Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. De wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad
Tweede titel. De dagvaardingsprocedure in eerste aanleg
Twaalfde afdeling. Het vonnis
§ 2. Kosten
Artikel 237

Artikel 237 (Kostenveroordeling in het vonnis)

Laatste versie

1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.

2. Bij een tussenvonnis kan de beslissing over de kosten tot het eindvonnis worden aangehouden.

3. Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld.

4. De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.

5. De rechter kan bepalen dat het griffierecht tot betaling waarvan de partij, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt veroordeeld, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze partij is geheven of, in het geval dat deze partij gedaagde is in een zaak bij de kantonrechter en van haar geen griffierecht is geheven, het griffierecht dat deze partij verschuldigd zou zijn geweest als zij eiser was geweest. De rechter kan hiertoe besluiten indien hij van oordeel is dat veroordeling tot betaling van het hogere griffierecht, gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.

Uitleg in duidelijke taal

1. De partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, bloedverwanten in de rechte lijn, broers en zusters of aanverwanten in dezelfde graad, alsmede indien partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Ook kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte.

Dit lid bepaalt dat de partij die bij een vonnis door de rechter in het ongelijk wordt gesteld, in beginsel in de kosten veroordeeld wordt. De kosten mogen echter geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd (tegen elkaar weggestreept) in procedures tussen echtgenoten of geregistreerde partners of andere levensgezellen, tussen bloedverwanten in de rechte lijn (zoals ouders en kinderen), broers en zusters, of aanverwanten in dezelfde graad. Compensatie is ook mogelijk wanneer partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld. Daarnaast kan de rechter beslissen dat kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening komen van de partij die deze onnodige kosten heeft aangewend of veroorzaakt.

2. Bij een tussenvonnis kan de beslissing over de kosten tot het eindvonnis worden aangehouden.

Dit lid stelt dat indien er een tussenvonnis wordt uitgesproken (een beslissing gedurende de procedure, vóór de einduitspraak), de rechter de beslissing over de kosten kan uitstellen ( aangehouden) tot aan het eindvonnis (de definitieve uitspraak in de zaak).

3. Het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, wordt, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt en niet aan haar zijde zijn gevallen, bij het vonnis vastgesteld.

Dit lid preciseert dat het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld, bij het vonnis wordt vastgesteld. Dit betreft de kosten die vóór de uitspraak zijn gemaakt en die niet aan haar zijde zijn gevallen (dus kosten die niet door de verliezende partij zelf zijn gemaakt, maar door de winnende partij).

4. De na de uitspraak ontstane kosten worden op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken, begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Deze geeft daarvoor een bevelschrift af. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.

Dit lid behandelt de kosten die na de uitspraak zijn ontstaan. Deze kosten worden begroot (het bedrag wordt vastgesteld) door de rechter die het vonnis heeft gewezen. Dit gebeurt op verzoek van de partij in het voordeel van wie een kostenveroordeling is uitgesproken (de partij die de zaak heeft gewonnen en recht heeft op vergoeding van de kosten). De rechter geeft hiervoor een bevelschrift af. Tegen dit bevelschrift is geen hogere voorziening toegelaten, wat betekent dat men niet in beroep kan gaan tegen deze beslissing.

5. De rechter kan bepalen dat het griffierecht tot betaling waarvan de partij, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt veroordeeld, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze partij is geheven of, in het geval dat deze partij gedaagde is in een zaak bij de kantonrechter en van haar geen griffierecht is geheven, het griffierecht dat deze partij verschuldigd zou zijn geweest als zij eiser was geweest. De rechter kan hiertoe besluiten indien hij van oordeel is dat veroordeling tot betaling van het hogere griffierecht, gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hiertegen is geen hogere voorziening toegelaten.

Dit lid geeft de rechter de bevoegdheid om te bepalen dat het griffierecht waartoe een partij (zoals bedoeld in lid 1, de in het ongelijk gestelde partij, of lid 2, een partij bij een tussenvonnis) wordt veroordeeld te betalen, niet hoger is dan het griffierecht dat van deze partij daadwerkelijk is geheven. Indien de veroordeelde partij een gedaagde is in een zaak bij de kantonrechter en van haar geen griffierecht is geheven, dan mag het griffierecht waartoe zij wordt veroordeeld niet hoger zijn dan het griffierecht dat deze partij verschuldigd zou zijn geweest als zij eiser was geweest. De rechter kan hiertoe besluiten als hij meent dat een veroordeling tot betaling van het hogere griffierecht, rekening houdend met de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij (de winnende partij), zou resulteren in een onbillijkheid van overwegende aard. Ook tegen deze beslissing is geen hogere voorziening toegelaten.