatie en de accountant deze informatie niet heeft gecontroleerd nu slechts sprake was van een samenstellingsopdracht.

3.9. Het hof sluit zich dan ook aan bij de overweging van de rechtbank rov. 4.18 van het tussenvonnis van 23 november 2022 inhoudende dat van [appellanten] mag worden verwacht dat zij in een situatie als de onderhavige waarbij de relevante informatie zich bevindt in het domein van [appellanten] en [geïntimeerde] daar geen toegang toe heeft, ter onderbouwing van hun verweer, voldoende informatie verschaffen om [geïntimeerde] in staat te stellen aan haar bewijslast te voldoen. Er mogen dus zwaardere eisen worden gesteld aan het verweer van [appellanten] (zie HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058 en hof Den Haag 7 januari 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2). Het betreft hier de verzwaarde motiveringsplicht ten aanzien van het verweer.

3.10. Aan het voorwaardelijk incidenteel appel van [geïntimeerde] terzake wordt gezien het falen van de grieven van [appellanten] op dit punt niet toegekomen.

Herstructurering vond plaats met oogmerk van benadeling van [geïntimeerde]

3.11. Het hof stelt voorop dat een (rechts)persoon die (volledige of overwegende) zeggenschap heeft over meerdere rechtspersonen misbruik kan maken van het identiteitsverschil tussen die rechtspersonen. Van dergelijk misbruik is onder meer sprake indien met gebruikmaking van voornoemde zeggenschap vermogen wordt overgeheveld van de ene groepsvennootschap naar de andere met het oogmerk om de schuldeisers van de eerstgenoemde vennootschap te benadelen. Een zodanig misbruik moet in de regel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk ook van henzelf. Het in gang zetten van een herstructurering op een moment dat al ernstig rekening gehouden dient te worden met een vordering is een factor die duidt op een oogmerk tot verhaalsfrustratie.[2]

3.12. [appellant1] heeft via [appellant4] en [appellant3] volledige zeggenschap over het beleid van zowel Purioso als [appellant2] . [appellant1] is immers enig bestuurder van [appellant4] en is in die hoedanigheid bevoegd tot uitoefening van de stemrechten op de aandelen die [appellant4] houdt in [appellant3] , die op haar beurt enig bestuurder en enig aandeelhouder is van zowel Purioso als [appellant2] . Dit betekent dat [appellant1] het beleid van [appellant3] ten aanzien van Purioso als [appellant2] volledig kan bepalen.

3.13. [appellanten] stellen niet het oogmerk te hebben gehad om [geïntimeerde] te benadelen met de herstructurering.

3.14. Volgens [appellanten] zouden er al langer plannen voor de herstructurering zijn geweest, gebaseerd op een advies van hun accountant Van Braak. In de memorie van grieven erkennen [appellanten] echter inmiddels dat het vermeende advies van hun accountant niet bestaat. Een eerder overgelegde e-mail uit 2011 ter staving van enig reeds lang bestaand voornemen tot herstructurering betrof een andere herstructurering, te weten de 'uitzakking' van [appellant3] naar Purioso (die reeds op 27 mei 2011 had plaatsgevonden), en niet de herstructurering in kwestie.

3.15. Uit niets blijkt verder dat er al voor de berichten van [geïntimeerde] aan [appellant1] over de non-conformiteit van Handsome O plannen bestonden om [appellant2] op te richten.

3.16. [appellanten] wijzen enkel op de e-mail van [naam1 ] van 2 maart 2015 – een paar dagen na het bekend worden bij [appellanten] dat [geïntimeerde] het vermoeden had dat Handsome O hanetred had – waarbij aan de notaris opdracht is gegeven om namens [appellant3] een nieuwe werkmaatschappij op te richten (zie rov. 2.7 van dit arrest), ter illustratie dat slechts zou zijn beoogd [appellant2] te laten functioneren als werkmaatschappij en Purioso als verkooporganisatie. [appellanten] gaan daarbij echter niet in op het feit dat [naam1 ] de notaris in deze e-mail verzocht om “zo spoedig mogelijk (bij voorkeur nog deze week)” [appellant2] op te richten, terwijl juist dat feit een sterke aanwijzing biedt dat [appellanten] met de herstructurering het doel hadden om vermogen te onttrekken aan verhaal door [geïntimeerde] .

3.17. Niet alleen laten [appellanten] onwelgevallige feiten en omstandigheden onbesproken, maar is in strijd met de waarheidsplicht cruciale informatie achtergehouden. [appellanten] hebben nagelaten aan het hof over te leggen de tijdens de tuchtprocedure tegen [naam1 ] door [appellanten] ingebrachte e-mail van [naam1 ] van dezelfde datum (2 maart 2015) aan een collega ( [naam2] ) bij Van Braak Accountants, waaruit onverholen blijkt van het oogmerk van benadeling met de herstructurering:

Vanmiddag kwam [appellant1] langs. (…) De koper wil het paard terug leveren en eist de betaalde koopsom terug. [appellant1] is zich hierdoor bewust geworden van het feit dat ook de werkmaatschappij hem onvoldoende bescherming biedt. Hij heeft wel de verkoopopbrengst direct doorgestort naar [appellant3] B.V. , die nog een fors bedrag tegoed had op de werkmaatschappij. Echter in deze werkmaatschappij zitten natuurlijk nog wel de overige paarden met een mogelijke forse meeropbrengst. Op grond hiervan besloten een verkooporganisatie op te tuigen. Purioso Hoeve B.V. zal zijn totale voorraad paarden verkopen aan [appellant2] B.V. , die zo spoedig mogelijk zal worden opgericht. Kun jij daarvoor z.s.m. de actuele voorraad in kaart brengen. (...) Purioso Hoeve B. V. zat een commissie krijgen voor de gerealiseerde verkopen ter hoogte van bijvoorbeeld 2 tot 3% of deze B. V. kan de paarden inkopen bij [appellant2] B.V. tegen 97 of 98% van diens gerealiseerde verkoopopbrengst. (...) Op deze wijze blijft de waarde van de paarden buiten de risicosfeer. Immers de risico's bij [appellant1] zitten niet zo zeer bij de inkopen, daar hij deze nooit koopt tegen de hoofdprijs, maar met name bij de verkopen. Als Purioso Hoeve B.V. bijvoorbeeld € 5.000 provisie ontvangt bij een verkoopprijs van € 300.000 of een inkoop heeft van € 295.000, dan kan men bij Purioso Hoeve B.V. hooguit de provisie of de gerealiseerde bruto marge claimen. Deze B.V. is dan namelijk altijd nagenoeg leeg, omdat de paarden zijn onder gebracht bij [appellant2] B.V. ”

3.18. Deze verzwijging is bovendien ronduit in strijd met de in eerste aanleg ingenomen stelling (bijvoorbeeld bij conclusie van dupliek in conventie van 22 december 2021 in randnummer 12) dat de timing onmiddellijk na de klacht van [geïntimeerde] over de hanetred louter toeval was. Deze schending van de waarheidsplicht is [appellanten] reeds op zichzelf zwaar aan te rekenen. Daar is het echter niet bij gebleven.

3.19. [appellanten] hebben hun stellingen gehandhaafd nadat de rechtbank in het tussenvonnis van 23 november 2022 verzocht om een nadere onderbouwing. [appellanten] hebben daarop (als productie 1 bij conclusie van dupliek) nadere e-mailcorrespondentie in het geding gebracht tussen de advocaat en de accountant van [appellanten] Uit deze correspondentie is echter essentiële informatie weggelaten, die aan het licht is gekomen in de tuchtprocedure bij de Accountantskamer en door [geïntimeerde] is overgelegd als productie 58, bijlage 2. De passages: “4 maart 2015 is geen toevallige datum, maar is een gevolg van de actie van [geïntimeerde]” en “[appellant1] besefte pas bij de aansprakelijkheidstelling van [geïntimeerde] , hoe hij in de problemen kon komen (…)” waren door [appellanten] uit de e-mails van de accountant verwijderd bij indiening bij de rechtbank. In strijd met de waarheid is, ook in hoger beroep (bij memorie van antwoord in incidenteel appel, randnummers 5 en 6), gesteld dat “er niet meer informatie beschikbaar is”.

3.20. [appellanten] hebben ook geknipt in een e-mail van de accountant [naam1 ] aan mr. Wensing van 17 december 2022 (zoals ingebracht als productie 1 bij de akte van [appellanten] van 28 december 2022). [geïntimeerde] heeft de volledige e-mail overgelegd als productie 58, bijlage 4. Het door het hof onderstreepte deel is door [appellanten] weggelaten:

Purioso Hoeve BV is halverwege 2011 opgericht. Zij handelt in paarden. Zij leent daarvoor het geld van [appellant3] BV , die in ruil voor het geld pandrecht op de paarden heeft. De in 2012 bij de fiscus geregistreerde pandakte is als bijlage bijgevoegd. Nadien is gewerkt met voorraadlijsten die bij de fiscus zijn geregistreerd.Op die lijsten staan ook waarden; komen die overeen met de balansen; mogelijk is dit voor de tegenpartij een hint om te stellen dat de paarden voor te laag bedrag zijn verkocht aan [appellant2] . Nog checken. De voorraad paarden van Purioso Hoeve BV is (dus) aangekocht met geleend geld van [appellant3] B.V. Purioso Hoeve BV moest voor het geleende geld 5% rente betalen aan [appellant3] B.V. ”

3.21. Geconfronteerd met ook deze schendingen van de waarheidsplicht, verklaarde de advocaat van [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof dat van fabricatie of knipwerk geen sprake was geweest maar het simpelweg een kwestie was van (een verzoek aan de accountant tot het) opnieuw presenteren van feiten, waarbij het juist zou getuigen van ‘goed procederen’ om de voor [appellanten] ongunstige informatie weg te laten. De accountant zou om die reden zijn gevraagd de e-mail nogmaals te verzenden, maar dan zonder de belastende informatie c.q. toelichting. Nog daargelaten dat het hof onbegrijpelijk acht hoe een dergelijke handelwijze wél als integer kwalificeert, bleek ook deze toelichting gespeend van waarachtigheid: op de constatering door het hof dat de e-mails in strijd met de nadere toelichting over de totstandkoming ervan op exact hetzelfde moment zijn verstuurd, reageerde mr. Wensing veelzeggend: “Dan weet ik het ook niet meer.”

3.22. Het hof concludeert op grond van voorgaande dat de herstructurering heeft plaatsgevonden met het oogmerk van benadeling van [geïntimeerde] . Voorts merkt het hof met het oog op de proceskostenveroordeling in dit arrest reeds nu op, dat het op grond van de hiervoor besproken schendingen door [appellanten] van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv de gevolgtrekking zal maken die het geraden acht.

[geïntimeerde] is benadeeld door de herstructurering

3.23. [appellanten] betwisten dat verhaal door [geïntimeerde] zonder de herstructurering wél mogelijk zou zijn geweest. [geïntimeerde] zou aldus geen schade hebben geleden, althans is van causaal verband met de herstructurering geen sprake.

3.24. [appellanten] betogen daartoe dat ten tijde van de verkoop van het paard in 2015 Purioso reeds met verliezen zou hebben gekampt en de herstructurering de positie van Purioso juist zou hebben verbeterd, omdat de overgedragen vermogensbestanddelen (paarden) volgens hen gepaard gingen met kosten die hoger waren dan hun eigen waarde. Als de herstructurering in 2015 geen doorgang had gevonden en indien er tevens geen enkele dividenduitkering zou zijn geweest, zou alsnog een zwaar negatief eigen vermogen resteren en zou [geïntimeerde] geen verhaal hebben aangetroffen voor haar vordering. Het vermogen is op geen enkele wijze aangetast door de herstructurering; deze heeft alleen geleid tot een minder negatief eigen vermogen van Purioso, aldus [appellanten] De rechtbank heeft [appellanten] in het tussenvonnis van 31 mei 2023 (nogmaals) de kans gegeven om deze stellingen toe te lichten, maar heeft de gegeven toelichting – terecht – onvoldoende bevonden. In hoger beroep hebben [appellanten] evenmin voldaan aan hun verzwaarde motiveringsplicht.

3.25. In eerste aanleg hebben [appellanten] de jaarrekeningen van Purioso en [appellant2] overgelegd (als producties 7 tot en met 20 bij de akte van [appellanten] d.d. 28 december 2022 eerste aanleg). Uit deze jaarrekeningen zou blijken dat Purioso na de oprichting van [appellant2] niet heeft opgehouden te bestaan maar haar activiteiten heeft voortgezet, waarbij de risico’s zijn overgedragen aan [appellant2] . Deze stellingname verhoudt zich echter bepaald niet tot hetgeen in de bijlage A bij het BDO-rapport I van 6 februari 2023 is opgenomen, dat de waarde van de voorraad slonk van 193.055 in 2014 naar nihil in 2015. De resterende activa hadden een waarde van € 23.035. In hoger beroep zijn [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling ook bevraagd over deze aperte tegenstrijdigheid, maar bleven zij het antwoord schuldig.

3.26. Een deel van de paarden die van Purioso naar [appellant2] zijn overgeheveld is volgens de eigen stellingen van [appellanten] kort na die overdracht voor een aanzienlijk hoger bedrag door [appellant2] doorverkocht. Vervolgens is volgens [appellanten] de opbrengst van de verkoop van de activa door Purioso aan [appellant3] uitgekeerd als dividend. [appellanten] hebben ondanks een opdracht daartoe van de rechtbank geen toelichting gegeven op de dividenduitkeringen die vanaf 2015 door Purioso aan [appellant3] zijn gedaan. Het hof merkt op dat [appellanten] geen dividendbesluiten en goedkeuringsbesluiten hebben overgelegd. Ook in hoger beroep hebben [appellanten] dit nagelaten.

3.27. Voorts overweegt het hof dat de verpandingen in het kader van de leningen van Rabobank en [appellant3] aan Purioso niet in de weg stonden aan verhaal door [geïntimeerde] . [appellanten] stellen dat [geïntimeerde] zich zonder herstructurering niet had kunnen verhalen op de (waarde van de) voorraad paarden omdat deze waren verpand aan de Rabobank en [appellant3] ten behoeve van de uitstaande leningen. De hoogte van deze leningen was echter aanzienlijk lager dan de waarde van de door Purioso verkochte paarden. Zoals niet althans onvoldoende weersproken door [appellanten] betrof de lening van [appellant3] aan Purioso kort voor de herstructurering € 169.492 en betrof de kredietfaciliteit van de Rabobank aan Purioso en [appellant3] gezamenlijk kort voor de herstructurering € 107.439. De waarde van de handelsvoorraad paarden bedroeg ten minste € 1.038.071 voor 17 van 32 van de paarden. De bevindingen van BDO in het rapport van 18 september 2023 op dit punt zijn uitgebreid weergegeven door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord vanaf randnummer 93, en hebben als conclusie dat, gezien de waarde van de handelsvoorraad van Purioso (ten minste € 1.038.071 voor 17 van de 32 paarden), de leningen geen belemmering zouden hebben gevormd voor verhaal door [geïntimeerde] op Purioso, onafhankelijk van de verdeling van de lening over [appellant3] , Purioso en [appellant2] – waarover [appellanten] overigens eveneens hebben nagelaten duidelijkheid te verschaffen. Deze bevindingen zijn ook in hoger beroep onvoldoende gemotiveerd betwist gebleven.

3.28. Uit het BDO-rapport van 18 september 2023 volgt dat Purioso zonder de herstructurering in de periode 2015-2017 meer dan € 600.000 aan winst zou hebben gemaakt. In het Van Braak-rapport worden de totale kosten van [appellant2] toegerekend aan de paardenvoorraad op basis van het aantal paarden, maar dit aantal is niet gedocumenteerd. BDO stelt in haar rapport van 18 september 2023 vast dat zij niet kan verifiëren of de gemiddelde kosten per paard correct zijn en of het redelijk is om dezelfde kosten aan elk paard toe te rekenen. Bovendien sluiten de kosten voor 2017 niet aan op de jaarrekening van [appellant2] . In hoger beroep hebben [appellanten] hierover geen nieuwe informatie overgelegd. [appellanten] hebben de kosten nog steeds niet onderbouwd met facturen of overeenkomsten. BDO heeft in haar rapport van 6 februari 2023 ook toegelicht dat de beschikbare informatie vragen oproept over de toerekening van kosten tussen [appellant2] , Purioso en [appellant3] . De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 31 mei 2023 [appellanten] opgedragen hierop te reageren, maar BDO heeft in haar rapport van 18 september 2023 uitvoerig toegelicht en geconcludeerd dat de uitleg van [appellanten] nog steeds tekortschiet. Een sluitende toelichting door [appellanten] ontbreekt ook thans nog steeds.

3.29. [geïntimeerde] stelt dan ook terecht dat zelfs als zou worden uitgegaan van de door [appellanten] voorgespiegelde kosten, [appellanten] op 17 van de 32 overgedragen paarden die eind 2017 waren overgedragen een marge hebben gerealiseerd van € 690.260. In dit verband is niet relevant hetgeen [appellanten] stelt (in grief 14) dat de verkoop van paarden tegen de boekwaarde in algemene zin legitiem is. Zonder de herstructurering zouden de bedragen die nu bij doorverkoop aan [appellant2] zijn betaald, bij Purioso terecht zijn gekomen en had [geïntimeerde] zich hierop kunnen verhalen. Daaraan doet niet af dat er tegenover de opbrengst van de paarden ook kosten staan die in mindering moeten worden gebracht. Deze kosten zijn immers aanzienlijk lager dan de marktwaarde van de paarden, althans [appellanten] hebben ook in hoger beroep niet onderbouwd dat deze kosten hoger zouden zijn.

3.30. [appellanten] verlaten zich ook in hoger beroep op niet meer dan het Van Braak-rapport ten betoge dat [geïntimeerde] door de herstructurering niet is benadeeld als crediteur. Het Van Braak-rapport is daartoe echter niet toereikend, onder meer vanwege het feit dat Van Braak conform haar samenstellingsopdracht niet heeft geverifieerd of de door [appellanten] aangeleverde informatie, die gebruikt is om het rapport te schrijven, juist is. Van Braak heeft geen controle- of beoordelingswerkzaamheden uitgevoerd die haar in staat zouden hebben gesteld om een oordeel te geven over de betrouwbaarheid van de jaarrekeningen. Voorts wordt het Van Braak-rapport – ook volgens de Accountantskamer in haar beschikking van 11 april 2025[3] – geacht geen onafhankelijke en objectieve weergave van de hypothetische financiële positie van Purioso te hebben kunnen geven, omdat Van Braak, en met name de bij Van Braak werkzame accountant [naam1 ] , de partij was die de herstructurering heeft uitgevoerd. Hierdoor heeft Van Braak een eigen belang bij de uitkomst van deze juridische procedure. Van Braak kan niet als objectieve deskundige oordelen over de gevolgen van de herstructurering die hij zelf heeft geïmplementeerd.

3.31. Deze stand van zaken laat geen andere conclusie toe dan dat als de herstructurering niet had plaatsgevonden, [geïntimeerde] zich had kunnen verhalen op de activa die van Purioso naar [appellant2] zijn overgeheveld. Zij is dus wel degelijk benadeeld en [appellanten] zijn aansprakelijk voor haar schade.

3.32. Voor zover enige grief van [appellanten] in het voorgaande niet (uitdrukkelijk) is besproken, geldt dat [appellanten] daarbij op grond van voorgaande overwegingen geen (verder) belang meer hebben. Daarbij zij opgemerkt zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling, dat het hof de feitelijke stellingen van [appellanten] die mr. Wensing in bijvoorbeeld grieven 10, 12 en 18 heeft geplaatst in de sleutel van onder meer bestuurdersaansprakelijkheid en vereenzelviging wegens misbruik van identiteitsverschil, zoveel als mogelijk alsnog heeft geplaatst en beoordeeld in de sleutel van de primaire grondslag van [geïntimeerde] vordering, te weten onrechtmatige daad wegens misbruik van identiteitsverschil in de zin dat vermogen is overgeheveld tussen groepsondernemingen met het oogmerk van verhaalsfrustratie, gelijk de rechtbank heeft gedaan. De stelling van [appellanten] ten slotte dat zij ter afwending van aansprakelijkheid jegens [geïntimeerde] zouden kunnen schuilen achter hun accountant Van Braak, gaat niet op, reeds omdat de herstructurering zoals blijkt uit de (door [appellanten] verzwegen) e-mails is opgezet in opdracht van [appellanten]

De stallings- en verzorgingskosten zijn proportioneel

3.33. [appellanten] voeren aan dat de door [geïntimeerde] opgevoerde kosten voor stalling en verzorging van Handsome O buitensporig en onnodig zouden zijn. In het bijzonder valt volgens [appellanten] niet in te zien waarom het paard bereden moest worden, terwijl [geïntimeerde] zelf stelt dat het paard daarvoor ongeschikt is. Het paard staat nu bij [appellant2] in de weide en is daar net zo gelukkig, aldus [appellanten] De onderhoudskosten van een paard zouden maximaal een bedrag van 500,00 euro per maand belopen, stellen [appellanten] onder verwijzing naar een website van Vereniging Eigen Paard. [geïntimeerde] zou haar schadebeperkingsplicht hebben verzaakt.

3.34. [appellanten] miskennen echter dat Handsome O in Denemarken was gestald, juist om kosten te besparen ten opzichte van stalling en verzorging in Noorwegen, alwaar de kosten (nog) hoger plegen te zijn. De door [appellanten] genoemde € 500 omvat bovendien uitsluitend onderhoudskosten en niet ook de kosten voor het berijden van het paard, de hoefsmid en het scheren. Rekening houdend met deze extra kosten, komt de website van Vereniging Eigen Paard uit op ongeveer € 820 per maand. Verder wordt met het berijden van het paard ondanks de hanetred het welzijn van het dier bevorderd, aldus [geïntimeerde] ter zitting. Het hof komt deze toelichting aannemelijk voor, althans ziet het hof geen aanleiding [appellanten] in het tegendeel te volgen. [geïntimeerde] voert voorts terecht aan dat dit hof in 2021 reeds heeft geoordeeld dat de stallings- en verzorgingskosten die [geïntimeerde] destijds had gemaakt redelijk waren. De kosten die [geïntimeerde] meer recentelijk heeft gemaakt, zoals onderbouwd met facturen, zijn niet veel hoger, te weten € 35,50 per dag ten opzichte van €30 per dag voor de periode tussen februari 2015 en maart 2017. Daarbij dient inderdaad rekening gehouden te worden met de inflatie. De door [geïntimeerde] gevorderde kosten voor stalling- en verzorging in Denemarken, komen het hof aldus redelijk voor en zullen worden toegewezen. Dit geldt ook voor [geïntimeerde] hierna te bespreken eisvermeerdering ter zake van aanvullende stallings- en verzorgingskosten.

In het incidenteel appel, vermeerderingen van eis

  • [appellanten] moeten € 15.985,31 aan aanvullende stallings- en verzorgingskosten betalen aan [geïntimeerde]

3.35. De rechtbank heeft [appellanten] reeds veroordeeld tot het vergoeden van stallings-en verzorgingskosten die [geïntimeerde] heeft gemaakt van april 2017 tot en met juni 2021. Deze kosten bedroegen € 56.408,92 (exclusief wettelijke rente). Voor de kosten die gemaakt zijn na juni 2021 heeft de rechtbank verwezen naar de schadestaatprocedure om deze schade vast te stellen. [geïntimeerde] is inmiddels in staat de stallings- en verzorgingskosten die zij na juni 2021 heeft gemaakt te begroten. Zij vermeerdert haar eis overeenkomstig die begroting, zodat zij deze niet meer in een afzonderlijke schadestaatprocedure hoeft te vorderen.

3.36. [appellanten] maken bezwaar tegen deze eisvermeerdering op grond dat hun hiermee een feitelijke instantie zou worden ontzegd. [appellanten] miskennen echter dat dit het inherente gevolg is van een eisvermeerdering in hoger beroep, ten aanzien waarvan het hof ambtshalve overigens geen strijd met enig beginsel van een goede procesorde heeft geconstateerd.

3.37. De eisvermeerdering is dus toelaatbaar en het gevorderde zal gelet op hetgeen het hof hierboven reeds heeft overwogen worden toegewezen. Het gaat om € 15.985,31. Dit bedrag bestaat uit € 6.458,13 aan aanvullende stallings- en verzorgingskosten van juli 2021 tot en met januari 2022 in de stal van Hjortlund en € 9.527,18 aan stallings- en verzorgingskosten van januari 2022 tot en met augustus 2022 in de stal van Christensen.

  • [appellanten] moeten € 32.540,68 aan kosten voor de door [geïntimeerde] ingeschakelde experts vergoeden

3.38. [geïntimeerde] vermeerdert haar eis tevens met de kosten die zij heeft gemaakt voor de expertrapporten van BDO over de financiële positie van Purioso en [appellant1] [appellant2] . Ten aanzien van het bezwaar van [appellanten] tegen deze eisvermeerdering, geldt hetzelfde als het hof reeds heeft overwogen in 3.36. Ook deze eisvermeerdering is aldus toelaatbaar.

3.39. [geïntimeerde] vordert op basis van artikel 6:96 lid 2 sub b BW € 32.540,68 aan kosten die zij heeft gemaakt voor de financieel experts ter vaststelling dat zij door het onrechtmatige handelen van [appellant1] schade heeft geleden.

3.40. [appellanten] betwisten dat deze kosten zien op vaststelling van de aansprakelijkheid, op de grond dat de rechtbank [appellanten] een verzwaarde motiveringsplicht had opgelegd en het BDO-rapport is niet opgesteld ter vaststelling van de schade.

3.41. [appellanten] miskennen echter dat het BDO-rapport van 5 augustus 2022 nu juist het resultaat is van een onderzoek naar de vaststelling van aansprakelijkheid. In dat rapport is immers feitelijk onderzoek gedaan naar (i) de financiële positie van Purioso en (ii) de overdracht van activiteiten en vermogen van Purioso aan [appellant2] en [appellant3] . Uit het rapport bleek dat Purioso geen verhaal bood voor de vorderingen van [geïntimeerde] en dat [appellanten] , nadat [geïntimeerde] Purioso aansprakelijk had gesteld, de activiteiten en het vermogen van Purioso hadden overgedragen aan [appellant2] en [appellant3] .

3.42. Ook miskennen [appellanten] dat het niet van [geïntimeerde] gevergd kon worden zonder inschakeling van financiële expertise te reageren op het op 7 augustus 2024 door [appellanten] overgelegde accountantsrapport naar aanleiding van de uitnodiging van de rechtbank in het tussenvonnis van 31 mei 2023 waarin [appellanten] in de gelegenheid werden gesteld te onderbouwen dat de verhaalsmogelijkheden van Purioso ook zonder de herstructurering nihil zouden zijn geweest. BDO heeft ten behoeve van [geïntimeerde] vervolgens in het BDO-Rapport II de financiële positie van Purioso beoordeeld op basis van het hypothetische scenario waarin de herstructurering niet zou hebben plaatsgevonden. Het hof acht het daarom op zijn minst redelijk dat [geïntimeerde] zelf ook een deskundige heeft ingeschakeld teneinde met kennis van zaken in te gaan op de feitelijke analyse die [appellanten] inbrachten in het kader van de op hen rustende verzwaarde motiveringsplicht.

3.43. De door [geïntimeerde] gevorderde kosten zijn bovendien ook redelijk. Het bedrag van € 32.540,68 zal dan ook worden toegewezen.

  • [appellanten] moeten € 12.169,23 aan beslagkosten en € 3.672,79 aan deurwaarderskosten van [geïntimeerde] vergoeden

3.44. [geïntimeerde] vordert op basis van artikel 706 Rv de kosten van beslag. De kosten van de gelegde conservatoire beslagen bedragen volgens opgave van de deurwaarder € 12.169,23. [geïntimeerde] heeft op 8 juli 2021, 19 juli 2021 en 18 november 2021 verlof verkregen van de rechtbank Noord-Nederland tot het leggen van conservatoire beslagen van onder meer roerende en onroerende zaken, alsmede conservatoire derdenbeslagen.

3.45. [appellanten] bestrijden deze vordering op grond dat “moesten opdraaien voor de schuld van een andere partij. Het was [geïntimeerde] bekend (tot in detail) in welke financiële positie [appellanten] verkeren en de verschuldigde hoofdsom niet ineens konden voldoen. …de gevorderde executiekosten… waren volstrekt onnodig….en bovendien kan zij deze niet vooreerst in tweede aanleg vorderen en een eerste instantie overslaan.., ” aldus [appellanten] bij memorie van antwoord in incidenteel appel.

3.46. Het hof ziet mede in het licht van de vaststelling in dit arrest dat [appellanten] hebben gehandeld met het oogmerk van benadeling van [geïntimeerde] aanleiding ten aanzien van deze betwisting te volstaan met verwijzing naar hetgeen hierboven reeds is overwogen in 3.36.

3.47. Hetzelfde geldt voor de door [geïntimeerde] gevorderde deurwaarderskosten ad € 3.672,79 gemaakt als gevolg van het niet voldoen aan het vonnis door [appellanten] Ook deze kosten zullen worden toegewezen.

  • Geen reële proceskosten, wel het naast hogere, maximale, liquidatietarief

3.48. [geïntimeerde] stelt dat de omstandigheden van deze zaak rechtvaardigen dat [appellanten] , in afwijking van de forfaitaire proceskostenveroordeling volgens artikelen 237-240 Rv, worden veroordeeld tot het vergoeden van de volledige proceskosten van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] verzoekt een verwijzing naar de schadestaatprocedure voor een begroting van deze (advocaat)kosten. [geïntimeerde] voert onder meer aan dat de poging van [appellanten] om aan betaling van de schadevergoeding te ontkomen door vermogen bij de schadevergoedingsplichtige (Purioso) te onttrekken, [geïntimeerde] dwong tot het starten van een nieuwe gerechtelijke procedure. Ook hebben [appellanten] de executie om verschillende wijzen vertraagd, onder meer door (vergeefs) een afkoelingsperiode aan te vragen en op weinig kansrijke gronden een executiegeschil aan te spannen om dat vervolgens anderhalf uur voor de zitting in te trekken, reden waarom [appellanten] ondanks de intrekking zijn veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde] .

3.49. [geïntimeerde] kan zeer wel worden toegegeven dat ze een lange en bochtige weg heeft moeten afleggen om hetgeen haar toekomt na de ontbinding van de koopovereenkomst met betrekking tot Handsome O van [appellanten] betaald te krijgen. Alles overziende ziet het hof onvoldoende aanleiding [appellanten] te veroordelen in de reële proceskosten van [geïntimeerde] op te maken bij staat, maar gelet op de schending van de waarheidsplicht door [appellanten] zal het hof in afwijking van het, in een zaak van dit (geldelijk) belang, gebruikelijke liquidatietarief (VII à € 5.286) het naast hogere, tevens hoogste, tarief (VIII à € 6.217) toepassen.

Ingangsdatum wettelijke rente

3.50. [geïntimeerde] grieft tegen het oordeel van de rechtbank in het eindvonnis van 24 januari 2024 inzake de vergoeding van de wettelijke rente voor het schadebedrag ‘vanaf de dag der dagvaarding’.

3.51. Het hof overweegt dat ingeval van een onrechtmatige daad het startmoment voor de wettelijke rente het moment van het ontstaan van de schade is. De herstructurering, die plaatsvond in maart 2015, kwalificeert in deze zaak als de onrechtmatige daad als gevolg waarvan [geïntimeerde] is benadeeld (schade heeft geleden) in die zin dat door toedoen van [appellanten] , Purioso niet heeft kunnen voldoen aan haar ongedaanmakingsverbintenis, te weten terugbetaling van de koopprijs aan [geïntimeerde] .

3.52. Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, is het moment van ontstaan van de schade als gevolg van de herstructurering aldus niet het moment van betaling van het aankoopbedrag voor Handsome O (dat was 10 februari 2015), maar het moment dat [appellanten] in verzuim verkeerden ter zake van de nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis na de ontbinding.

3.53. Gelet op het oogmerk van [appellanten] tot benadeling van [geïntimeerde] , zoals uitgevoerd met de herstructurering die plaatsvond in maart 2015 met het oog op de verwachte ontbinding van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] , acht het hof het op grond van de redelijkheid en billijkheid aangewezen vast te stellen dat het verzuim direct, dus zonder dat een ingebrekestelling was vereist, is ingetreden op het moment dat de ongedaanmakingsverbintenis aan de zijde van [appellanten] is ontstaan, te weten op 29 mei 2015 (de datum van ontbinding van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] ). [appellanten] zijn de wettelijke rente over € 300.000 aldus verschuldigd van 29 mei 2015 tot 7 juni 2024, de dag dat zij aan het vonnis hebben voldaan.

3.54. In het arrest van dit hof van 20 april 2021 is ten aanzien van de aanvullende bedragen (onder meer voor stallings- en verzorgingskosten), een veroordeling uitgesproken tot betaling van de wettelijke rente ‘*vanaf de dag van betaling van de onderscheiden kosten’*tot de dag van algehele voldoening. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 24 januari 2024 de ingangsdatum van de wettelijke rente inzake deze kosten echter gelijkgetrokken met de ingangsdatum van de wettelijke rente inzake de schade ter zake van de onverhaalbaar gebleken aankoopsom van Handsome O, door deze eveneens te bepalen ‘vanaf de dag der dagvaarding’. [geïntimeerde] heeft de ingangsdatum van de wettelijke rente inzake deze aanvullende bedragen kennelijk eveneens beschouwd als gelijk aan de datum van het ontstaan van de schade terzake de onverhaalbaarheid van het hoofdbedrag (aankoopsom Handsome O), zij het op een eerder moment (10 februari 2015) dan de rechtbank deed. Hiervoor heeft het hof toegelicht dat die datum wordt geacht niet 10 februari 2015 te zijn, maar 29 mei 2015.

3.55. Ten aanzien van het meerdere schadebedrag, als bedoeld in rov. 2.14 van het vonnis van 24 januari 2024 (€ 403.625,10 – € 300.000 =) € 103.625,10, ontbreekt het echter aan feitelijke grondslag om de ingangsdatum van de wettelijke rente eveneens op 29 mei 2015 te bepalen. Wel begrijpt het hof [geïntimeerde] grief zodanig dat zij (terecht) meent dat de ingangsdatum van de wettelijke rente in ieder geval op een eerder moment had moeten worden bepaald dan op de dag der dagvaarding. Het hof zal daarom bepalen dat [appellanten] ter zake van het meerdere schadebedrag zullen worden veroordeeld tot de wettelijke rente vanaf de dag van betaling door [geïntimeerde] van de onderscheiden kosten, tot de dag van algehele voldoening.

3.56. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente over de stallings- en verzorgingskosten à € 56.408,92 zoals reeds toegewezen door de rechtbank en het in dit hoger beroep aanvullend gevorderde bedrag van € 64.368,01, is de wettelijke rente eveneens pas toewijsbaar vanaf de datum van het ontstaan van de onderscheidenlijke kosten, dat wil zeggen vanaf het ontstaan van de onderliggende betalingsverplichting van [geïntimeerde] aan de stallen in Denemarken, aan BDO en aan de deurwaarder.

De conclusie

3.57. Het hoger beroep van [appellanten] slaagt niet. Het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt grotendeels. Omdat [appellanten] (overwegend) in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [appellanten] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.[4]

3.58. [appellanten] hebben onvoldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van enig restitutierisico. [geïntimeerde] nationaliteit, land van herkomst en financiële draagkracht indiceren juist het tegendeel. De veroordelingen in deze uitspraak kunnen dan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4 De beslissing

Het hof:

4.1. bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 november 2022, 31 mei 2023 en 24 januari 2024, behalve de veroordelingen zoals opgenomen in rov. 3.2, 3.3 en 3.4 in het vonnis van 24 januari 2024, vernietigt dat vonnis in zoverre en doet in plaats daarvan recht als volgt;

4.2. veroordeelt [appellanten] hoofdelijk binnen veertien dagen na dit arrest aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 300.000, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 mei 2015 tot 7 juni 2024, alsmede tot betaling van een bedrag van (€ 103.625,10 + € 56.408,92 + € 64.368,01 =) 224.402,03, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de onderliggende betalingsverplichtingen door [geïntimeerde] aan derden, en na aftrek van het reeds door [appellanten] naar aanleiding van het bestreden eindvonnis voldane bedrag;

4.3. veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] : € 2.053,- aan griffierecht € 12.434,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief VIII) in het principaal appel € 3.108,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (1 procespunt x de helft van appeltarief VIII) in het incidenteel appel

4.4. bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

4.5. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

4.6. wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, M.A.M. Essed en M.L. Lennarts, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025.

ECLI:NL:GHARL:2021:3899, zoals hersteld bij arrest van 2 juli 2021 vanwege een kennelijke rekenfout.

Vgl. Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285 (Resort of the World), m.n. rov. 3.6.1 e.v.

ECLI:NL:TACAKN:2025:22.

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.


Voetnoten

ECLI:NL:GHARL:2021:3899, zoals hersteld bij arrest van 2 juli 2021 vanwege een kennelijke rekenfout.

Vgl. Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2285 (Resort of the World), m.n. rov. 3.6.1 e.v.

ECLI:NL:TACAKN:2025:22.

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.