Uitspraak inhoud

Team Strafrecht

Meervoudige kamer

Zittingsplaats Almelo

Parketnummer: 08.006321.25 (P) Datum vonnis: 6 oktober 2025

Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:

[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] , ingeschreven in de Burgerregistratie Personen (BRP) op het adres [adres] .

1 Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 september 2025.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. Keulen, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 30 maart 2024 in Hertme:

feit 1: primair: als bestuurder van een personenauto, terwijl hij onder invloed was van drugs, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen; subsidiair: als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd; meer subsidiair: als bestuurder van een personenauto zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn auto op tijd tot stilstand kon brengen;

feit 2: primair: een personenauto heeft bestuurd onder invloed van meer dan de bij wet toegestane hoeveelheid drugs; *subsidiair:*een personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder zodanige invloed van drugs of een andere stof was dat hij niet in staat was de personenauto goed te besturen.

Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:

1 hij op of omstreeks 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Weerselosestraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij ter plaatse onbekend was en/of terwijl hij – vanuit zijn rijrichting bezien – een (scherpe) bocht naar links naderde,

  • heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 100 km/uur, althans met een

(aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of

  • bij het naderen en/of het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde

in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of

  • het verloop van die weg (de Weerselosetraat) in of nabij de voornoemde bocht niet

heeft gevolgd en/of met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg is geraakt/gereden en/of tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Weerselosestraat, terwijl hij ter plaatse onbekend was en/of terwijl hij – vanuit zijn rijrichting bezien – een (scherpe) bocht naar links naderde,

  • heeft gereden met een snelheid van (ongeveer) 100 km/uur, althans met een

(aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of

  • bij het naderen en/of het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde

in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of

  • het verloop van die weg (de Weerselosetraat) in of nabij de voornoemde bocht niet

heeft gevolgd en/of met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg is geraakt/gereden en/of tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Weerselosestraat, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers heeft hij het verloop van die weg (de Weerselosetraat) niet gevolgd en/of is hij met het door hem bestuurde voertuig (rechts) van de weg is geraakt/gereden en/of tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst;

2 hij op of omstreeks 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 17 mg/l bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten GHB, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

3 De bewijsmotivering

3.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.

Verdachte heeft zich, terwijl hij onder invloed van GHB verkeerde, schuldig gemaakt aan zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag. Daarmee is sprake van een ernstige mate van schuld aan het verkeersongeval, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Als gevolg van dit ongeval heeft [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel opgelopen.

3.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden geacht dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat hiervoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.

3.3. Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft alle gedragingen bekend die onder feit 1 primair en onder 2 primair ten laste zijn gelegd. Uit de verklaring van verdachte en de hierna te noemen bewijsmiddelen, stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 30 maart 2024 reed verdachte met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur, hetgeen aanzienlijk hoger was dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 kilometer per uur, over een voor hem onbekende weg (de Weerselosestraat in Hertme). In deze weg bevond zich een scherpe bocht naar links. Bij het naderen en inrijden van deze bocht heeft verdachte zijn snelheid niet zodanig aangepast dat hij de auto tijdig tot stilstand had kunnen brengen en de weg waarin deze bocht zich bevond voldoende had kunnen overzien. Hij heeft de bocht niet gevolgd en raakte met zijn auto rechts van de weg, waarna hij tegen een boom botste. Na het ongeval is er 17 milligram per liter GHB in zijn bloed aangetroffen waar de grenswaarde 10 milligram per liter GHB is. Tijdens de zitting heeft verdachte verklaard dat hij voorafgaand aan de autorit GHB heeft gebruikt, en er tijdens het door hem besturen van de auto seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met passagier [slachtoffer] .

Juridisch kader Voor een bewezenverklaring van feit 1 is vereist dat er (1) sprake is van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval, (2) dat verdachte een schuldverwijt kan worden gemaakt en (3) dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dan wel zodanig letsel dat hierdoor tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

1. Causaal verband

Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Doordat verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden, en mogelijk was afgeleid door de seksuele handelingen die tijdens het rijden werden verricht, is de auto met een te hoge snelheid door de bocht gereden, van de weg geraakt en tegen een boom aan gebotst. Aannemelijk is ook dat het drugsgebruik aan het plaatsvinden van het ongeval heeft bijgedragen, nu algemeen bekend is dat GHB een negatieve invloed heeft op het inschattings- en reactievermogen.

2. Schuld

Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 moet er in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of onoplettendheid van verdachte. Daarbij is het van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de overige omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid heeft overschreden en in een toestand verkeerde als bedoeld in artikel 8, derde lid WVW gelet op de hoeveelheid GHB die in zijn bloed is aangetroffen. Verdachte heeft dus meerdere verkeersregels geschonden; hij heeft met een veel te hoge snelheid (een overschrijding van de maximumsnelheid van maar liefst 40 kilometer per uur), onder invloed van GHB gereden, terwijl hij bovendien tijdens het rijden door seksuele handelingen -ten minste in enige mate- moet zijn afgeleid van een veilige deelname aan het verkeer.

Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – is de rechtbank van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn schuld te wijten is, omdat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.

3. Zwaar lichamelijk letsel

Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen. Dit letsel bestond uit een gebroken bovenarm, een gebroken enkel en een gebroken kuitbeen. Daarnaast was sprake van letsel aan een rugwervel. Voor de behandeling van de arm- en enkelbreuk was een operatieve ingreep noodzakelijk. Gelet op de aard van het letsel en de noodzaak van operatief ingrijpen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .

De bewijsmiddelen De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen[1]:

feiten 1 en 2:

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1 hij op 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Weerselosestraat, zeer, onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij ter plaatse onbekend was en terwijl hij – vanuit zijn rijrichting bezien – een scherpe bocht naar links naderde,

  • heeft gereden met een snelheid van ongeveer 100 km/uur, een

(aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur en

  • bij het naderen en het inrijden van voornoemde bocht in strijd met het gestelde

in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij waren en

  • het verloop van die weg (de Weerselosetraat) in of nabij de voornoemde bocht niet

heeft gevolgd en met het door hem bestuurde voertuig rechts van de weg is geraakt en tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;

2 hij op 30 maart 2024 te Hertme, gemeente Borne een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 17 mg/l bedroeg, in elk geval een gehalte hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.

De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal vrijspreken.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6, 8, 175 en 176 van de WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van de misdrijven:

feit 1 - primair overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet;

feit 2 - primair overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

5 De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6 De op te leggen straf of maatregel

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een taakstraf voor de duur van 160 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

De officier van justitie heeft verder gevorderd om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf alle door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.

6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Voor het overige kan zij zich vinden in de eis van de officier van justitie. Daarbij heeft zij wel opgemerkt dat naar haar oordeel een hogere taakstraf passend is en dat een groter deel van de rijontzegging, te weten 10 maanden, voorwaardelijk moet worden opgelegd.

6.3 De gronden voor een straf of maatregel Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.

De aard en ernst van het feit Verdachte heeft een ernstig verkeersongeval veroorzaakt waarbij passagier [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft zich zeer onverantwoord gedragen door onder invloed van GHB met een te hoge snelheid te rijden, waardoor hij de bocht niet heeft gevolgd en tegen een boom is gebotst. Bovendien hebben tijdens besturen van het voertuig seksuele handelingen plaatsgevonden met passagier [slachtoffer] . Verdachte heeft met dit (verkeers)gedrag onvoldoende rekenschap gegeven van zijn verantwoordelijkheid als bestuurder van een motorvoertuig ten opzichte van andere verkeersdeelnemers en zijn passagier. De rechtbank rekent dit verdachte aan.

De persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 april 2025 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

De rechtbank houdt ook rekening met de schuldbewuste indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting openheid gegeven en verantwoordelijkheid genomen met betrekking tot zijn handelen.

Uit het reclasseringsrapport van 3 september 2025 en zijn verklaring ter zitting blijkt dat hij ten tijde van het ongeval, en nog steeds, een relatie heeft met [slachtoffer] en dat hij de zorg voor haar op zich heeft genomen.

Verder gebruikt verdachte inmiddels geen GHB of andere verdovende middelen meer en heeft het contact met zijn sociale omgeving, waarin GHB-gebruik genormaliseerd was, verbroken. Desondanks blijkt uit het reclasseringsadvies dat er nog wel risico’s worden gezien ten aanzien van het middelengebruik van verdachte. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname) en de verplichting om mee te werken aan de controle op het gebruik van middelen.

De op te leggen straf De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in haar overweging betrokken. Bij verkeersfeiten waarbij er sprake is van ernstige schuld, het gebruik van drugs en zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, geldt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid.

De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding hiervan af te wijken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verdachte ter zitting een open en schuldbewuste houding heeft aangenomen, de volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en oprechte spijt heeft betuigd. Voorts is van belang dat verdachte zijn leven inmiddels een andere wending heeft gegeven door te stoppen met het gebruik van GHB en afstand te nemen van zijn eerdere sociale omgeving.

Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren passend en geboden is. Aan deze voorwaardelijke straf worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals zijn geadviseerd door de reclassering, omdat deze bijdragen aan het voorkomen van herhaling en het bevorderen van verkeersveilig gedrag. Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren opleggen, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

De rechtbank legt daarmee een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist. Gelet op de justitiële documentatie en het bewezenverklaarde gedrag acht de rechtbank de door de officier van justitie geformuleerde eis, mede vanuit het oogpunt van generale preventie, niet passend.

9 De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 WVW 1994.

10 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring

  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;

  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;

strafbaarheid feiten

  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;

  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

de eendaadse samenloop van: feit 1 primair, het misdrijf: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van deze wet en feit 2 primair, het misdrijf: overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

strafbaarheid verdachte

  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde;

straf

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;

  • bepaalt dat deze gevangenisstraf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:

  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende bijzondere voorwaarden niet is nagekomen:

  • stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Reclassering op het adres Raiffeisenstraat 75 te Enschede. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;

  • zich laat behandelen door JusTact of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afronding van een positieve intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.

  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen en/of inzicht te verschaffen in het middelengebruik. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;

  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;

  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren;

  • beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;

  • ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 (drie) jaren;

  • bepaalt dat van deze ontzegging een gedeelte van 1 (een) jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:

**-**stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. Kapinga, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. R.A. Heblij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Bomans-Weekhout, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.

Buiten staat Mr. J. Wentink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024144566. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2024144566. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.