ECLI:NL:RBAMS:2025:6323 - Rechtbank Amsterdam - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/179828-25
Datum uitspraak: 28 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 13 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] (Bulgarije), ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een vonnis No. 172 No 170/2017 van de Arrondissementsrechtbank van Popovo” van 21 september 2017, bevestigd door Beschikking No 92/27.11.2017 van de Arrondissementsrechtbank van Targovishte (uitgesproken in Beroep strafzaak van algemene aard No 193/2017) van 27 november 2017, alsmede een vonnis No. 294, No 130/2018 van de Arrondissementsrechtbank van Gorna Oryahovitsa van 21 juni 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van – in totaal – een jaar en drie maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
4 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft gesteld dat zijn cliënt ervan op de hoogte is dat hij zijn straf moet uitzitten en dat geen expliciet beroep wordt gedaan op artikel 12 OLW.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in alle procedures de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voordoet zodat deze weigeringsgrond niet aan de orde is.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van alle procedures maar dat hij ten tijde van de zittingen al in Nederland woonde en dat hij had besloten hierbij niet aanwezig te zijn. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard dat hij een advocaat in Bulgarije heeft gemachtigd, die hem - zoals ook volgt uit het EAB - tijdens de processen heeft vertegenwoordigd en dat hij door deze advocaat op de hoogte is gesteld van de uitkomst de procedures.
Daargelaten de vraag welke van de procedures onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen, leidt dit tot het oordeel dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat artikel 12 OLW dus niet aan overlevering in de weg staat.
5 Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
6 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
6.1 Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De vrijheidsstraf moet dan worden aangepast van een jaar en drie maanden naar het Nederlandse strafmaximum van een jaar. De opgeëiste persoon woont sedert 2013 in Nederland en staat sedert 2022 ingeschreven op een adres. Hij is huisschilder en heeft een vrouw en kinderen die in Nederland wonen. Ook uit zijn documentatie blijkt dat hij in 2017 en 2018 al in Nederland was. Indien een beroep op gelijkstelling op grond van de reeds overgelegde stukken niet slaagt, heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling verzocht. In dat geval moet de opgeëiste persoon namelijk in de gelegenheid worden gesteld alsnog stukken te verzamelen ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer.
6.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met de overgelegde stukken niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf. Voor de jaren 2020 en 2021 is onbekend waar de opgeëiste persoon gewoond heeft. Ook is volstrekt onduidelijk wat zijn inkomen is geweest over de afgelopen jaren. Hierover is geen enkel stuk verstrekt.
6.3 Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Artikel 6a. negende lid. OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van
een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten
worden overgelegd. De rechtbank heeft de noodzaak van een tijdige (en geordende)
aanlevering van stukken in meerdere uitspraken benadrukt.
De rechtbank verwerpt reeds daarom het gelijkstellingsverzoek.
7 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in Bulgarije
De rechtbank heeft op grond van de Public statement van het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 26 maart 2015 geoordeeld dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat dat personen die in Bulgarije zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
De raadsman heeft zich niet over de detentieomstandigheden uitgelaten. De officier van justitie heeft aangegeven dat de verstrekte garantie voldoende is.
De rechtbank oordeelt aldus.
Bij e-mail van 6 augustus 2025 heeft het IRC de volgende vragen gesteld om te kunnen beoordelen of de opgeëiste persoon na overlevering aan Bulgarije in detentie zal worden blootgesteld aan het hiervoor genoemde algemene reële gevaar op schending van grondrechten:
“1. In which prison in Bulgaria will [opgeëiste persoon] most probably be detained after his surrender? 2. How much “personal space” (excluding sanitary facilities) will [opgeëiste persoon] have in his cell? 3. If the personal space will amount between 3 sq. meters and 4 sq. meters excluding sanitary facilities, I would like to request you to answer the following questions regarding that prison as well: How are the “other aspects of physical conditions of detention” as meant in ECHR 24 July 2012, no. 35972/05 (Iacov Stanciu/Romania, § 169) in that detention facility? As mentioned in the case Iacov Stanciu/Romania, I would like to receive actual information on the material detention conditions, such as sanitary facilities, heating system, access to food, water and health care. In this connection, the Court finds it important that the issuing judicial authority will also comment on the possibilities of “purposeful activities” and “outdoor exercise”, as meant in the Annex to the CPT report “Living space per prisoner in prison establishments CPT standards (15 December 2015, CPT/Inf (2015)44)”, in its answer to this question.”
Bij brief van 7 augustus 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de opgeëiste persoon de volgende individuele garantie verstrekt:
“(…) In response to your letter (…) for providing information regarding the conditions of detention for [opgeëiste persoon] born on [geboortedag] .1971 in the town of [geboorteplaats] , please be advised of the following.
Convicts are placed in places of imprisonment according to their place of residence(…) which provides the opportunity to serve the imposed sentence as close as possible to the address and place of inquiry, with the minimal living space not being less than 4 sq. m.(…)
Given that he has a permanent address in the village of [plaats] , the person is to be placed in Belene Prison or the "Belene" open-type prison division, to which we provide the following information: as of August 10, 2025, in Belene prison, together with its attached division, a total of 311 individuals are housed, against a total capacity of 502 (based on 4 sq. m. per person).
The premises in Belene prison where inmates are housed are of various sizes, with windows that provide a sufficient inflow of daylight and fresh air. All inmates have operable windows.
The sleeping quarters are equipped with their own sanitary units, with constant running water.(…) The stay of inmates in the common areas for conducting social activities and events is carried out according to a pre-approved schedule by the head of the prison. All inmates are provided with daily time outdoors in specially designated areas for this purpose.(…)"
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is gelet op de verstrekte detentiegaranties, gelezen in samenhang met de vraagstelling van het IRC, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest in detentie in Bulgarije. Gelet op de vraagstelling van het IRC waarin expliciet wordt gevraagd over hoeveel vierkante meter personal space (exclusief sanitair) de opgeëiste persoon zal beschikken, leest de rechtbank de mededeling dat hij over 4 m2 living space zal beschikken zó, dat hiermee ‘exclusief sanitair’ wordt bedoeld. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Bulgaarse detentie-instellingen heeft aangenomen, wordt daarom door voormelde garantie uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Het bepaalde in artikel 11 OLW staat dan ook niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.
8 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
9 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 8 en 176 Wegenverkeerswet en 2, 5 en 7 OLW.
10 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Arrondissementsparket van Razgrad, Bulgarije, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter, mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Zie onder andere ECLI:NL:RBAMS:2013:5992. ECLI:NL:RBAMS:2017:5317 en
ECLI:NL:RBAMS:2021:5218.
Zie o.a. Rb. Amsterdam, 2 juli 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:5005 en Rb. Amsterdam, 6 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2560.
Zie HvJ EU 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 88-90 en o.a. rb. Amsterdam 28 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1269.
Rb. Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:1097.
Rb. Amsterdam, 27 oktober 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6217.