Bijlage 2.23.1. behorende bij artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel d, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Bijlage 2.23.1: behorende bij artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel d, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
1
De subsidieaanvraag wordt beoordeeld op stimulerend effect en economische haalbaarheid (artikel 23, onderdeel c en e van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies). Het exploitatiemodel geeft inzicht in de economische haalbaarheid van het project en is tegelijkertijd een indicatie voor het stimulerend effect. Het stimulerende effect wordt niet alleen op economische criteria beoordeeld. De exploitatieberekening berekent een aantal sleutelindicatoren om de economische haalbaarheid van het project te beoordelen. Dit zijn de netto contante waarde van het project, de terugverdientijd van de investering en de interne rentabiliteit.
Berekeningsmethode
De netto contante waarde (NCW) wordt berekend met de volgende formule:
Waarbij Ot = Opbrengsten vanuit glastuinbouwafnemers in jaar t Ut = Uitgaven ten behoeve van glastuinbouwafnemers in jaar t i = Discontovoet T = Exploitatieduur Voor de berekening worden, in lijn met het subsidiedoel genoemd in artikel 2.23.2, alleen de uitgaven ten behoeve van en opbrengsten vanuit de glastuinbouw in aanmerking genomen. Wanneer een warmtenet wordt aangelegd waarbij er zowel glastuinbouwafnemers als andere afnemers zijn, worden alleen de uitgaven ten behoeve van en opbrengsten vanuit de glastuinbouwafnemers beschouwd. Voor investeringen betekent dit dat enkel de investeringskosten worden meegenomen die uitsluitend ten behoeve van warmtelevering aan glastuinbouwondernemers worden gemaakt. Hiervoor geldt hetgeen vermeld in artikel 2.23.4, tweede lid. Algemene uitgangspunten T is 17 jaar vanaf de startdatum van het project. i is 6,8% (WACC voor belasting). Op de jaarlijkse uitgaven en opbrengsten wordt een indexatie toegepast van 2%. Er wordt in de berekening geen rekening gehouden met de af te dragen vennootschapsbelasting. Alle kosten en opbrengsten waarvoor geen specifieke uitgangspunten zijn vastgelegd, moeten worden onderbouwd in het projectplan.
Opbrengsten
De opbrengsten in het jaar t (Ot...) zijn gelijk aan: Ot = (TTt x Pt) + (AVt x Nt) + OSt + (Ovar x Qt) + Ovast Waarbij TTt = Transporttarief in €/MW in jaar t, wanneer van toepassing; Pt = Vermogen van de aansluitingen waarvoor het transporttarief betaald wordt in jaar t; AVt = Aansluitvergoeding in jaar t, wanneer van toepassing; Nt = Aantal aansluitingen waarvoor de aansluitvergoeding betaald wordt in jaar t; OSt = Bijdragen van gemeenten, provincies, waterschappen en van openbare lichamen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen; Ovar = Variabele opbrengsten (marge inkoop – verkoop warmte glastuinbouw) in € / GJ geleverd in jaar t, wanneer van toepassing; Qt = Hoeveelheid geleverde warmte in GJ in jaar t; Ovast = Overige inkomsten in jaar t, wanneer van toepassing.
Uitgaven
De totale uitgaven in het jaar t (Ut) zijn gelijk aan: Ut = OKt + AKt + WVt + ALt + Kvast Waarbij OKt= Onderhoudskosten voor onderdelen van het efficiënte warmtenet in jaar t; AKt= Administratiekosten in jaar t; WVt= Kosten voor warmteverlies in jaar t, wanneer van toepassing; ALt= Subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalenbegroting als bedoeld in artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 1°., in jaar t. Kvast = Overige kosten in jaar t, wanneer van toepassing. Waarbij WVt = QDV x Qt x Pt; Met P = De inkoop- of productieprijs van warmte in jaar t; QDV = het warmteverlies in % van de warmteafzet. Uitgangspunt OKt Voor leidingen: maximaal 1% van de subsidiabele investeringskosten Voor overdrachtsstations: maximaal 3% van de subsidiabele investeringskosten Voor warmteopslag, maximaal 1,5% van de investering
Terugverdientijd en interne rentabiliteit
De terugverdientijd is de kleinste waarde voor Ttvt waarin
De interne rentabiliteit is de jaarlijkse rentevergoeding over de contante waarde van de investeringen in het project, voor de opbrengsten Ot en kostenposten Ut zoals beschreven in dit onderdeel.
2
In dit onderdeel is uitgewerkt welke documenten van het voorlopig of definitief ontwerp, als bedoeld in artikel 2.23.9, tweede lid, onderdeel e, dienen te worden aangeleverd. Dit ontwerp moet minimaal bestaan uit de volgende onderdelen en dient aangeleverd te worden in PDF-format. 1. De afbakening van het projectgebied met een gedetailleerde weergave van de begrenzing van het aan te sluiten gebied. Geef hierin de demarcatie tussen de leidingen die behoren bij het aan te leggen warmtenet en de warmteafleversets en overdrachtstations. De bestaande bovengrondse infrastructuur van het gebied moet opgenomen worden in deze tekening. 2. De afbakening van het projectgebied met daarin de mogelijk aan te sluiten glastuinbouwondernemingen en andere aansluitingen in 2040 met indicatie van de ligging van de onderdelen van het efficiënte warmtenet die nodig gaan zijn om deze aansluitingen te kunnen realiseren. 3. Tekening met leidingligging en warmteoverdrachtstations in het x-y vlak, afgestemd op andere ondergrondse- en bovengrondse infrastructuur. De afstemming op andere boven- en ondergrondse infrastructuur moet blijken uit de ontwerptekening en/of uit een aparte toelichting op de ontwerptekening. Daarnaast dient u de aan te leggen koppelleidingen en opslag op te nemen. 4. De tekening bevat de onderdelen van het efficiëntie warmtenet ten behoeve van levering uitsluitend aan glastuinbouwondernemingen, uitsluitend aan overige aansluitingen en gecombineerde onderdelen die warmte leveren aan glastuinbouw en andere aansluitingen. Voor alle onderdelen dient een duidelijke nummering of labeling aangegeven te worden op de tekening die ook gehanteerd wordt in de uitsplitsing van de kosten zoals bedoeld in artikel 2.23.4, derde lid en in de begroting, zodat dit herleidbaar is. 5. Een tekening met de fasering van de bouw van het warmtenet, en het leidingverloop. De fases dienen overeen te komen met de fasering die in het projectplan is opgenomen voor de mijlpalen. Het leidingverloop wordt aangegeven met DN-maat per leidingdeel. De fasering en het leidingverloop mogen ook in een andere tekening verwerkt worden, mits dit duidelijk is aangegeven.
3
De totale subsidiabele investeringskosten moeten in het model exploitatieberekening worden uitgesplitst naar de kostencomponenten loonkosten, kosten derden, investeringen in gebouwen en gronden, investeringen in leidingdelen per DN-maat van het efficiënte warmtenet, de koppelleiding en de aansluiting, investeringen in warmteoverdrachtstations en overige investeringen. Deze kosten moeten op grond van artikel 2.3.9, lid 2, onderdeel a, subonderdeel 5, worden opgenomen in de mijlpalenbegroting. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:
Vaste mijlpalen
De mijlpalenbegroting bevat in ieder geval drie verplichte mijlpalen, namelijk: ○ Mijlpaal 1: investeringsbesluit ○ Mijlpaal 2: financieringsbesluit ○ Mijlpaal 3: opdrachtverstrekking Indien het investerings- en het financieringsbesluit op hetzelfde moment worden genomen, mogen mijlpaal 1 en 2 worden samengevoegd. Na de verplichte mijlpalen worden de mijlpalen door de aanvrager bepaald overeenkomstig de fasering van het project, zoals opgenomen in het projectplan. Voor het gehele project kunnen maximaal 15 mijlpalen opgenomen worden.
Aanvang en einde van de mijlpalen
Een mijlpaal vangt aan op het moment dat de aanvrager kosten begint te maken voor het behalen van een bepaald resultaat. Met het behalen van het resultaat, wordt ook de mijlpaal behaald. Een mijlpaal moet daarbij altijd aansluiten of overlappen met een volgende mijlpaal, zodat er geen fasen zijn waarin geen kosten worden opgevoerd. De concreet definieerbare startpunten en resultaten worden opgenomen in de mijlpalenbegroting en verder onderbouwd in het projectplan. Op de einddatum van een mijlpaal wordt het resultaat overgelegd aan RVO. De eerste mijlpaal start op de startdatum van het project. Dit moment is van belang omdat het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten wordt verstrekt. De einddatum van het project is ook de einddatum van de laatste mijlpaal.
Inhoud van de mijlpalen
Iedere mijlpaal vertegenwoordigt een concreet definieerbaar resultaat. Dit kan naast de resultaten zoals genoemd in de eerste drie mijlpalen bijvoorbeeld ook zijn dat een deel van het project wordt opgeleverd. In de mijlpaal worden alle subsidiabele kosten opgenomen die gemaakt worden in aanloop naar het te behalen resultaat. Op de einddatum van een mijlpaal overlegt de aanvrager het ontwerp waarop staat aangegeven welke leidingen of leidingdelen, warmteoverdrachtstations en aansluitingen met deze mijlpaal zijn gerealiseerd.
Meldplicht
Indien de aanvrager een mijlpaal niet haalt, langer doet over het te behalen resultaat of met de kosten afwijkt van hetgeen is opgegeven bij de aanvraag, dan doet hij hier binnen twee maanden melding van aan RVO. Dit kan gevolgen hebben voor de uitbetaling van de voorschotten.
Details
[Vervalt op 01-01-2029. Zie het wijzigingenoverzicht]