Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6193 - Aanranding met opzet bewezen door consistente verklaring en indrukken alarmknop - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:619316 september 2025

Essentie

De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat opzettelijke aanranding wettig en overtuigend bewezen is. De consistente en gedetailleerde verklaring van het slachtoffer wordt als betrouwbaar beschouwd en vindt steun in het feit dat zij direct na de handelingen haar persoonlijke alarmknop heeft ingedrukt om hulp in te schakelen.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

Parketnummer: 02-088922-25

Vonnis van de meervoudige kamer van 16 september 2025

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966, wonende te [woonplaats] , raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda.

1 Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. J.A. Castelein en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [aangeefster] heeft aangerand.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij [aangeefster] seksuele handelingen heeft verricht, terwijl hij wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak.

4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verklaring van [aangeefster] is niet betrouwbaar. Er is onvoldoende bekend over de persoon van [aangeefster] , op welke manier haar beperking een rol heeft gespeeld in de communicatie en wat de invloed van haar alcoholgebruik op haar handelen is geweest. Verdachte ontkent [aangeefster] op seksuele wijze aangeraakt te hebben. Hij zou enkel haar bovenbeen hebben gestreeld om haar te troosten. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het (op seksuele wijze) aanraken van de verschillende lichaamsdelen van [aangeefster] , waardoor vrijspraak dient te volgen.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2. De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Vaststelling van de feiten Niet ter discussie staat dat verdachte in de nacht van 24 juli 2024 aanwezig was in de woning van [aangeefster] . Ook staat vast dat verdachte het bovenbeen van [aangeefster] heeft gestreeld. Op enig moment heeft [aangeefster] haar persoonlijke alarmknop ingedrukt, waarna de wijkverpleegkundige door de speaker in de woonkamer van [aangeefster] te horen was. Verdachte heeft op dat moment de woning verlaten. Later die avond is [aangeefster] door de meldkamer van de politie gebeld en heeft zij een verklaring afgelegd.

Verklaring [aangeefster] heeft over de bewuste nacht van 24 juli 2024 verklaard dat zij en verdachte op de bank in haar woning zaten toen verdachte begon met het strelen van haar knie tot haar bovenbeen. [aangeefster] heeft toen verbaal kenbaar gemaakt dit niet te willen door te schreeuwen en te zeggen “niet doen, dit wil ik niet”. Vervolgens heeft verdachte haar gestreeld vanaf haar bovenbeen tot aan haar lies/kruis en ook heeft hij haar kruis over haar slipje heen gestreeld. Daarna is verdachte met zijn hand vanaf haar nek onder haar jurk gegaan en heeft hij in haar rechterborst geknepen. Zij bleef aangeven dat verdachte moest stoppen door te zeggen “nee, stop ermee”. Toen verdachte bleef doorgaan heeft [aangeefster] haar (medische) alarmknop ingedrukt.

Betrouwbaarheid verklaring [aangeefster] De rechtbank stelt vast dat [aangeefster] consistent en op belangrijke punten gedetailleerd heeft verklaard over de nacht van het incident. [aangeefster] heeft nadat zij op de alarmknop heeft gedrukt direct met de wijkverpleegkundige en kort daarna ook met de politie gesproken en meteen over de betastingen door verdachte verklaard. Ook bij het informatieve gesprek zeden en de aangifte heeft zij eenzelfde verklaring afgelegd. [aangeefster] heeft de gebeurtenissen geenszins groter gemaakt of overdreven. De rechtbank acht tevens van belang dat [aangeefster] eerlijk is geweest over eenmalig eerder seksueel contact tussen haar en verdachte dat wel met haar toestemming heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de verklaring van [aangeefster] te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] betrouwbaar is en gaat uit van die verklaring.

Steunbewijs De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Ook de verdachte heeft verklaard dat zij samen (op de bank) zaten in de woning van [aangeefster] , dat het mogelijk is dat hij het bovenbeen van [aangeefster] heeft gestreeld en dat hij is vertrokken nadat [aangeefster] de alarmknop indrukte en tegen de wijkverpleegkundige verklaarde dat er een man in de woning was die niet weg wilde gaan. Op dat moment was verdachte de enige man in de woning. [aangeefster] heeft, terwijl verdachte nog in de woning was, om 02:38 uur op haar persoonlijke alarmknop van [begeleiding] gedrukt, met een verpleegkundige van [begeleiding] gesproken en direct verteld dat er iemand in huis was en dat zij betast werd. De wijkverpleegkundige heeft de politie gebeld, waarna de politie diezelfde nacht [aangeefster] heeft gebeld. Ook in het gesprek met de politie heeft [aangeefster] verteld over het betasten door verdachte. Daar komt bij dat [aangeefster] de dag na het incident ook haar persoonlijk begeleider heeft gebeld om te vertellen wat er was gebeurd, evenals een buurtbewoner, die als mantelzorger fungeerde. Ook heeft zij die dag haar broer een bericht gestuurd over de gebeurtenis.

Verdachte heeft geen plausibele verklaring gegeven over het indrukken van de alarmknop door [aangeefster] . Dat terwijl verdachte en [aangeefster] elkaar geruime tijd kennen, meerdere keren per week afspraken en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat [aangeefster] in al die tijd niet eerder de alarmknop heeft ingedrukt. Ook heeft verdachte geen inzicht gegeven in de reden dat hij direct na het indrukken van de alarmknop is vertrokken.

Tussenconclusie De rechtbank is onder de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] over de seksuele handelingen door verdachte betrouwbaar en geloofwaardig is te achten, en dat de verklaring van verdachte dat hij [aangeefster] enkel vriendschappelijk over haar been zou hebben gewreven, ongeloofwaardig is. Dat [aangeefster] die avond alcohol gedronken had en als gevolg van een herseninfarct moeilijk spreekt, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. [aangeefster] heeft duidelijk aangegeven dat zij de aanrakingen van verdachte niet wenste, en toen verdachte desondanks doorging, meteen hulp gezocht via de alarmknop van [begeleiding] en verteld wat er was gebeurd.

Opzetaanranding Opzetaanranding als bedoeld in artikel 241, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is aan de orde wanneer iemand met een persoon seksuele handelingen verricht terwijl diegene weet dat bij die persoon daartoe de wil ontbreekt. Op basis van het dossier is duidelijk dat [aangeefster] niet was gediend van de seksuele aanrakingen van verdachte. [aangeefster] heeft hiertoe ‘Niet doen, dit wil ik niet” en “Nee, stop ermee’ gezegd. Ook heeft zij de alarmknop die zij om medische reden droeg ingedrukt om hulp te zoeken en te melden dat zij werd aangerand terwijl verdachte nog bij haar was. Hieruit blijkt niet alleen dat de instemming van [aangeefster] ten aanzien van de seksuele aanrakingen ontbrak, maar ook dat verdachte wist dat de wil van [aangeefster] hiertoe ontbrak.

Conclusie De rechtbank acht gelet op het vorenstaande de opzetaanranding van [aangeefster] wettig en overtuigend bewezen.

4.4. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 24 juli 2024 te [woonplaats] met [aangeefster] seksuele handelingen heeft verricht, te weten- het strelen van de (binnenkant van de) bovenbenen en vagina en schaamstreek van die [aangeefster] en- het betasten en knijpen in de borst van die [aangeefster] ,terwijl hij wist dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren.

6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

6.3. Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het handelen, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetaanranding van slachtoffer [aangeefster] . Verdachte kende [aangeefster] vanuit zijn hoedanigheid als deeltaxichauffeur van de taxi waarvan [aangeefster] gebruik maakte, sprak meermalen per week met haar af en wist dat zij kwetsbaar was door haar fysieke beperkingen en alcoholgebruik. De aanranding heeft plaatsgevonden in de nacht, en in de woning van [aangeefster] . Dat is bij uitstek de plek waar zij zich veilig moet kunnen voelen. [aangeefster] liet verdachte toe in haar huis omdat zij hem zag als een vriend. Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem had. Verdachte heeft verschillende intieme lichaamsdelen van [aangeefster] aangeraakt, terwijl zij direct en uitdrukkelijk heeft aangegeven dit niet te willen. Verdachte heeft hiermee de persoonlijke integriteit van [aangeefster] aangetast. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort feiten langdurig de nadelige gevolgen daarvan (kunnen) ondervinden. Dat het handelen van verdachte een grote impact heeft gehad op [aangeefster] blijkt ook uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Zij geeft aan dat haar vertrouwen, niet alleen in verdachte maar ook in (vreemde) mensen is aangetast. Zij kleedt zich anders en durft nauwelijks meer in de tuin te zitten. Ook durft zij amper meer mensen binnen te laten en houdt zij de gordijnen dicht.

Uit het strafblad van verdachte van 6 september 2025 komt naar voren dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.

De rechtbank heeft ook kennis genomen van het rapport van de reclassering van 22 augustus 2025. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte op vrijwel alle leefgebieden als stabiel kan worden omschreven. Het risico op recidive kon door de reclassering niet worden ingeschat. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, een toezicht of interventies worden niet nodig geacht.

Verdachte geeft geen inzicht in hetgeen die nacht is gebeurd en neemt, ook ter terechtzitting, geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Dit rekent de rechtbank hem aan. Bij het bepalen van de (hoogte van de) op te leggen straf heeft de rechtbank ten slotte gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur passend en geboden. De rechtbank ziet aanleiding om een deel van de straf, te weten 40 uur, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Contact- en locatieverbod Met de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding voor de oplegging van een contact- en locatieverbod zoals door [aangeefster] is verzocht. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte contact zal opzoeken met [aangeefster] . [aangeefster] en verdachte hebben sinds 24 juli 2024 geen contact met elkaar gehad. Bovendien heeft verdachte aangegeven afstand te hebben genomen van [aangeefster] .

7 De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 23.995,- vermeerderd met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 20.995,- aan materiële schade, bestaande uit de aanschaf van een brommobiel, en € 3.000,- aan immateriële schade. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van wettelijke rente verzocht.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de opzetaanranding heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

Materiële schade De gevorderde materiële kosten zijn door de verdediging betwist. De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende rechtstreeks verband tussen het feit en de gevorderde schade bestaat, zodat geen sprake is van rechtstreekse schade als bedoeld in de artikelen 51f en 361 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal dit deel van de vordering afwijzen.

Immateriële schade Hoewel de benadeelde de door haar gestelde ernstige nadelige geestelijke gevolgen niet met stukken heeft onderbouwd, brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte naar het oordeel van de rechtbank mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag heeft de rechtbank alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend in aanmerking genomen. De rechtbank acht de gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 1.000,-.

Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden nader onderzoek vergen, wat een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 24 juli 2024.

De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 241 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 Beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

opzetaanranding

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;

  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

Benadeelde partij

  • wijst af het verzoek om materiële schadevergoeding;

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

  • verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering van immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 24 juli 2024 tot aan de dag der voldoening;

  • bepaalt dat bij niet betaling 20 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.

Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en mr. S.K.M. van Ham, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 september 2025.

Mr. Polak is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. Bijlage I: De tenlastelegging

hij op of omstreeks 24 juli 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland, met een persoon, teweten [aangeefster] een of meer seksuele handelingen heeft verricht, te weten -het strelen/betasten van de (binnenkant van de) bovenbenen en/of vagina en/of schaamstreek van die [aangeefster]-het strelen/betasten en/of knijpen in de borsten van die [aangeefster] ,terwijl hij, verdachte, wist, althans ernstige reden had om te vermoeden dat bij die [aangeefster] daartoe de wil ontbrak