ECLI:NL:RBAMS:2025:6858 - Rechtbank Amsterdam - 11 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-223497-22
Datum uitspraak: 11 september 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 9 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] (Suriname), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [adres] , thans gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een arrest van het Hof van beroep Antwerpen van 8 mei 2014 - 13 Kamer, referentie: 2010/PGA/3904 (Griffienummer: C/690/14).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zeven jaar door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2.109 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die omschreven in het EAB.
De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – geen reden om vragen te stellen over de vraag of er sprake zou kunnen zijn van verjaring naar Belgisch recht. De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat alleen de verjaring in de uitvoerende lidstaat een weigeringsgrond vormt in de OLW. In het uitvaardigen en toezenden van het EAB ligt besloten, dat naar het oordeel van de Belgische autoriteiten – in elk geval ten tijde van het uitvaardigen en toezenden daarvan – sprake is van een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW. Een en ander vindt bevestiging in de communicatie die daarna nog van de Belgische autoriteiten is ontvangen en die eveneens is gericht op de tenuitvoerlegging van de genoemde vrijheidsstraf. De rechtbank ziet – anders dan de raadsman – ook geen reden om vragen te stellen over de omvang van het genoemde strafrestant. Niet in discussie is dat er nog een aanzienlijk deel van de straf resteert. Dit is voldoende. De rechtbank wijst de aanhoudingsverzoeken daarom af.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een procedure in eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.
Het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) heeft op 12 augustus 2025 de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht onderdeel d) van het EAB opnieuw in te vullen, omdat in het uitgevaardigde EAB uit 2014 een inmiddels verouderd format is gebruikt. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft hierop onderdeel d) opnieuw ingevuld ten aanzien van het arrest van het Hof van beroep Antwerpen van 8 mei 2014. Hieruit volgt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Tevens is aangekruist dat de opgeëiste persoon, terwijl hij op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren gedurende dat proces en dat die advocaat ook daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Hiermee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW en is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW op deze procedure niet van toepassing.
4 Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
witwassen van opbrengsten en misdrijven. Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht de in België opgelegde vrijheidsstraf te matigen omdat de opgeëiste persoon in verband met deze zaak in 2018 in India in detentie heeft gezeten.
Artikel 6a OLW bepaalt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten die als lijstfeiten zijn aangeduid zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde en vijfde lid van de Opiumwet;
witwassen.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de duur van de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW – zoals door de raadsman is verzocht – is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, taalkundige en sociale banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank - naar de letter van artikel 6a, eerste en tweede lid, OLW - bevoegd om de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank ziet echter aanleiding om de beslissing hierover aan te houden. De reden hiervoor is dat na sluiting van het onderzoek het Hof van Justitie van de Europese Unie arrest heeft gewezen in de zaak CJ.
8 Slotsom
Zoals onder 5 is overwogen zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen om partijen in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van 4 september 2025 voor deze zaak. De beslistermijn verstrijkt op 29 september 2025. Om partijen voldoende gelegenheid te bieden om een standpunt in te nemen en in verband met het plannen van de zaak op een vervolgzitting, ziet de rechtbank aanleiding om de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW met zestig dagen te verlengen, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW. Zoals in artikel 22, vierde lid, OLW is bepaald kan de rechtbank in uitzonderlijke gevallen de beslistermijn met telkens maximaal zestig dagen verlengen. De rechtbank ziet in de noodzaak om op de nadere zitting een debat te houden over de uitleg van het arrest en de gevolgen daarvan voor de onderhavige zaak een dergelijk uitzonderlijk geval.
9 Beslissing
HEROPENTenSCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid, OLW met zestig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 dagen voor het verlopen van de verlengde beslistermijn (op 28 november 2025) weer op zitting wordt gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter, mrs. A.K. Glerum en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1030, punt 47 en C-398/22, RQ (Generalstaatsanwaltschaft Berlin (Condamnation par défaut)), ECLI:EU:C:2023:1031, punt 32.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Mandat d’arrêt européen à l’encontre d’un ressortissant d’un État tiers), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.
Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 september 2025, C-305/22, ECLI:EU:C:2025:665 (CJ (Tenuitvoerlegging van een vonnis naar aanleiding van een EAB)).