Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk II. Overlevering door Nederland
Afdeling 1. Voorwaarden voor overlevering
Artikel 6a

Artikel 6a

Laatste versie

1. Overlevering van een Nederlander ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis aan hem opgelegde vrijheidsstraf kan worden geweigerd, indien de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. In geval van een weigering van de overlevering, beveelt de rechtbank, gelijktijdig met de weigering, de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

2. Bij de beoordeling van een verzoek tot overlevering als bedoeld in het eerste lid beoordeelt de rechtbank:

a. of er gronden als bedoeld in artikel 2:13, eerste lid, onderdelen c tot en met i, en artikel 2:14, eerste lid, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties zijn waarop de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geweigerd kan worden; b. of de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de Nederlander; c. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsstraf is opgelegd voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, en zo ja, welk strafbaar feit dit oplevert; d. of het derde of vierde lid aanleiding geeft tot een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf, en zo ja, welke aanpassing.

3. Indien de opgelegde vrijheidsstraf een langere duur heeft dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke strafmaximum, wordt de duur van de opgelegde vrijheidsstraf tot dat strafmaximum verlaagd.

4. Indien de aard van de opgelegde vrijheidsstraf onverenigbaar is met het Nederlands recht, wordt de vrijheidsstraf gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlands recht voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde vrijheidsstraf.

5. De aanpassing op grond van het derde of vierde lid houdt in geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsstraf in.

6. Onze Minister kan de rechtbank of de officier van justitie desgevraagd adviseren over de overname van de straf.

7. De officier van justitie stelt Onze Minister onverwijld in kennis van het bevel tot tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

8. Onze Minister draagt er zorg voor dat de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig de regels van het Nederlands recht en met overeenkomstige toepassing van artikel 2:15, tweede lid, met dien verstande dat onder detentie wordt verstaan vrijheidsbeneming op grond van deze wet en van artikel 2:18 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties, met inachtneming van het bevel van de rechtbank als bedoeld in het eerste lid, ten uitvoer wordt gelegd.

9. Het eerste tot en met het achtste lid is eveneens van toepassing op een vreemdeling die tijdens het verhoor door de rechtbank aantoont dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Eventuele bewijsstukken dienen tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank te worden overlegd.

Gerelateerde rechtspraak

Rechtbank Amsterdam1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBAMS:2024:4663 - Rechtbank Amsterdam - 18 juli 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:466318 juli 2024Dit wetsartikel wordt 13 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2023:8430 - Rechtbank Amsterdam - 13 december 2023

ECLI:NL:RBAMS:2023:843013 december 2023Dit wetsartikel wordt 12 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:2984 - Rechtbank Amsterdam - 6 mei 2025

ECLI:NL:RBAMS:2025:29846 mei 2025Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:6495 - Rechtbank Amsterdam - 23 oktober 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:649523 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:6443 - Rechtbank Amsterdam - 14 oktober 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:644314 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:6442 - Rechtbank Amsterdam - 14 oktober 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:644214 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:5462 - Rechtbank Amsterdam - 4 september 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:54624 september 2024Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:4911 - Rechtbank Amsterdam - 6 augustus 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:49116 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:3306 - Rechtbank Amsterdam - 4 juni 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:33064 juni 2024Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2024:2693 - Rechtbank Amsterdam - 23 april 2024

ECLI:NL:RBAMS:2024:269323 april 2024Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak