ECLI:NL:RBAMS:2025:6478 - Rechtbank Amsterdam - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/228372-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 19 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984, ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 9 juli 2025 De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 9 juli 2025, in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De zitting op 9 juli 2025 was anderhalf uur later dan gepland aangevangen. De raadsman heeft verzocht de behandeling aan te houden, omdat hij naar een andere afspraak moest. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB aangehouden voor bepaalde tijd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Zitting 5 augustus 2025 De behandeling van het EAB is in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. 2. Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt the decision of 23 February 2021 of the Poznań — Grunwald and Jezyce District Court in Poznań ordering the execution of the custodial sentence of one year and two months handed down in the judgment of 15 October 2018 of the Poznań — Grunwald and Jezyce District Court in Poznań, met referenties III Ko 2145/20 en III K 782/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet geïnformeerd was over de zittingen. De Poolse autoriteiten verschuilen zich achter de adresinstructie, terwijl ze de opgeëiste persoon wel konden vinden voor het verhoor in 2018 in Nederland. De raadsman heeft geen conclusie aan zijn standpunt verbonden.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. De opgeëiste persoon had een adresinstructie gekregen en was op de hoogte van de tegen hem lopende procedure.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing van 15 oktober 2018 heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 16 juni 2025 volgt dat de opgeëiste persoon op 30 augustus 2013 een adresinstructie heeft gekregen. Hij is daarbij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen als hij dit niet zou doen. De oproep voor de zitting is vervolgens naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verstuurd. Uit de aanvullende informatie volgt daarnaast dat de opgeëiste persoon op 5 april 2018 in Nederland in het kader van de Poolse strafzaak is verhoord. Tijdens dit verhoor heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij terug zou gaan naar Polen en daar op het door hem opgegeven adres zou verblijven, aldus de Poolse autoriteiten.
Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon in de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat officiële correspondentie omtrent de strafzaak zou worden verzonden naar het door hem opgegeven adres. Wanneer deze oproepingen hem vervolgens niet bereiken, is dit aan hemzelf te wijten nu hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van dePoznań-Grunwald and Jezyce District CourtinPoznańvan 23 februari 2021 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, omdat de opgeëiste persoon de opgelegde schadevergoeding niet had betaald. De beslissing tot tenuitvoerlegging van 23 februari 2021 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
4 Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
afpersing.
5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde De rechtbank is – met de raadsman en officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De officier van justitie heeft ter zitting van 5 augustus 2025 uit een brief van de IND met betrekking tot de opgeëiste persoon geciteerd waaruit volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland niet zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft, zodat de overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.
6 Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.
8 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.
9 Beslissing
WEIGERT de overlevering van [de opgeëiste persoon] aan the Regional Court in Poznań (Polen).
BEVEELT de tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OP de overleveringsdetentie van**[de opgeëiste persoon] .**
BEVEELTde gevangenhouding van **[de opgeëiste persoon]**tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter, mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
ECLI:EU:C:2017:1026.
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).