Bijlage 4.13.3. behorende bij aikel 4.13.1 van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies
Bijlage 4.13.3: behorende bij aikel 4.13.1 van de Regeling Nationale EZK- en LNV-subsidies
1: Inleiding
1.1: Introductie rekenmethode voor subsidieberekening NIKI
In de kabinetsvisie basisindustrie 2050 werd de inzet op ‘flagship’ projecten voor het eerst aangekondigd, waarbij het kabinet aangeeft dat Nederland effectiever grote opschaling van industriële technieken moet kunnen ondersteunen. Specifiek gaat het om innovatieve technieken grootschalig uit te rollen in de industrie, zoals voor groene chemie of elektrificatie. Voorts is in het coalitieakkoord van 15 december 2021 de doelstelling opgenomen dat Nederland in 2050 volledig klimaatneutraal moet zijn, wat in lijn is met het gelijkluidend streven van de Europese Unie. De subsidiemodule NIKI richt zich specifiek op het ondersteunen van projecten in Nederland, waarbij een innovatieve technologie op commerciële schaal wordt toegepast en die leiden tot aanzienlijke CO2-emissiereductie. Via de NIKI komt hiermee subsidie beschikbaar voor technieken met een groot potentieel voor CO2-emissiereductie waarvan de opschaling niet binnen bestaande subsidieregelingen past. Op deze wijze is de NIKI aanvullend op de bestaande instrumenten en worden investeringen in de opschaling van belangrijke industriële klimaatprojecten aangemoedigd. Dit document beschrijft de NIKI rekenmethode en dient als instructie om de methode correct toe te passen. Naast dit document zal voor het voorbereiden van NIKI-aanvragen een ‘NIKI rekenmodel subsidie’ gepubliceerd worden, die zorgt voor een uniforme wijze van indienen. Dit rekenmodel zal tegelijk met de publicatie van de regeling in de Staatscourant worden gepubliceerd op de site van RVO. U dient het ingevulde rekenmodel bij uw aanvraag in. Deze rekenmethode voor de subsidieberekening van de NIKI beschrijft de stappen die gevolgd moeten worden door de aanvrager voor het berekenen van de subsidie. De aanvrager moet de rekenmethode toepassen in verschillende fasen van het NIKI-project, zoals weergegeven in onderstaande tabel.14In alle gevallen waarin de inhoud van deze handleiding afwijkt van de officiële regelingstekst en de bijbehorende toelichting, hebben de regelingstekst en toelichting voorrang.
Wanneer? | Hoe? | Wat en waarom? |
---|---|---|
Aanvraag | Op basis van verwachte kosten en opbrengsten tot en met einde economische levensduur. Ondersteuning middels onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie van de accountant. | De aanvrager dient onder andere in: • subsidievraag in euro's; • projectbegroting met berekening van de totale subsidiabele kosten, voorzien van mijlpalen met begroting voor de investeringsfase; • bod (geboden subsidie-intensiteit) in euro’s per ton vermeden CO2-eq; en • CO2 berekening met NIKI emissiereductie methode. |
Subsidietoekenning | De beschikking bevat onder andere: • toegekende subsidie in euro’s; • goedgekeurde projectbegroting; • uitgebrachte bod in subsidie per ton vermeden CO2-eq; • gehanteerde WACC; • gehanteerde productievolume; • ton vermeden CO2-eq per ton NIKI product(en); • verplichting ten aanzien van de controleverklaring over het gerealiseerde productievolume | |
Einde investeringsfase | Op basis van de werkelijke investeringskosten en geactualiseerde inschattingen van de exploitatiekosten en opbrengsten voor de periode tot en met einde van de economische levensduur. | Eerste berekening van het jaarlijkse voorschot voor de exploitatie fase, en van mogelijke claw-back. |
Aan het einde van ieder jaar van de exploitatiefase | Op basis van de werkelijke investeringskosten, de werkelijke exploitatiekosten, opbrengsten en productievolume voor de achterliggende projectjaren, plus geactualiseerde inschattingen voor de resterende periode tot en met einde van de economische levensduur. Ondersteuning na het 5e jaar van de exploitatie fase middels rapport van feitelijke bevindingen van de accountant. | Deze herberekeningen dienen om overstimulering te voorkomen en terugvordering van te veel verstrekte voorschot te vermijden. In de berekening daarvan wordt daarom rekening gehouden met een mogelijke claw-back. |
Essentiële wijziging of vertraging in de projectuitvoering | Op basis van de werkelijke investeringskosten, de werkelijke exploitatiekosten, opbrengsten en productievolume voor de achterliggende projectjaren, plus geactualiseerde inschattingen voor de resterende periode tot en met einde van de economische levensduur. Zonodig tevens een herberekening van de geraamde CO2 emissiereductie. | Essentiële wijzigingen of vertragingen in het project kunnen leiden tot een herbeoordeling van het project, aanpassing van de jaarlijkse voorschotten en/of terugvordering van reeds betaalde voorschotten. |
Subsidievaststelling (10 jaar na start van exploitatiefase) | Op basis van de werkelijke investeringskosten, de werkelijke exploitatiekosten, opbrengsten en productievolume voor de achterliggende projectjaren. Ondersteuning middels controleverklaring van de accountant. | Vaststellen van de subsidie en indien van toepassing, hanteren van claw-back. |
De NIKI is een tenderregeling. Aanvragen die positief op hun haalbaarheid worden beoordeeld, worden daarvoor uitsluitend gerangschikt op basis van het uitgebrachte bod in euro’s per ton vermeden CO2. Deze werkwijze is een inhoudelijke invulling van de voorwaarde in de CEEAG, dat bij tenders het rangschikkingscriterium een directe relatie moet hebben tot het na te streven beleidsdoel van de steunmaatregel (voor de NIKI: aanzienlijke CO2-emissiereductie). Het is van belang te benadrukken dat voor aanvragen die worden gerangschikt, het bod in euro’s per ton vermeden CO2 niet alleen leidend is in de rangschikking, maar ook dat het bod zelf niet wordt beoordeeld en daarom ook niet kan worden gewijzigd. Wel dient het bod, of beter gezegd: de haalbaarheid daarvan, te worden onderbouwd door het benodigde subsidiebedrag te berekenen met de rekenmethode die in dit document wordt beschreven. De aanvrager dient daarbij uit te gaan van hetzelfde productievolume en verwachte CO2-emissiereductie als in de berekeningen met de NIKI CO2 reductiemethode. De gevraagde subsidie dient echter te worden berekend door het bod met de verwachte CO2-emissiereductie te vermenigvuldigen. Een te groot verschil tussen de benodigde subsidie en de gevraagde subsidie kan gezien worden als een financieel te risicovolle situatie, met name als onduidelijk is hoe het verschil tussen het bod en de benodigde subsidie opgebracht gaat worden. De aanvraag wordt dan afgewezen op onvoldoende onderbouwing van de (financiële) haalbaarheid. De subsidie die projecten ontvangen is gebaseerd op een combinatie van investeringskosten (CAPEX) en exploitatiekosten (OPEX). De rekenmethode begint met het vaststellen van de netto contante waarde (NCW) van de kasstromen, waarbij alle toekomstige inkomsten en uitgaven naar het heden worden verdisconteerd. Door deze NCW te delen door het productievolume gedurende het project, wordt een NCW per eenheid product verkregen. Dit is een maatstaf voor de gemiddelde huidige netto productiekosten per eenheid product. Vervolgens worden deze productiekosten vergeleken met de toekomstige marktprijzen van vergelijkbare producten. In de uitbetaling van de voorschotbedragen kunnen de investeringsfase en de exploitatiefase onderscheiden worden. In de toelichting op de NIKI zijn beide fasen nader uiteengezet. In het bijzonder voor de exploitatiefase geldt dat de voorschotten gedurende een NIKI-project een aantal keer worden bijgesteld aan de hand van de herberekening van de benodigde subsidie. Deze herberekeningen dienen om overstimulering te voorkomen en terugvordering van te veel verstrekte voorschotten zo veel mogelijk te vermijden. Benadrukt wordt dat het hierbij alleen gaat om herberekening van het voorschot en niet om tussentijdse bijstelling van de subsidie. Deze zal pas 10 jaar na de start van de exploitatiefase van het project (einde NIKI-project) definitief worden vastgesteld. Het subsidiebedrag bij vaststelling is maximaal het in de aanvraagfase toegekende subsidiebedrag. Er kan derhalve geen verhoging plaatsvinden.
1.2: Leeswijzer en inhoudsopgave
In hoofdstuk 2 wordt gedetailleerd ingegaan op de rekenmethode en de stappen die nodig zijn om deze toe te passen. Hoofdstuk 3 beschrijft in welke fasen van het NIKI-project de onderneming (de aanvrager en tevens ontvanger van de NIKI subsidie) de rekenmethode dient te gebruiken, en hoe dat bijdraagt aan verantwoording en verslaglegging van de bereikte resultaten van het NIKI-project.
1. | Inleiding |
1.1 | Introductie rekenmethode voor subsidieberekening NIKI |
1.2 | Leeswijzer en inhoudsopgave |
1.3 | Begrippenlijst |
2. | Rekenmethodiek subsidie NIKI |
2.1 | Rekenmodel op basis van kasstromen |
2.2 | Berekening |
2.3 | Stappenplan berekening |
Stap 1 – De totale economische levensduur | |
Stap 2 – Bepaal de investeringskosten (CAPEX) | |
Stap 3 – Bepaal de omzet | |
Stap 4 – Bepaal de exploitatiekosten (OPEX) | |
Stap 5 – Verminder de exploitatiekosten (OPEX) met eventuele operationele voordelen | |
Stap 6 – Verdisconteer de OPEX en de omzet | |
Stap 7 – Europese Subsidie | |
3. | Toepassing rekenmethode gedurende NIKI-project |
3.1 | Algemeen |
3.2 | De investeringsfase |
3.3 | De exploitatiefase |
3.4 | Vaststelling |
1.3: Begrippenlijst
Begrip | Toelichting |
---|---|
Benodigde subsidie | Het bedrag dat, op basis van alle data voor de kosten en opbrengsten, de investering in de NIKI-installatie een rendement oplevert dat gelijk is aan de WACC. |
Claw-back | Het mechanisme ter voorkoming van oversubsidiëring, waarbij een vermindering van de toegekende subsidie wordt verdeeld tussen de subsidieontvanger en de subsidieverstrekker. |
Economische levensduur | De economische levensduur van een activa verwijst naar de periode waarin het actief naar verwachting economisch waarde genereert, voordat het niet langer kosteneffectief is om het te gebruiken. |
Gevraagde subsidie | Het bedrag dat de ondernemer berekent door het bod te vermenigvuldigen met de vermeden CO2-emissie. |
Investeringsfase | De investeringsfase van een NIKI-project omvat de investeringsactiviteiten. De investeringsfase begint wanneer de eerste bindende verplichting wordt aangegaan die een investering onomkeerbaar maakt en loopt tot aan de start van de exploitatiefase en duurt maximaal 4 jaar. |
Investeringskosten (CAPEX) | Alle primaire uitgavenposten die samen de totale investeringskosten vormen, noodzakelijk voor de voltooiing van de investeringsfase en start van de exploitatiefase van het NIKI-project, gemaakt gedurende de investeringsfase. |
Levelized Cost of Production (LCOP) | Alle uitgaven die betrokken zijn bij het produceren van een product, inclusief operationele en onderhoudskosten, brandstofkosten (indien van toepassing) en eventuele andere relevante kosten. Deze kosten worden vervolgens gedeeld door de totale hoeveelheid product die gedurende de economische levensduur van het project wordt geproduceerd. |
Netto Contante Waarde (NCW) | Alle toekomstige inkomsten en uitgaven die naar het heden zijn verdisconteerd. |
Exploitatiefase | De exploitatiefase van een NIKI-project omvat de exploitatieactiviteiten. De exploitatiefase van een NIKI-project begint op het moment dat de NIKI-installatie operationeel wordt en duurt in beginsel 10 jaar. De exploitatiefase van de NIKI installatie duurt langer, namelijk tot en met het einde van de economische levensduur daarvan. |
Exploitatie kosten (OPEX) | Alle uitgaven die essentieel zijn voor de installatie en operationalisering van de NIKI-installatie(s). Hier vallen de volgende categorieën onder: Vaste OPEX, variabele OPEX en onderhoudskosten CAPEX. |
Technische levensduur | De maximale periode waarin een installatie in staat is om naar behoren te functioneren. Deze periode omvat de tijd vanaf de ingebruikname tot het moment waarop het actief niet meer bruikbaar is vanwege slijtage, veroudering van materialen, of technologische veroudering. |
Toegekende subsidie | Het bedrag dat middels de subsidiebeschikking is toegezegd aan een ondernemer voor de uitvoering van zijn NIKI-project. |
Vastgestelde subsidie | Het bedrag waarop middels de subsidievaststelling een ondernemer voor het uitgevoerde NIKI-project definitief recht heeft. |
2: Rekenmethodiek subsidie NIKI
Dit hoofdstuk biedt een uiteenzetting van de rekenmethode die moet worden gehanteerd door de aanvrager om bij de subsidieaanvraag, gedurende het NIKI-project, en bij de aanvraag tot subsidievaststelling, de benodigde subsidie te berekenen. De stappen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de berekeningen worden beschreven, beginnend bij de formule voor de benodigde subsidie en de stappen zoals opgenomen in paragraaf 2.3. Het doel is om de aanvrager een grondig begrip te verschaffen van zowel de procedurele aspecten als de belangrijkste variabelen binnen het model.
2.1: Rekenmodel op basis van kasstromen
De NIKI-regeling is gebonden aan een juridisch kader dat enkel de begrippen kosten en baten kent. Echter, zoals ook in paragraaf 1.1 staat beschreven dient het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ op kasstroombasis te worden ingevuld. Daar waar in deze handleiding de begrippen kosten en baten staan vermeld is sprake van respectievelijk uitgaven en inkomsten.
2.2: Berekening
Het model gaat uit van gebruikelijke bedrijfseconomische principes waarbij toekomstige kasstromen worden verdisconteerd op basis van de WACC en het rendement wordt berekend over de volledige economische levensduur van de investering (de NIKI-installatie). De investeringen worden daarom volledig opgevoerd, waarbij deze uitgaven niet worden verdisconteerd. De kasstromen tijdens de exploitatiefase worden wel verdisconteerd, waarbij de jaarlijkse netto kosten worden verminderd met de verkoopopbrengst van de NIKI-producten (baten). In formule:
• CAPEX: investeringskosten • OPEX: exploitatiekosten verminderd met eventuele operationele voordelen • WACC: Weighted Average Cost of Capital voor de onderneming • n: het relevante operationele jaar • N: economische levensduur van de NIKI-installatie • €markt: gewogen gemiddelde marktprijs van het product in jaar n. • Eenheden geproduceerd: productievolume in jaar n. Bij de berekening moeten alle bedragen exclusief btw worden opgenomen, tenzij de aanvrager niet in staat is de btw te verrekenen. Te betalen vennootschapsbelasting (zie paragraaf 2.3, Stap 4), dat toe te rekenen is aan het NIKI-project maakt onderdeel uit van de exploitatiekosten. Alle kosten moeten ‘technisch noodzakelijk en uitsluitend dienstbaar’ zijn aan de NIKI-installatie(s), het operationaliseren van NIKI-installaties en het exploiteren van de NIKI-installaties, zoals ook van toepassing is in de Energie-investeringsaftrek (EIA). Indien de kosten niet uitsluitend dienstbaar zijn aan het NIKI-project, dient de aanvrager de kosten in aanmerking te nemen indien en voor zover die zien op het NIKI-project. Het toegepaste allocatiemechanisme dient degelijk onderbouwd te worden in de aanvraag. Gedurende de exploitatieperiode van het NIKI-project mag er voor elementen die in beide methodieken voorkomen geen verschil in hoeveelheden (in/output) zijn tussen de rekenmethode en de hoeveelheden waarmee de CO2-berekening is uitgevoerd. Hierbij dient men ook rekening te houden met een mogelijk verschil in hoeveelheden tussen een NIKI- en een referentieproduct, in het geval dat deze producten niet fysiek identiek zijn.
2.3: Stappenplan berekening
De rekenmethode is opgebouwd uit zeven stappen. In de volgende secties wordt elk van deze zeven stappen in nader uitgewerkt.
De NIKI geeft subsidie voor investeringsactiviteiten en voor exploitatieactiviteiten, de laatste gedurende de eerste 10 jaar van de exploitatie van de NIKI-installatie. Het benodigde subsidiebedrag wordt in de rekenmethode berekend over de gehele economische levensduur van de NIKI-installatie, de subsidie wordt verstrekt in de eerste 10 jaar van de exploitatiefase. De totale economische levensduur is minimaal 20 jaar. De methode voor het bepalen van de exploitatiekosten na 10 jaar tot einde economische levensduur staat beschreven in Stap 4 ‘Bepaal de exploitatiekosten (OPEX) voor de operationele fase’. Na 10 jaar exploitatie vindt een herberekening van het subsidiebedrag plaats op basis van werkelijk gemaakte kosten en opbrengsten en volgt een vaststelling. Het is een vereiste dat de economische levensduur van een NIKI-installatie langer zal zijn dan de exploitatiefase van 10 jaar van het NIKI-project. Hierbij is van belang dat de aanvrager bij het indienen van het bod aannemelijk maakt dat de NIKI-installatie ook na jaar 10 operationeel blijft en na die 10 jaar zonder subsidie rendabel kan opereren. Dit houdt in dat er jaarlijks, zonder subsidie, positieve operationele kasstromen gerealiseerd worden. In stap 2 worden de investeringskosten (CAPEX) berekend voor een NIKI-project. De investeringskosten moeten ‘technisch noodzakelijk en uitsluitend dienstbaar’ zijn aan de NIKI-installatie(s) en het operationaliseren van NIKI-installaties, zoals ook van toepassing is in de EIA. Indien de kosten niet uitsluitend dienstbaar zijn aan het NIKI-project, dient de aanvrager de kosten in aanmerking te nemen voor zover die zien op het NIKI-project. NIKI-installaties zijn die installaties waarmee het milieuvoordeel in het NIKI project wordt behaald. In deze stap worden de investeringskosten nader toegelicht. Kosten voor het vervangen of herstellen van installatie(s) mogen niet in de investeringsfase opgenomen te worden. Deze kosten maken onderdeel uit van de exploitatiekosten zoals opgenomen onder stap 4. De investeringsfase van een NIKI-project begint uiterlijk 12 maanden na het toekennen van de beschikking en niet eerder dan het moment waarop de eerste bindende verplichting wordt aangegaan die een investering onomkeerbaar maakt, bijvoorbeeld de definitieve bestelling van apparatuur of het starten van bouwwerkzaamheden. De subsidie wordt in deze periode uitgekeerd op basis van een mijlpaalmethode. Bij het indienen van de subsidieaanvraag kan de aanvrager aangeven op welke momenten in het ontwikkelingsproces de investeringssteun nodig is. Op deze manier heeft de aanvrager de ruimte om het investeringsproces te optimaliseren met de zekerheid dat de investeringssteun op de juiste momenten wordt ontvangen. Elke mijlpaalperiode dient te worden afgesloten met een concreet definieerbaar resultaat van uitgevoerde activiteiten in het project. De mijlpalen dienen onderbouwd te worden in het NIKI-projectplan. Alle subsidiabele kosten die gemaakt zijn in aanloop naar het te behalen resultaat dienen opgenomen te worden in deze mijlpaal. De aanvrager dient minimaal 3 en maximaal 5 mijlpalen te formuleren voor het NIKI-project. Een mijlpaal kan niet het verkrijgen van een subsidiebeschikking zijn. Het totaal van het voorschot in de investeringsfase mag niet hoger zijn dan het laagste van de volgende bedragen die bij aanvraag met de NIKI rekenmethode zijn berekend: • 40% van de gevraagde subsidie; of • De totale investeringskosten bij aanvraag. Na afloop van de investeringsperiode berekent de aanvrager opnieuw de benodigde subsidie. In deze berekening wordt rekening gehouden met de daadwerkelijke investeringskosten en moeten tevens nieuwe inschattingen worden aangedragen voor de exploitatiefase. Bereken de totale aankoopprijs van de installaties en machines voor de realisatie van het project. Dit omvat betalingen aan derden voor engineeringskosten na toekenning van de subsidie, het voorbereiden van de NIKI-installaties en het zorgen dat de installaties klaar zijn voor gebruik. De onderstaande kosten kunnen hiervoor relevant zijn, deze lijst is niet limitatief. Aankoopprijs van installaties en machines: Dit omvat de kosten voor de aanschaf van alle fysieke activa voor het NIKI-project. Engineering en ontwerp na FID: Kosten die gemaakt worden voor engineeringdiensten na de toekenning van de subsidie. Dit omvat het ontwerp en de optimalisatie van de NIKI-installaties, alsook eventuele aanpassingen die nodig zijn om aan specifieke projectvereisten te voldoen. Voorbereidingskosten van de locatie: Kosten voor het klaarmaken van de locatie waar de NIKI-installaties worden geplaatst. Dit kan grondwerk, funderingen, en de inrichting van de locatie omvatten, zodat deze geschikt is voor installatie en gebruik. Kosten voor de sloop van bestaande installaties zijn uitgesloten. Aanvragers kunnen bovenstaande kosten aantonen door middel van bijvoorbeeld offertes, inkooporders, en facturen van leveranciers, afhankelijk van de fase waarin de aanvrager zich bevindt. De documentatie moet de specificaties en prijzen van elk item omvatten, evenals de overeenkomstige betalingsbewijzen. Onderstaande kosten maken nadrukkelijk geen onderdeel uit van de investeringskosten: • Kosten voor reeds bestaande installaties: tenzij het gaat om kosten voor het aanpassen van deze installaties om ze geschikt te maken voor het project. • Exploitatiekosten (OPEX): Lopende kosten voor het functioneren van de installaties, zoals energieverbruik, routine-onderhoud, reparaties, en arbeidskosten. Zie hiervoor Stap 4. • Training van Personeel (Buiten Inbedrijfstelling): Kosten voor het opleiden van personeel dat niet direct gerelateerd is aan het operationeel maken van de nieuwe installaties. • Onderzoek en Ontwikkeling (R&D): Kosten die gemaakt worden voor onderzoek en ontwikkeling die niet direct gelinkt zijn aan de ontwikkeling of verbetering van de specifieke NIKI-installaties of machines voor het project. Hierbij kan gedacht worden aan het optimaliseren van andere installaties in de bedrijfsvoering. • Marketing en Verkoopkosten: Uitgaven voor marketingactiviteiten, marktonderzoek, en verkoopinspanningen die niet direct bijdragen aan de aanschaf, installatie, of inbedrijfstelling van fysieke activa. • Financieringskosten: Rente, afsluitkosten van leningen en andere financiële lasten. Arbeidskosten en extern ingehuurd personeel: de arbeidskosten voor eigen medewerkers en extern ingehuurd personeel die nodig zijn voor de installatie van de NIKI-installaties, dienen te zijn gebaseerd op de daadwerkelijke kosten. Kosten van kranen, steigers en tijdelijke voorzieningen: de kosten van de kranen, steigers, tijdelijke voorzieningen ten behoeve van het NIKI-project. Investeringen in infrastructuur: de investeringen in infrastructuur voor de realisatie van het NIKI-project. De volgende kosten zijn uitgezonderd; kosten gerelateerd aan milieueffecten, kosten met betrekking tot landgebruik en milieu-impact veroorzaakt door anderen dan de aanvrager. De waarde van investeringen in infrastructuur die kan worden toegerekend aan het NIKI-project is onderdeel van de CAPEX. De hoogte van dit bedrag wordt bepaald door de ratio van de economische levensduur van de NIKI-installatie ten opzichte van de totale boekhoudkundige afschrijfperiode van de investeringen in de desbetreffende infrastructuur, voor zover de boekhoudkundige afschrijvingsperiode langer is dan de economische levensduur. Ter illustratie: Er vindt een infrastructuurinvestering plaats van € 500.000. Er wordt een totale afschrijvingsperiode van 50 jaar gehanteerd met een economische levensduur van 25 jaar. Dan dient men de CAPEX als volgt op te voeren: (25/50) * € 500.000 = € 250.000. Dit bedrag wordt niet verdisconteerd. Aansluiten externe verbindingen: Bereken de kosten gerelateerd aan het aansluiten op externe verbindingen voor het NIKI-project. Deze investeringen worden op dezelfde wijze opgevoerd in de rekenmethode als investeringen in infrastructuur, zie bovenstaand punt. Voorbeelden: • Elektriciteit: Het gaat hier bijvoorbeeld om een nieuwe aansluiting op het net of de bestaande verbinding moet worden uitgebreid. Alle kosten gerelateerd hieraan moeten worden overwogen bij het bepalen van de relevante kosten, voor zover deze niet zijn gemaakt voordat de NIKI-aanvraag is ingediend. • CO2: In gevallen waar CO2-infrastructuur betrokken is, kunnen de kosten gerelateerd aan het aansluiten op de hoofdinfrastructuur worden meegenomen in de relevante kostenberekening. • Warmte: Net als bij CO2, in gevallen waar warmte-infrastructuur betrokken is, kan investering in infrastructuur gerelateerd aan het aansluiten op de hoofdinfrastructuur worden opgenomen. • Circulaire of biobased grondstoffen: de kosten gerelateerd aan voorbehandeling, infrastructuur en nutsvoorzieningen kunnen worden overwogen in de relevante kostenberekening. • Waterstof: Vergelijkbaar met Warmte en CO2. • Overig: Extra kosten in vergelijking met de meest gebruikte fossiele referentie, bijvoorbeeld nafta vergeleken met een fossiel naftanet. • Installatie en inbedrijfstelling: Kosten voor het installeren van de NIKI-apparatuur en NIKI-machines, en het operationeel maken daarvan. Dit kan ook trainingen voor personeel omvatten, zodat zij de apparatuur correct kunnen bedienen en onderhouden. Let wel, zoals aangeven zijn dit alleen kosten die technisch noodzakelijk en uitsluitend dienstbaar zijn voor de realisatie van het project. Het aanpassen van installaties om deze geschikt te maken voor de uitvoering van het NIKI-project zijn toerekenbaar aan de investeringskosten. Reguliere onderhoudskosten van NIKI-installaties zullen onder stap 4 besproken worden. Deze uitgaven versterken de operationele capaciteit of efficiëntie van de NIKI-installatie(s), en worden daarom beschouwd als investeringen die de fundamentele waarde van de NIKI-installatie(s) verhogen. De aanvrager dient de volgende stappen te zetten om de noodzakelijke aanpassingskosten te berekenen: 1) De onderhoudskosten gedurende de investeringsfase indien er een noodzaak is om kapitaalgoederen te vervangen die essentieel zijn voor de voortzetting van de werking van de NIKI-installaties in hun huidige staat en geen deel uitmaken van regulier onderhoud. 2) Daarnaast moeten de aankoop- en installatiekosten voor nieuwe materialen worden berekend en geen deel uitmaken van regulier onderhoud. Het gaat hier om het vaststellen van de aanschafkosten van bedrijfspanden voor de realisatie van het NIKI-project. De volgende kosten zijn uitgezonderd: kosten gerelateerd aan milieueffecten, kosten met betrekking tot landgebruik en milieu-impact veroorzaakt door anderen dan de aanvrager. Deze kosten vormen een fundamenteel onderdeel van de initiële investeringen, aangezien ze de fysieke basis leggen waarop het project wordt gebouwd en ontwikkeld. In geval bedrijfspanden voor meer dan alleen een NIKI-project wordt aangewend, dient de aanvrager aannemelijk te maken of en welk deel hiervan toe te rekenen zijn aan het NIKI-project. De kosten dienen naar verhouding meegenomen te worden. De focus ligt op het identificeren en berekenen van de totale kosten die geassocieerd zijn met de aanschaf van deze activa. De waarde van investeringen in gebouwen die kan worden toegerekend aan het NIKI-project is onderdeel van de CAPEX. De hoogte van dit bedrag wordt bepaald door de ratio van de economische levensduur van de NIKI-installatie ten opzichte van de totale boekhoudkundige afschrijfperiode van de investeringen in het desbetreffende gebouw, voor zover de boekhoudkundige afschrijvingsperiode langer is dan de economische levensduur. Ter illustratie: Er vindt een investering in een gebouw plaats van € 500.000. Er wordt een totale afschrijvingsperiode van 50 jaar gehanteerd met een economische levensduur van 25 jaar. Dan dient men de CAPEX als volgt op te voeren: (25/50) * € 500.000 = € 250.000. Dit bedrag wordt niet verdisconteerd. Bij het zorgvuldig berekenen van de investeringskosten, voor een NIKI-project, is het essentieel om expliciet rekening te houden met het feit dat bepaalde kosten moeten worden uitgesloten van deze berekening. Onderstaande kosten maken geen deel uit van de investeringskosten. Kosten, investeringen en aankopen die voor de datum van indiening van de NIKI-aanvraag zijn gemaakt: Kosten, investeringen en aankopen die gemaakt zijn voordat de NIKI-aanvraag is ingediend, bevinden zich in een specifieke categorie die belangrijke implicaties heeft voor het aanvraagproces en de financieringsmogelijkheden. Deze uitgaven kunnen variëren van voorbereidende studies en ontwerpen tot de aanschaf van apparatuur of zelfs initiële bouwwerkzaamheden. Hoewel deze kosten essentieel kunnen zijn geweest voor de voorbereiding en planning van het project, mogen ze niet meegenomen worden in de berekening van de investeringskosten. Kosten voor grond: Kosten voor aankoop van grond zijn uitgesloten. Onderhoudskosten: Deze kunnen worden meegenomen als exploitatiekosten. Zie onder Stap 3 van de berekening van de exploitatiekosten. Kosten om bestaande activiteiten of productiecapaciteit te beëindigen: Kosten gerelateerd aan het beëindigen van bestaande activiteiten of productiecapaciteit gericht op het afbouwen of stopzetten van bedrijfsprocessen of -faciliteiten, zijn uitgesloten voor de investeringskosten. Dit kan onder meer de kosten omvatten voor het uitfaseren van verouderde apparatuur, het sluiten van fabrieken of productielijnen, en het afvloeien van personeel. Sloopkosten van bestaande installaties zijn uitgesloten. Kosten van goodwill, intellectueel eigendom en vergunningen: Kosten voor bijvoorbeeld het onderhouden van de IE-rechten zijn niet toegestaan, maar de aanvraag voor een patent, merkrecht of intellectueel eigendom kan worden opgenomen. Restwaarde NIKI-installatie: In het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ wordt de restwaarde van de NIKI-installatie aan het eind van de economische levensduur (minimaal 20 jaar) gelijkgesteld aan € 0,–. Voor elk NIKI-product moet volgens de instructies in de CO2-berekeningsmethode een referentieproduct worden bepaald. Marktprijzen dienen voor de gehele economische levensduur van de NIKI-installatie te worden opgevoerd. Zowel werkelijke resultaten als projecties van referentiemarktprijzen maken deel uit van de controle door een accountant. Marktprijsgegevens worden verondersteld bekend te zijn bij de aanvragers, gezien hun huidige activiteiten in de markt of de markten die ze zullen betreden na het voltooien van het NIKI-project. Hierdoor kennen zij de marktprijzen van de producten waarmee ze concurreren of die ze zullen vervangen. In veel gevallen zullen aanvragers hun eigen bestaande productiefaciliteiten willen verbeteren en zijn ze daarom al goed bekend met kosten en marktprijzen. De marktprijs refereert in dit kader naar de gewogen gemiddelde marktprijs die relevant is voor het berekenen van de subsidie. Marktprijsgegevens zijn beschikbaar voor de meeste sectoren. Voor producten met een duidelijke marktprijs die van toepassing is in de lidstaten, kunnen aanvragers ervoor kiezen om een vaste bron voor de referentieprijs te specificeren. De prijs van de meeste producten zal per land variëren, daarom moeten aanvragers in elk geval de meest geschikte referentie voorstellen. Over het algemeen is historische informatie vaak beschikbaar, evenals beperkte spot- en futureshandelsprijzen. De prijsstelling voor specialty chemicals is bijvoorbeeld relatief transparant, maar aanvragers hebben waarschijnlijk al activiteiten in de relevante sector of uitgebreid onderzoek gedaan om nieuwe markten te betreden. Aanvragers moeten rekening houden met de mogelijkheid dat de geproduceerde producten tegen een groene premie kunnen worden verkocht in vergelijking met de bestaande ‘grijze’ alternatieven. De haalbare marktverkoopprijs van het nieuwe product geproduceerd door de aanvrager is de referentieprijs. Het is essentieel dat aanvragers duidelijk de reden voor de ‘groene’ prijspremie of het ontbreken daarvan uitleggen en bewijs leveren dat zo’n premie mogelijk is (bijvoorbeeld door details van een afnameovereenkomst of een ander verifieerbaar middel te leveren). Als een prijspremie slechts in een beperkt aantal jaren wordt verwacht, moet dit duidelijk worden uitgelegd door de aanvrager. Er moet ook consistentie zijn tussen de productprijsvoorspelling in het financiële model van de aanvrager en de projectproductprijs die wordt gebruikt om relevante kosten te bepalen. De geproduceerde eenheden vertegenwoordigen de output per jaar gedurende de economische levensduur van de NIKI-installatie. De hoeveelheden moeten overeenkomen met de cijfers in de berekening van de CO2-emissiereductie. In stap 4 worden de exploitatiekosten gedurende de economische levensduur van de NIKI-installatie (minimaal 20 jaar) berekend. De volgende vier categorieën worden onderscheiden: • vaste exploitatiekosten; • variabele exploitatiekosten; • onderhoudskosten; en • vennootschapsbelasting en energie-investeringsaftrek (EIA). Het is van belang dat deze kostentechnisch noodzakelijk en uitsluitend dienstbaar zijn aan het NIKI-project. Zoals al eerder vermeld in deze handleiding gaat het hier om kasstromen, de verwachte uitgaven dienen in het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ te worden opgenomen op het moment dat deze plaatsvinden. Binnen het kader van het NIKI-project dienen de opgenomen vaste exploitatiekosten nadrukkelijk gerelateerd te zijn aan de activiteiten en doelstellingen van het project. Dit betekent dat alleen die kosten die direct voortvloeien uit of noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het NIKI-project in aanmerking komen. Het onderscheid tussen algemene bedrijfskosten en project specifieke exploitatiekosten vereist een zorgvuldige administratie, transparante allocatiemechanismes en planning om te waarborgen dat aan de financieringscriteria wordt voldaan. Het allocatiemechanisme dient in de aanvraag te worden onderbouwd. Bij het berekenen van de exploitatiekosten dient de aanvrager de volgende prijsprojecties in euro’s (€) te hanteren:
Voor de vaststelling van de hoogte van de nettarieven dient de aanvrager de bij de aanvraag geldende nettarieven te hanteren met een jaarlijkse stijging van 6%. Voor de vaststelling van de hoogte van de energiebelasting geldt de op het moment van indiening geldende tarieven, zoals opgenomen in hoofdstuk 6 van de Wet belastingen op milieugrondslag. Voor de gratis EU ETS rechten dient de aanvrager een lineaire afbouw van de vrije allocatie te hanteren waarbij de huidige allocatie vanaf 2025 lineair afneemt tot 0 in 2040. Voor de vaststelling van de hoogte van de CO2-heffing geldt de op het moment van indiening geldende tarieven, zoals opgenomen in hoofdstuk 6B van de Wet belastingen op milieugrondslag. De tarieven voor het laatste jaar zoals deze in de wet is opgenomen dienen aangehouden te worden voor alle daaropvolgende jaren bij de toepassing van de rekenmethode. Voor de vaststelling van het aantal dispensatierechten geldt de op het moment van indiening geldende methode, zoals opgenomen in hoofdstukken 6B en 16B van de Wet belastingen op milieugrondslag. Overtollige dispensatierechten die toe te schrijven zijn aan de NIKI mogen niet verhandeld worden. Indien bij de herrekening blijkt dat de aanvrager toch dispensatierechten blijkt over te houden en deze inmiddels ook verhandeld heeft, dan dient men deze tegen de transactiewaarde te waarderen en van de benodigde subsidie af te trekken. Vaste exploitatiekosten vormen een essentieel onderdeel van de dagelijkse bedrijfsvoering en kunnen aanzienlijk variëren per bedrijf, afhankelijk van de sector, bedrijfsgrootte, en specifieke bedrijfsmodellen. De meest voorkomende vaste exploitatiekosten zijn hieronder opgenomen: • Huur of Lease van bedrijfsruimte • Brutoloonkosten • Verzekeringen Variabele exploitatiekosten fluctueren direct met de productie- of verkoopvolumes. Deze kosten veranderen afhankelijk van de bedrijfsactiviteit. De variabele exploitatiekosten omvatten onder andere: • Grondstoffen en materialen • Energieverbruik • Brandstofkosten • Verpakkingsmaterialen • Verzend- en Transportkosten • Utilities, zoals verbruik van stoom, water en perslucht. Deze uitgaven zijn van belang voor de voortzetting van projecten en het behoud van de operationele capaciteit in hun huidige staat. Voorbeelden hiervan zijn de vervanging van cruciale apparatuur of andere significante eenmalige aankopen die naar verwachting periodiek zullen voorkomen gedurende de levensduur van het project. Alle kosten die gerelateerd zijn aan het onderhoud of de vervanging van kapitaalgoederen moeten zorgvuldig worden geëvalueerd om te bepalen of deze cruciaal zijn voor de voortzetting van het project. Dit betekent dat kosten voor de vervanging van essentiële apparatuur of significante eenmalige aankopen, die verwacht worden periodiek te gebeuren gedurende de levensduur van het project, duidelijk moeten worden onderscheiden van andere kapitaalinvesteringen. Per jaar dient de daadwerkelijk te betalen VPB opgenomen te worden in het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ dat toerekenbaar is aan het NIKI-project. Meer specifiek gaat het om de VPB als onderdeel van de operationele kasstroom (OPEX). Let op: het gaat hier om kasstromen en dus niet de te betalen VPB (jaarlast VPB) over de behaalde winst in het desbetreffende boekjaar maar om het voorschot van het desbetreffende boekjaar en afrekening van oudere jaren Als voor (onderdelen) van de NIKI-installatie een EIA-verklaring wordt verkregen dan zal dit de te betalen vennootschapsbelasting verlagen en dus van invloed zijn op het benodigde subsidiebedrag. Het EIA-voordeel moet daarom meegenomen worden in het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ in de vorm van een lagere Vpb-afdracht in de betreffende jaren voor het berekenen van het benodigde subsidiebedrag. Hoewel dit uit de bovenstaande methodiek blijkt, volgt hieronder een opsomming van kosten die in ieder geval van de exploitatiekosten zijn uitgesloten: • afschrijvingen en amortisatie van de NIKI-installaties, dit zijn geen kasstromen; • afschrijvingen en amortisatie van bestaande installaties vóór NIKI die zijn gewijzigd vanwege het NIKI-project (bijvoorbeeld in geval van elektrificatie, procesefficiëntie), dit zijn geen kasstromen; • financieringskosten: rente, afsluitkosten van leningen en andere financiële lasten; • kosten die deel uitmaken van de investeringskosten; en • kosten voor zover die niet technisch noodzakelijk en niet uitsluitend dienstbaar zijn aan het NIKI-project. Bij het beoordelen van de jaarlijkse exploitatiekosten, is het essentieel om deze te corrigeren met de operationele baten. Deze voordelen kunnen voortkomen uit de volgende zaken: • de extra inkomsten uit de verkoop van EU ETS-uitstootrechten; en • de extra inkomsten uit de verkoop van emissierechten voor de Nederlandse CO2-heffing. Om de extra inkomsten uit de verkoop van EU ETS-uitstootrechten vast te stellen, zijn de volgende elementen nodig: i. De directe CO2-uitstoot van alle broeikasgasinstallaties binnen het NIKI-proces, die toerekenbaar is onder het EU-ETS; ii. De verwachte hoeveelheid gratis rechten voor diezelfde broeikasgasinstallaties; Om projecten onderling vergelijkbaar te maken, moeten alle aanvragers dezelfde CO2-prijsvoorspelling en afbouwpad van gratis rechten gebruiken, die door de Nederlandse overheid zullen worden verstrekt. Realisatie van een NIKI-project kan ook resulteren in een overschot aan verhandelbare emissierechten voor de Nederlandse heffing. Als de aanvrager van plan is om deze rechten over te dragen, dan wordt deze transactie beschouwd als inkomsten door verkoop van deze rechten en dus eveneens meegenomen als operationele voordelen in het ‘NIKI rekenmodel subsidie’. Aanvragers moeten aannemelijk maken wat de hoeveelheid overtollige emissierechten is en in hoeverre dit toe te schrijven is aan het NIKI-project. Deze berekening dient in het klimaatplan nader te worden toegelicht. Om projecten onderling vergelijkbaar te maken, moeten alle aanvragers dezelfde CO2-heffingsprijsvoorspelling en afbouwpad van dispensatierechten gebruiken, die door de Nederlandse overheid zullen worden verstrekt. De maximale ondersteuning wordt berekend door toekomstige kasstromen naar de huidige waarde te disconteren. De disconteringsvoet die gebruikt moet worden, is de gewogen gemiddelde vermogenskostenvoet (WACC) van het bedrijf. De WACC moet worden berekend met behulp van de volgende formule:
De onderstaande tabel biedt een overzicht van welke partij de informatie levert (de aanvrager of de Nederlandse overheid) en welke bron gebruikt zal (moeten) worden.
Parameter | Omschrijving | Aangeleverd door | Bron |
---|---|---|---|
E | Totaal eigen vermogen gebruikt voor de financiering van het project | Aanvrager | Jaarrekening aanvrager |
D | Totaal vreemd vermogen gebruikt voor de financiering van het project | Aanvrager | Jaarrekening aanvrager |
rf | Risicovrije rentevoet | Nederlandse overheid (voorgeschreven) | 2,7% |
Β | Eigen vermogen beta | Aanvrager | Bedrijfsspecifieke unlevered beta. In het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ wordt deze gecorrigeerd voor de daadwerkelijke leverage van de aanvrager blijkend uit de meest recente jaarrekening |
ERP | Equity risk premium | Nederlandse overheid (voorgeschreven) | 5,2% |
DP | Schuldpremie | Aanvrager | De opslag die de onderneming betaalt op vreemde vermogen boven de risicovrije rentevoet (opgave bank, jaarrekening) |
T | Belastingtarief | Nederlandse overheid (voorgeschreven) | 25,8% |
De WACC wordt toegepast om toekomstige inkomsten- en kostenstromen over de economische levensduur van de NIKI-installatie te verdisconteren en ze vergelijkbaar te maken. Aanvragers dienen de verplichte formule als onderdeel van het NIKI-schema correct toe te passen om de WACC te berekenen bij aanvraag. Deze zal vervolgens ook worden gebruikt tijdens de monitoringsfase van het project. Of de formule correct is toegepast, wordt bij de aanvraag gecontroleerd. Veel aanvragers zullen ervaren en bekend zijn met de kosten van eigen vermogen en vreemd vermogen – en dus de WACC die voor hun project gebruikt moet worden. Voor de bepaling van de Beta, die als input dient voor de berekening van de WACC, kunnen aanvragers één van de volgende methoden hanteren: 1. De ‘Unlevered Beta adjusted for cash’ voor West-Europa, per sector, zoals gepubliceerd door Professor Damodaran (zie https://pages.stern.nyu.edu/~adamodar/pc/datasets/betaEurope.xls); 2. De eigen, voor kasmiddelen gecorrigeerde Beta, uitsluitend voor beursgenoteerde ondernemingen, onder vermelding van de bron en de gehanteerde berekeningsmethode; of 3. Een gemiddelde, voor kasmiddelen gecorrigeerde Beta van vergelijkbare beursgenoteerde ondernemingen. Kiest u voor optie 3, dan moet uw onderbouwing en berekening voldoen aan de volgende voorwaarden: a. De gemiddelde Beta is afgeleid uit ten minste vijf en maximaal zeven beursgenoteerde ondernemingen; b. U onderbouwt waarom deze ondernemingen representatief zijn voor uw bedrijf, waarbij u in ieder geval de volgende criteria meeneemt: ----• omzetomvang; ----• sectorale aansluiting; ----• aantal medewerkers; ----• geografische omzetverdeling; en ----• productportfolio;
c. U vermeldt expliciet de bron(nen) en de gehanteerde berekeningswijze voor de vaststelling van deze gemiddelde Beta. Indien de Beta is vastgesteld op basis van optie 1 of 2 (voor beursgenoteerde bedrijven), dan wordt geacht dat de berekening aannemelijk is en wordt er geen verdere onderbouwing vereist. Voor de WACC berekening dient de vermogensverhouding van de groep waarvan de aanvrager deel uitmaakt te worden toegepast conform de geconsolideerde jaarrekening. Hiervan kan alleen worden afgeweken als dit overtuigend kan worden onderbouwd (zoals bijvoorbeeld bij een Joint Venture). De benodigde subsidie wordt verkregen over de periode vanaf de start van het NIKI-project tot en met het tiende jaar van exploitatie. Na het tiende jaar wordt de subsidie definitief vastgesteld en is het NIKI-project afgerond. Echter, voor het berekenen van het benodigde subsidiebedrag wordt een berekening gemaakt over de gehele economische levensduur van de NIKI-installatie. In het ‘NIKI rekenmodel subsidie’ worden de financiële gegevens ingevoerd tot en met het tiende jaar van exploitatie. Van de ingevulde gegevens over de exploitatiejaren 6 tot en met 10 wordt het geometrisch gemiddelde van de groei van de opbrengst (saldo OPEX, operationele baten en omzet) berekend door het model en automatisch geëxtrapoleerd met de geometrische groei naar de jaren 11 tot en met het jaar einde economische levensduur. Deze berekening wordt gemaakt bij aanvraag van de subsidie. Bij vaststelling van de subsidie wordt de berekening opnieuw uitgevoerd met daadwerkelijke resultaten over de eerste 10 jaar van de exploitatiefase. Indien voor het project ook een Europese subsidie wordt verkregen dan wordt dit subsidiebedrag (zonder verdiscontering) afgetrokken van het benodigde subsidiebedrag dat is berekend met het ‘NIKI rekenmodel subsidie’. Dit laatste bedrag wordt dan het maximale toe te kennen subsidiebedrag.
3: Toepassing rekenmethode gedurende NIKI-project
3.1: Algemeen
In het vorige hoofdstuk is de rekenmethode inhoudelijk stap voor stap toegelicht. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd in welke fasen van het NIKI-project de onderneming (de ontvanger van de NIKI subsidie) de rekenmethode dient te gebruiken, en hoe dat bijdraagt aan verantwoording en verslaglegging van de bereikte resultaten met het NIKI-project. De rekenmethode functioneert bij de aanvraag van een NIKI subsidie mede ter onderbouwing van de financiële haalbaarheid van het voorgestelde NIKI-project, en in de daaropvolgende fasen als middel voor het berekenen van het voorschot en de benodigde subsidie. De benodigde subsidie is pas na afloop van het NIKI-project definitief vast te stellen, omdat die onder andere afhankelijk is van de gerealiseerde CO2-emissiereductie tijdens het NIKI-project. Bij het verstrekken van elk voorschot wordt rekening gehouden met de benodigde subsidie zoals die op dat moment wordt voorzien. Op die manier zal bij de vaststelling van de NIKI subsidie het verschil tussen de vast te stellen subsidie en het verstrekte voorschot zo klein mogelijk zijn. Een eventuele nabetaling op de subsidie of gedeeltelijke terugbetaling daarvan wordt daardoor zo veel mogelijk voorkomen. Er wordt bij het verstrekken van een voorschot verschil gemaakt tussen een voorschot tijdens de investeringsfase en een voorschot tijdens de exploitatiefase van het NIKI-project. Tijdens de investeringsfase wordt een voorschot verstrekt op basis van de subsidiebeschikking en de geraamde projectkosten voor de komende projectjaren. Tijdens de exploitatiefase wordt een voorschot niet meer verstrekt op basis van oorspronkelijke ramingen, maar op basis van gerealiseerde kosten, opbrengsten en productievolume van de achterliggende projectjaren en op basis van geactualiseerde ramingen voor de resterende economische levensduur van de NIKI installatie. De berekende voorschotten en de vast te stellen subsidie is dan ook telkens het mindere van: • de maximaal toegestane subsidie volgens de NIKI rekenmethodiek, onder toepassing van het claw-back mechanisme; • de subsidie-intensiteit als opgenomen in de aanvraag (€/ton CO2) vermenigvuldigd met de daadwerkelijk vermeden CO2 emissie (ton) cumulatief over de exploitatiefase van het NIKI project; of • de toegekende subsidie. In dit verband heeft ten eerste ook het ‘claw-back mechanisme’, dat onderdeel is van de NIKI-regeling, een rol. De NIKI-regeling is een ruimhartige subsidie voor het verschil tussen het rendement dat de subsidieontvanger en zijn aandeelhouders/financiers willen realiseren met het NIKI-project en de daarvan afgeleide kosten, en de opbrengsten van de NIKI-installatie. De subsidie mag echter niet leiden tot het ontstaan van een bovenmatig hoog financieel rendement op het NIKI-project, ook wel bekend als ‘oversubsidiëring’. Indien tijdens de exploitatiefase van een NIKI-project met behulp van de rekenmethode blijkt dat een lager bedrag aan subsidie nodig is dan het bedrag dat in de subsidiebeschikking is toegezegd, dan wordt dat verschil tussen die beide bedragen verrekend met het nog te verstrekken voorschot. Eenzelfde aanpak wordt gevolgd bij de vaststelling van de subsidie. Het ‘claw-back mechanisme’ is het principe van verrekening om oversubsidiëring te voorkomen. Het mechanisme bestaat uit een verdeelsleutel voor de verdeling van het genoemde verschil tussen beide bedragen, waarbij de subsidieontvanger een gedeelte van het verschil kan behouden en het andere gedeelte voor de Staat is. Hiermee wordt de subsidieontvanger aangemoedigd en beloond voor een gerealiseerde verbetering van het financiële rendement met het NIKI-project ten opzichte van de subsidieaanvraag. Tegelijkertijd is het redelijk dat de Staat daarin deelt, omdat de Staat bij de subsidieverlening een ruimhartige subsidie heeft verstrekt en daarmee ook een aanzienlijk financieel risico heeft genomen met een project dat dan nog de verwachte CO2-emissiereductie moet opleveren. Bij het verstrekken van een voorschot tijdens de exploitatiefase, en bij de vaststelling, speelt ten tweede ook het gerealiseerde productievolume een rol. De gerealiseerde productie is een maat voor de bereikte CO2-emissiereductie. Een lagere productie houdt in: een verminderde CO2-emissiereductie. Het voorschot wordt dusdanig aangepast dat de subsidie-intensiteit, de verstrekte subsidie per vermeden ton CO2, nooit meer is dan het bod dat de subsidieontvanger bij aanvraag heeft ingediend. Het mechanisme van de claw-back, en het principe dat de subsidie-intensiteit niet hoger kan worden dan het bod van de subsidie-ontvanger bij de aanvraag, dienen gelijktijdig toegepast te worden in de berekening van het voorschot, en van de maximaal toegestane subsidie. Bovendien zal de vast te stellen subsidie nooit meer zijn dan de toegekende subsidie. In onderstaande figuur zijn de verschillende fasen van een NIKI-project, het gebruik van de NIKI rekenmethode, en de daarbij behorende systematiek van voorschotbetalingen en verrekeningen schematisch weergegeven. In de volgende paragrafen worden deze fasen in chronologische volgorde nader toegelicht. Overigens dient ook in een situatie van een ‘essentiële wijziging’ van het NIKI-project, zowel tijdens de investeringsfase als tijdens de exploitatiefase, een geactualiseerde berekening met de rekenmethode opgesteld te worden.
3.2: De investeringsfase
De investeringsfase van een NIKI-project begint wanneer de eerste bindende verplichting wordt aangegaan die een investering onomkeerbaar maakt, bijvoorbeeld de definitieve bestelling van apparatuur of het starten van bouwwerkzaamheden. De aankoop van grond en voorbereidend werk, zoals het verkrijgen van vergunningen en het uitvoeren van voorbereidende haalbaarheidsstudies, luidt niet het begin van het NIKI-project in. De laatste mijlpaal is de datum waarop de NIKI-installatie commercieel in gebruik genomen wordt (commercial operation date) hetgeen het einde van de investeringsfase en het begin van de exploitatiefase markeert. Een voorschot wordt verstrekt op basis van de goedgekeurde projectbegroting en door de aanvrager opgestelde mijlpalen. Voor elk van deze mijlpalen zal de aanvrager aangeven welke kosten overeenkomen met de activiteiten binnen deze mijlpaal. Een mijlpaal vertegenwoordigt een concreet te behalen resultaat en de daar aan verbonden kosten. Elke mijlpaalperiode dient te worden afgesloten met een concreet definieerbaar resultaat van uitgevoerde activiteiten in het project. De mijlpalen dienen onderbouwd te worden in het NIKI-projectplan. Alle subsidiabele kosten die gemaakt zijn in aanloop naar het te behalen resultaat dienen opgenomen te worden in deze mijlpaal. Als de mijlpalen niet behaald worden en u er langer over doet of de kosten gaan afwijken dient dit te worden gemeld bij de RVO. Naast de melding dient ook een wijzigingsverzoek in met een aangepaste planning en aangepaste mijlpalenbegroting. Dit kan gevolgen hebben voor de uitbetaling van de voorschotten. De aanvrager dient minimaal 3 en maximaal 5 mijlpalen te formuleren voor het NIKI-project. Een mijlpaal kan niet het verkrijgen van een subsidiebeschikking zijn. Het totaal van het voorschot in de investeringsfase mag niet hoger zijn dan het laagste van de volgende bedragen die bij aanvraag met de NIKI rekenmethode zijn berekend: • 40% van de gevraagde subsidie; of • de totale investeringskosten bij aanvraag. De subsidieontvanger rapporteert jaarlijks met behulp van een geactualiseerde berekening op basis van de NIKI rekenmethodiek over de realisatie daarvan, en stelt waar nodig de mijlpalenbegroting bij. Na afloop van de investeringsfase wordt weer een uitgebreidere rapportage verwacht, waarin ook de werkelijke investeringskosten worden verantwoord. Bovendien dient de subsidieontvanger geactualiseerde berekening van de maximaal toegestane subsidie op te stellen op basis van de gerealiseerde investeringskosten, en op basis van geactualiseerde ramingen van kosten en opbrengsten voor de economische levensduur van de NIKI-installatie.
3.3: De exploitatiefase
De exploitatiefase van een NIKI-project omvat de eerste tien jaar waarin de NIKI-installatie in bedrijf is, aansluitend op de investeringsfase van het project. Na afloop van de exploitatiefase eindigt het NIKI-project en wordt de NIKI subsidie vastgesteld. De NIKI-installatie blijft daarna in beginsel tot het einde van de economische levensduur in bedrijf. De subsidie-ontvanger rapporteert gedurende de exploitatiefase jaarlijks over de voortgang van het project en over het gerealiseerde productievolume waaruit de gerealiseerde vermeden CO2 emissie wordt afgeleid. De jaarlijkse rapportage gaat vergezeld van een geactualiseerde berekening van de maximaal toegestane subsidie met de NIKI rekenmethodiek. De subsidie-ontvanger gebruikt hierbij de al eerder gerapporteerde investeringskosten, gerealiseerde exploitatiekosten, opbrengsten en productievolume van achterliggende operationele jaren, en bijgewerkte schattingen van deze gegevens voor toekomstige operationele jaren van de NIKI installatie. De subsidie-ontvanger bespreekt in de rapportage eventuele afwijkingen ten opzichte van eerdere ramingen. Bij de rapportage over het vijfde operationele jaar voegt de onderneming ook een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant toe over de tot dan toe gerapporteerde cijfers. In de exploitatiefase wordt bij de voorschotverstrekking rekening gehouden met de op dat moment berekende maximaal toegestane subsidie en met een eventuele ‘claw-back’ die op dat moment wordt verwacht. In het daaropvolgende operationele jaar, als de berekening van de benodigde subsidie opnieuw is geactualiseerd, kan zodoende ook een claw-back die in een voorgaande jaar in het bedrag van het voorschot is verwerkt, weer worden gecorrigeerd. In de situatie waarbij na enkele operationele jaren het financiële rendement van de installatie zich gunstiger ontwikkelt dan bij de subsidieaanvraag werd geraamd, zal in principe het claw-back mechanisme optreden. Dat betekent dat het voorschotbedrag hierop wordt aangepast (wordt verlaagd) ten opzichte van eerdere ramingen. Veronderstel dat een of twee jaar later tijdens de exploitatiefase alsnog blijkt, dat het financiële rendement niet verbetert of zelfs verslechtert. Er zal dan, gebaseerd op nieuwe berekeningen, op dat moment geconcludeerd worden dat er te weinig voorschot is verstrekt. Dit zal met de nieuwe voorschotbetaling worden gecorrigeerd, zodat het totaal verstrekte voorschot aansluit op de meest actuele berekeningen van de maximaal toegestane subsidie volgens de NIKI rekenmethode. Eenzelfde benadering wordt gevolgd met de gerealiseerde CO2 emissiereductie. Deze wordt afgeleid uit het bereikte NIKI productievolume. Het voorschot wordt bij een tegenvallend productievolume dusdanig aangepast dat de verstrekte subsidie per vermeden ton CO2 nooit meer is dan het bod dat de subsidieontvanger bij aanvraag heeft ingediend. De subsidieontvanger heeft echter de mogelijkheid tijdens de exploitatiefase dit tekort aan gerealiseerde CO2 emissiereductie in te lopen door een verhoogd NIKI productievolume in volgende jaren van de exploitatiefase. Dit principe staat ook wel bekend als ‘banking’: tekorten (verlaagd productievolume) in het ene operationele jaar kunnen worden gecompenseerd met overschot (verhoogd productievolume) in een ander operationeel jaar. De exploitatiefase van het NIKI-project eindigt na het tiende operationele jaar. De exploitatiefase van de NIKI-installatie duurt langer, namelijk tot en met het einde van de economische levensduur van deze NIKI-installatie. Dit is minimaal 20 jaar.
3.4: Vaststelling
De vaststelling van de subsidie volgt op de vaststellingsaanvraag van de subsidieontvanger. Deze dient daarbij een eindverslag in over het uitgevoerde project, voorzien van een laatste berekening met de NIKI rekenmethode van de maximaal toegestane subsidie. De onderneming gebruikt hierbij realisatiecijfers voor alle projectjaren (zowel de investeringsfase als de exploitatiefase) en extrapoleert de exploitatiejaren 6 tot en met 10 op basis van geometrisch gemiddelde naar het elfde tot en met het jaar einde economische levensduur van de NIKI-installatie. De gehanteerde cijfers dienen te worden toegelicht in het eindverslag en te worden ondersteund door een controleverklaring van een accountant. Tegelijk met de financiële berekeningen, wordt uit het gerealiseerde productievolume gedurende de tien jaren van de exploitatiefase afgeleid hoe groot de bereikte CO2-emissiereductie is. Eerder in dit hoofdstuk is aangegeven dat de vast te stellen subsidie altijd het mindere is van de volgende drie bedragen: • de benodigde subsidie volgens de NIKI rekenmethodiek, onder toepassing van het claw-back mechanisme; • de subsidie-intensiteit volgens de aanvraag (€/ton CO2) vermenigvuldigd met de daadwerkelijk vermeden CO2-emissie (ton) cumulatief over de exploitatiefase van het NIKI project; of • de toegekende subsidie. Er zijn daarom in principe zes situaties denkbaar waarin elk van deze drie bedragen groter of kleiner is dan de andere twee, en alle bedragen positief of nul zijn. In onderstaande voorbeelden worden deze situaties nader uitgewerkt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de voorbeelden uitsluitend zijn bedoeld om de werking van de verschillende mechanismen te verduidelijken. Op geen enkele manier zijn de voorbeelden of de getallen bedoeld als maatgevend geachte waarden van een ingediende NIKI aanvraag. In het geval de benodigde subsidie een negatieve waarde heeft, dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld. In het geval de aanvrager te veel subsidie heeft ontvangen, dan zal over het bedrag dat terugbetaald moet worden de door de Europese Commissie voorgeschreven wettelijke rente op te veel ontvangen subsidie worden geheven. Om de zes gevallen dat de berekende subsidie minimaal EUR 0 is te verduidelijken, is voor elk geval een situatie geschetst. Deze zijn hieronder visueel weergegeven.
Kenmerken fictieve aanvraag en subsidieverlening: • Bod: € 50/ton vermeden CO2 • Geraamde emissiebesparing volgens NIKI CO2 emissiereductie methode: 1.200.000 ton CO2 • Toegekende subsidie: € 60.000.000, gebaseerd op het bod vermenigvuldigd met de geraamde CO2 emissiebesparing. Deze situatie weerspiegelt de situatie waarin de onderneming bij gelijkblijvend of zelfs gegroeid productievolume het project kosten efficiënter uitvoert dan gepland. De onderneming realiseert minstens de oorspronkelijk geraamde emissiereductie en profiteert van de gerealiseerde efficiëntie door het behouden van een deel van de besparingen. Projectresultaat: • Gerealiseerde emissiebesparing: minstens 1.200.000 ton CO2. Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) ≥ € 60.000.000. • Benodigde subsidie berekend uit de NIKI rekenmethode: € 55.000.000, is € 5.000.000 lager dan de toegekende subsidie • Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) ≥ toegekende subsidie > benodigde subsidie. • Claw-back mechanisme: 40% van de gerealiseerde efficiëntie is voor de onderneming, 40% x € 5.000.000 = € 2.000.000. • Vast te stellen subsidie = benodigde subsidie + aandeel in de claw-back = € 55.000.000 + 2.000.000 = € 57.000.000. • Controle: de subsidie-intensiteit daalt (tot € 57.000.000/1.200.000 ton CO2 = € 47,5/ton vermeden CO2). Dit is minder dan het bod, en daarom toegestaan. In deze situatie heeft de ondernemer aanzienlijke besparingen gerealiseerd, maar net niet de geraamde productie behaald. Hij heeft daardoor niet de volledige CO2-emissiereductie van de aanvraag gerealiseerd. Projectresultaat: • Gerealiseerde emissiebesparing: 1.100.000 ton CO2. Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 55.000.000. • Benodigde subsidie berekend uit de NIKI rekenmethode: € 50.000.000, is € 10.000.000 lager dan de toegekende subsidie • Bedrag toegekende subsidie > (bod x gerealiseerde emissiereductie) > benodigde subsidie • Claw-back mechanisme: 40% van de gerealiseerde efficiëntie is voor de onderneming, 40% x € 10.000.000 = € 4.000.000. • Vast te stellen subsidie = benodigde subsidie + aandeel in de claw-back = € 50.000.000 + 4.000.000 = € 54.000.000. • Controle: de subsidie-intensiteit daalt (tot € 54.000.000/1.100.000 ton CO2 = € 49,0/ton vermeden CO2). Dit is minder dan het bod, en daarom toegestaan. In deze situatie heeft de ondernemer net als in scenario 2 aanzienlijke besparingen gerealiseerd, maar is daarin iets minder succesvol. Wederom is de geraamde productie net niet behaald. Hij heeft daardoor niet de volledige CO2-emissiereductie van de aanvraag gerealiseerd. Projectresultaat: • Gerealiseerde emissiebesparing: 1.100.000 ton CO2. Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 55.000.000. • Benodigde subsidie berekend uit de NIKI rekenmethode: € 52.000.000, is € 8.000.000 lager dan de verleende subsidie • Claw-back mechanisme: 40% van de gerealiseerde efficiëntie is voor de onderneming, 40% x € 8.000.000 = € 3.200.000. Benodigde subsidie + aandeel in de claw-back = € 52.000.000 + 3.200.000 = € 55.200.000 • Bedrag toegekende subsidie > benodigde subsidie + aandeel in de claw-back > (bod x gerealiseerde emissiereductie) • Vast te stellen subsidie = (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 55.000.000. De subsidie-intensiteit is in dit scenario de beperkende factor, en blijft bij de subsidievaststelling gelijk aan het bod (hetgeen is toegestaan). • Als de subsidie zou zijn vastgesteld onder verwerking van de volledige claw-back, dan zou de subsidie-intensiteit meer worden dan het bod (hetgeen niet is toegestaan). In deze situatie is de ondernemer erin geslaagd meer te produceren dan bij aanvraag werd verwacht, waardoor er ook meer CO2-emissie is bespaard. Helaas betaalt de markt minder voor het product dan werd verwacht, waardoor er meer subsidie nodig is om het rendement te realiseren waarop de aanvraag is gebaseerd. Er is daardoor geen werking van het claw-back mechanisme. Projectresultaat: • Gerealiseerde emissiebesparing: 1.300.000 ton CO2. Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 65.000.000. • Benodigde subsidie berekend uit de NIKI rekenmethode: € 62.000.000, is € 2.000.000 hoger dan de verleende subsidie • Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) > benodigde subsidie > toegekende subsidie • Vast te stellen subsidie = toegekende subsidie = € 60.000.000. • Controle: de subsidie-intensiteit daalt (tot € 60.000.000/1.300.000 ton CO2 = € 46,1/ton vermeden CO2). Dit is minder dan het bod, en daarom toegestaan. De ondernemer heeft in deze situatie vooral te maken met tegenvallers. Hij is geconfronteerd met tegenvallers in de kosten van de productie en heeft daarom minder geproduceerd dan bij aanvraag werd verwacht. Er is hierdoor ook minder CO2 emissie bespaard. Door de toegenomen kosten en de grotere steun die nodig is, is er geen werking van het claw-back mechanisme. Projectresultaat: • Gerealiseerde emissiebesparing: 1.100.000 ton CO2. Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 55.000.000. • Benodigde subsidie berekend uit de NIKI rekenmethode: € 62.000.000, is € 2.000.000 hoger dan de verleende subsidie • Benodigde subsidie > toegekende subsidie > bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) • Vast te stellen subsidie = (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 55.000.000. De subsidie-intensiteit is in dit scenario de beperkende factor, en blijft bij de subsidievaststelling gelijk aan het bod (hetgeen is toegestaan). In deze situatie is het omgekeerde gebeurd als in scenario 5. De ondernemer is ook nu geconfronteerd met tegenvallers in de kosten van de productie, maar hij heeft die kunnen compenseren met een hogere opbrengst door meer NIKI producten te verkopen dan bij aanvraag werd verwacht. Er is hierdoor ook meer CO2-emissie bespaard. Door de toegenomen kosten en de grotere steun die nodig is, is er geen werking van het claw-back mechanisme. Projectresultaat: • Gerealiseerde emissiebesparing: 1.300.000 ton CO2. Bedrag (bod x gerealiseerde emissiereductie) = € 65.000.000. • Benodigde subsidie berekend uit de NIKI rekenmethode: € 70.000.000, is € 10.000.000 hoger dan de toegekende subsidie • Benodigde subsidie > (bod x gerealiseerde emissiereductie) > toegekende subsidie • Vast te stellen subsidie = toegekende subsidie = € 60.000.000. • Controle: de subsidie-intensiteit daalt (tot € 60.000.000/1.300.000 ton CO2 = € 46,1/ton vermeden CO2). Dit is minder dan het bod, en daarom toegestaan. Deze casussen illustreren de dynamiek tussen de toegekende subsidie, de benodigde subsidie, de gerealiseerde CO2 emissiebesparingen, en hoe het terugvorderingsmechanisme wordt toegepast in verschillende scenario's om ervoor te zorgen dat de vast te stellen subsidie in lijn is met zowel de projectprestaties als de regelgeving.
Details
[Vervalt op 01-06-2030. Zie het wijzigingenoverzicht]