Bijlage 4.13.1. behorende bij artikel 4.13.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Bijlage 4.13.1: behorende bij artikel 4.13.1 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
A: Factoren CO2-equivalentie
Naam | Chemische formule | Global Warming Potential (CO2-eq) |
---|---|---|
Koolstofdioxide | CO2 | 1 |
Methaan | CH4 | 28 |
Distikstofmonoxide | N2O | 265 |
HFK-23 | CHF3 | 12.400 |
HFK-32 | CH2F2 | 677 |
HFK-41 | CH3F2 | 116 |
HFK-125 | CHF2CF3 | 3.170 |
HFK-134 | CHF2CHF2 | 1.120 |
HFK-134a | CH2FCF3 | 1.300 |
HFK-143 | CH2FCHF2 | 328 |
HFK-143a | CH3CF3 | 4.800 |
HFK-152 | CH2FCH2F | 16 |
HFK-152a | CH3CHF2 | 138 |
HFK-161 | CH3CH2F | 4 |
HFK-227ea | CF3CHFCF3 | 3.350 |
HFK-236cb | CH2FCF2CF3 | 1.210 |
HFK-236ea | CHF2CHFCF3 | 1.330 |
HFK-236fa | CF3CH2CF3 | 8.060 |
HFK-245ca | CH2FCF2CHF2 | 716 |
HFK-245fa | CHF2CH2CF3 | 858 |
HFK-365mfc | CH3CF2CH2CF3 | 804 |
HFK-43-10mee | CF3CHFCHFCF2CF3 | 1.650 |
PFK-14 | CF4 | 6.630 |
PFK-116 | C2F6 | 11.100 |
PFK-218 | C3F8 | 8.900 |
PFK-318 | c-C4F8 | 9.540 |
PFK-31-10 | C4F10 | 9.200 |
PFK-41-12 | C5F12 | 8.550 |
PFK-51-14 | C6F14 | 7.910 |
PFK-91-18 | C10F18 | 7.190 |
Zwavelhexafluoride | SF6 | 23.500 |
B: NIKI-Project
1: Doelstelling
Het doel van de subsidiemodule Nationale Investeringsmodule Klimaatprojecten Industrie (NIKI) is het reduceren van CO2- en andere broeikasgasemissies (uitgedrukt in CO2-eq) in industriële productieprocessen en productketens, door ondersteuning te bieden aan de uitrol van grootschalige industriële verduurzamingsprojecten. Hieronder volgt een overzicht van de twee NIKI-projectcategorieën en de verschillende thema’s die binnen de reikwijdte van de NIKI vallen.
2: Categorieën en thema’s
2.1: Categorie A: Directe besparing van CO2-emissies in het productieproces
In deze categorie wordt onderscheid gemaakt tussen drie thema’s. Dit thema heeft betrekking op projecten in het productieproces van de subsidieaanvrager gericht op een sterke vermindering van CO2-emissies in het productieproces ten opzichte van de CO2-emissies van het referentieproces door verbetering van de energie-efficiëntie. Bijvoorbeeld door toepassing van energie-intensieve productieprocessen of door radicale verandering van het productieproces waarin geïnvesteerd wordt. Een risico van investeringen in procesefficiency maatregelen is een lock-in van het huidige fossiele productieproces. Het gaat immers vaak om investeringen met een lange afschrijvingstermijn (bijvoorbeeld tien of vijftien jaar). Om deze lock-in effecten te voorkomen moet bij de aanvraag aannemelijk worden gemaakt dat de investering past in een transitie naar een fossiel-vrij productieproces. Binnen dit thema vallen projecten met betrekking tot het productieproces van de subsidieaanvrager gericht op een sterke vermindering van CO2-emissies in het productieproces door elektrificatie. Bijvoorbeeld door elektrificatie van krakers/ovens en elektrificatie van aandrijfsystemen waarbij de energie- of warmtebron is vervangen door elektriciteit. Maar ook bij directe toepassing van elektronen in het productieproces zoals bijvoorbeeld bij elektrochemische en/of op plasma technologie gebaseerde productieprocessen. Uitgesloten zijn investeringsprojecten gericht op waterstofproductie via elektrolyse. Voor elektrificatieprojecten geldt dat deze mogelijk kunnen leiden tot fossiele lock-in. Ook hier moet daarom door de subsidieaanvrager aannemelijk gemaakt worden hoe de investering past in de transitie naar een fossiel-vrije productie. Steun vanuit de NIKI is beschikbaar voor projecten in een innovatief productieproces voor waterstof. Het gaat hierbij om de productie van waterstof voor zover niet geproduceerd met een elektrolyser zoals bedoeld in de ‘subsidieregeling opschaling hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse’. Daarnaast kan NIKI-steun worden aangevraagd voor investeringsprojecten in het productieproces van de aanvrager gericht op de inzet van zogenaamde low carbon waterstof in plaats van fossiele waterstof zoals geldt bij de productie van het referentieproduct, bijvoorbeeld voor de productie van ammoniak. Bij de inzet van low-carbon waterstof moet de subsidieaanvrager verklaren en aantonen dat deze waterstof over de levenscyclus ten minste 70 procent minder broeikasgasemissies levert dan uit fossiel verkregen waterstof (12,516 kg CO2/kg H2). Vanaf het jaar van publicatie van het vraagsubsidie-instrument zoals bedoeld in kamerbrief ‘Voortgang waterstofbeleid’1Kamerbrief ‘Voortgang waterstofbeleid’ van 30 mei 2024, Kamerstukken II 2023/24, 32 813, nr. 1395., zal de toepassing van renewable liquids and gaseous fuels of non-biological origin (RFNBO) (die immers ook voldoet aan de kwalificatie van low-carbon waterstof) niet langer onderdeel zijn van deze categorie. Onder RFNBO wordt verstaan waterstof die voldoet aan de RFNBO-vereisten, bedoeld in Richtlijn (EU) 2023/2413 (richtlijn) tot wijziging tot Richtlijn (EU) 2018/2001 (richtlijn), en die zijn gespecificeerd in de Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1184 (verordening) en Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1185 (verordening). Bij de subsidieaanvraag dient aangetoond te worden dat de in het project gebruikte waterstof hieraan voldoet door middel van een geldig certificaat. Dit certificaat moet zijn afgegeven door een conformiteitsbeoordelende instelling die is aangesloten bij een door de Europese Commissie voor dit doeleinde erkende vrijwillig systeem. Uitgesloten zijn investeringsprojecten gericht op vergassing waarin het product, het syngas, direct wordt ingezet voor de productie van warmte en elektriciteit. Voor waterstofprojecten geldt dat deze mogelijk kunnen leiden tot fossiele lock-in. Ook hier moet daarom door de subsidieaanvrager aannemelijk gemaakt worden hoe de investering past in de transitie naar een fossiel-vrije productie.
2.2: Categorie B) Vervangen van primaire fossiele koolstof in de productketen
Onder deze categorie vallen investeringsprojecten in productieprocessen die ervoor zorgen dat primaire fossiele koolstof voor niet-energetisch gebruik in een productketen wordt vervangen door niet primaire fossiele koolstof. Hierdoor wordt minder primaire fossiele koolstof vastgelegd in NIKI-producten dan met bestaande technologie en productketens het geval zou zijn geweest. Waarbij primaire fossiele koolstof doelt op fossiele grondstoffen, die in wel of niet bewerkte vorm worden toepast als grondstof in productieprocessen. Een vervanging kan worden bereikt door gerecyclede of biogene koolstof houdende grondstoffen toe te passen, in plaats van primaire fossiele koolstof. Bronnen voor gerecyclede koolstof zijn bijvoorbeeld (maar niet uitsluitend) koolstof uit gerecyclede (kunst)stoffen, uit teruggewonnen CO2, uit industriële productieprocessen (Carbon Capture Utilisation (CCU)) of uit de omgevingslucht via Direct Air Capture (DAC). Voor recycling van (kunst)stoffen afvalstromen en reststromen komen verschillende vormen van recycling in aanmerking voor steun, waaronder chemische recycling. Bij chemische recycling kan gedacht worden aan: depolymerisatieprocessen, pyrolyse- en vergassingstechnologieën. Ook innovatieve nieuwe vormen van recycling, zoals bijvoorbeeld solvent recycling, kunnen in aanmerking komen voor de NIKI. Uitgesloten is recycling van afval die het opwerken tot materialen die bestemd zijn om te worden gebruikt als opvulmateriaal, noch toepassingen voor (dier)voeding betreft.
Details
[Vervalt op 01-06-2030. Zie het wijzigingenoverzicht]