ECLI:NL:RBOVE:2025:5792 - Rechtbank Overijssel - 30 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 05.086654.24 (P) Datum vonnis: 30 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 1997 in [geboorteplaats] , wonende aan [woonplaats] ,
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 juni 2024, 12 september 2024, 26 september 2024 en 16 september 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 16 september 2025, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 samen met anderen: feit 1: harddrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd; feit 2: softdrugs heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd; feit 3: in dezelfde periode heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van drugsgerelateerde misdrijven en; feit 4: op 12 maart 2024 samen met anderen een gaspistool met magazijn en knalpatronen, en een getransformeerde alarmrevolver met twee kogelpatronen voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad
- een (grote) hoeveelheid heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende heroïne en/of
- een (grote) hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende cocaïne en/of
- een (grote) hoeveelheid amfetamine en/of amfetamine-olie en/of speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende amfetamine en/of
- een (grote) hoeveelheid MDMA en/of XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende MDMA en/of
- een (grote) hoeveelheid GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende GHB en/of
- een (grote) hoeveelheid 2C-B, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende 2C-B en/of
2. hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
- een (grote) hoeveelheid hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj en/of
- een (grote) hoeveelheid hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of
- een (grote) hoeveelheid 3-MMC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal/stof bevattende 3-MMC en/of zijnde hasjiesj en/of hennep en/of 3-MMC (telkens) een middel als
3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven daders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en/of vijfde lid Opiumwet;
4. hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een of meerdere wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een gaspistool, van het merk Browning, type/model GPDA 9, serienummer [nummer] , kaliber 9mm knal-/gaspatronen, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- (daarbij behorende) patroonhouder/magazijn en/of
- (daarbij behorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 47, in elk geval een of meerdere knalpatro(o)n(en) van het kaliber 9mm en/of 10, in elk geval een of meerdere gaspatro(o)n(en) van het kaliber 9mm, zijnde munitie en/of
- een getransformeerde alarmrevolver, van het merk BBM/Bruni, type/model Olympic 38, kaliber .22 Lr, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
- (daarbij behorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2, in elk geval een of meerdere kogelpatro(o)n(en) van het kaliber .22 Lr, zijnde munitie
3 De bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegd requisitoir, op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, mede onder verwijzing naar het betoog van mr. K.A. Kieft in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] , een verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de onder [medeverdachte 1] inbeslaggenomen iPhone 7 Plus telefoon gevoerd. De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat in het dossier stukken ontbreken om vast te kunnen stellen wat de grondslag voor inbeslagname van deze telefoon is geweest en dat niet is gebleken dat de rechter-commissaris toestemming heeft verleend voor het onderzoeken van deze telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv, waardoor de resultaten van het onderzoek aan de iPhone 7 Plus van het bewijs moeten worden uitgesloten. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat verdachte weliswaar erkent dat hij zich op meerdere momenten schuldig heeft gemaakt aan het verkopen van verdovende middelen, maar dat niet tot een bewezenverklaring van de gehele ten laste gelegde periode kan worden gekomen omdat verdachte in die periode als dakdekker heeft gewerkt en meerdere malen in preventieve hechtenis heeft gezeten. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft hij gesteld dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van een criminele organisatie te komen. Niet is gebleken dat tussen verdachte en de medeverdachten een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur heeft bestaan. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de vuurwapens voorhanden heeft gehad.
3.3 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verweer: vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt voorop dat de toepassing van artikel 359a Sv is beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het “voorbereidend onderzoek”. Op grond van artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan de behandeling ter terechtzitting. Het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv betreft in deze zaak uitsluitend het onderzoek Bade. Uit dat onderzoek zijn de onderhavige ten laste gelegde feiten immers voortgevloeid.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de doorzoeking van de iPhone 7 Plus geen deel uitmaakt van het onderzoek Bade. De inbeslagneming en doorzoeking van deze telefoon heeft immers plaatsgevonden in het kader van het onderzoek ALKINA, een onderzoek naar een dodelijk verkeersongeval, waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken was. Bij dit onderzoek bleek dat de iPhone 7 Plus werd gebruikt voor de handel in soft- en harddrugs. Daarna is het onderzoek Bade gestart.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv in het voorbereidend onderzoek tegen verdachte ter zake van de feiten die aan hem in deze zaak ten laste zijn gelegd. Het verweer wordt dan ook verworpen.
3.4 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder
1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feiten 1 en 2
De periode van 15 januari 2022 tot en met 3 september 2023
Uit onderzoek van de politie volgt dat de iPhone7 Plus sinds 15 januari 2022 in gebruik is
In de iPhone 7 Plus zijn 1653 chatberichten
De iPhone 7 Plus is op 3 september 2023 onder medeverdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen.
Gezien het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 1] samen de gebruiker van deze iPhone 7 Plus waren en dat zij afwisselend de daaraan gekoppelde telefoonnummers hebben gebruikt. Verder oordeelt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte 1] met gebruikmaking van deze telefoon in de periode van 15 januari 2022 tot en met 3 september 2023 veelvuldig verschillende soorten hard- en softdrugs hebben verkocht.
De periode van 3 september 2023 tot en met 12 maart 2024
Nadat de iPhone 7 Plus op 3 september 2023 in beslag is genomen heeft de politie op 13, 15 en 28 februari 2024 en op 12 maart 2024 observaties en pseudokopen gedaan.
Pseudokoop 13 februari 2024
Op 13 februari 2024 heeft de politie via WhatsApp contact met telefoonnummer
[telefoonnummer 5] gelegd, zijnde het telefoonnummer dat daarvoor in de in beslag genomen iPhone 7 Plus actief is geweest. De politie is toen doorverwezen naar een bedrijfsaccount met de naam [alias 1] en het daarbij behorende telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna ook: drugslijn “ [alias 1] ”). De politie deed via dit telefoonnummer een bestelling van ‘twee hele’ en er werd met [alias 1] afgesproken bij de Praxis in [plaats 1] . Vervolgens vond daar een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper van de politie en twee mannen in een witte Volkswagen Polo.
Pseudokoop 15 februari 2024
Op 15 februari 2024 heeft de politie via WhatsApp contact gelegd met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] en is een afspraak gemaakt voor het kopen van vier pakjes cocaïne op de carpoolplaats naast de Woonboulevard aan de [adres 1] te [plaats 1] . Vervolgens vond op de betreffende carpoolplaats een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper van de politie en een man op een fatbike die bevestigde dat hij [alias 1] was.
Pseudokoop 28 februari 2024
Op 28 februari 2024 heeft de politie via WhatsApp contact gelegd met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] en is een bestelling gedaan van twee pakjes cocaïne en 100 milliliter GHB.
Vervolgens is een afspraak gemaakt voor het kopen van twee pakjes cocaïne bij de Mac Donalds aan de [adres 2] in [plaats 1] , aangezien via een WhatsApp-bericht was medegedeeld dat de GHB was uitverkocht. Vervolgens vond op de parkeerplaats bij de MacDonalds om 14:15 uur een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper en twee mannen in een zwarte Ford Ka. De bestuurder van de Ford Ka gaf twee wikkels aan de pseudokoper van de politie en die betaalde daar € 90,00 voor.
Op de vraag van de pseudokoper wanneer de mannen weer GHB konden leveren antwoordde de bestuurder dat hij wel GHB op voorraad had en dit kon leveren. Vervolgens bestelde de pseudokoper alsnog 100 milliliter GHB. De bijrijder van de Ford Ka zei dat ze
eerst langs de stash in [plaats 2] moesten rijden om de GHB op te halen en dat de pseudokoper bij het station in [plaats 2] , gevestigd aan de Stationsstraat, moest wachten.
Op 28 februari 2024 om 14:35 uur reed de pseudokoper met zijn auto over de Stationsstraat in [plaats 2] . Hij zag daar de Ford Ka stil staan op de stoep. De bestuurder van de Ford Ka gooide een flesje met een doorzichtige vloeistof in de auto van de pseudokoper en die betaalde daar € 20,00 voor.
Pseudokoop 12 maart 2024
Op12 maart 2024 heeft de politie via WhatsApp contact gelegd met telefoonnummer
[telefoonnummer 3] en is een bestelling gedaan van twee pakjes cocaïne en één liter GHB. Er is
Vervolgens is een afspraak gemaakt bij het treinstation in [plaats 2] aan de Stationsstraat 31 in [plaats 2] . Vervolgens vond daar om 14.35 uur een ontmoeting plaats tussen de pseudokoper en
twee mannen in een donkere Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] . De bijrijder zei dat de koper moest wachten omdat ze nog wat spul voor hem bij de box moesten ophalen. Vervolgens reed de auto met hogere snelheid weg.
Doorzoeking garagebox [adres 3] in [plaats 2]
Na de aanhouding van verdachte en [medeverdachte 1] heeft op 12 maart 2024 een doorzoeking van de garagebox aan de [adres 3] in [plaats 2] plaatsgevonden.
Doorzoeking Volkswagen Polo
Daarnaast is de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] doorzocht.
-
2 gripzakjes met daarin telkens 10 paars gekleurde tabletten van in totaal 9,8 gram van een materiaal bevattende MDMA;
[36] -
3 gripzakjes met daarin wit gekleurde kristalachtige poeder en brokjes van in totaal 5,32 gram van een materiaal bevattende MDMA;
[37] -
4 gripzakjes met in totaal 24 gram hennep;
[38] -
2 gripzakjes met in totaal 10 gram hasj.
[39]
De in de jas aangetroffen verdovende middelen zijn ook onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat het ging om een gripzakje met 2 gram hennep
Verder zijn in de Volkswagen Polo vier mobiele telefoons aangetroffen, te weten twee iPhoneX- toestellen,
Twee iPhoneX- toestellen
Uit onderzoek is gebleken dat op één van de iPhoneX- toestellen het nummer [telefoonnummer 1] werd gebruikt, welk nummer eerder ook in de op 3 september 2023 in beslag genomen iPhone 7 Plus actief is geweest, en dat in dit iPhoneX- toestel WhatsApp gesprekken zijn aangetroffen tussen het WhatsApp account met de naam ‘ [alias 1] ’ met nummer [telefoonnummer 1] en het WhatsApp account met de naam “ [alias 1] ” met nummer [telefoonnummer 3] .
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 1] , nadat de iPhone 7 Plus (dealtelefoon) op 3 september 2023 in beslag was genomen, de handel in drugs hebben voortgezet met de iPhoneX met het nummer [telefoonnummer 1] en dat zij hierna het iPhoneX toestel met het nummer [telefoonnummer 3] als nieuwe dealtelefoon hebben gebruikt. Dit wordt bevestigd door het feit dat het pseudokoopteam op 13 februari 2025 eerst via het telefoonnummer [telefoonnummer 5] contact heeft gelegd en dat het pseudokoopteam toen naar het nieuwe ‘account ‘ [alias 1] ’ met het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is doorverwezen.
Samsung s22
Uit onderzoek van de politie is verder gebleken dat [medeverdachte 1] de gebruiker van de Samsung s22 met telefoonnummer [telefoonnummer 6] is. Dit blijkt uit het feit dat in de chats de gebruikersnaam “ [accountnaam] ” voorkomt en dat er meerdere chats tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin [naam 1] in de telefoon zijn aangetroffen.
De rechtbank stelt verder vast dat ook in deze Samsung s22 chatberichten zijn aangetroffen die betrekking hadden op de handel in drugs en dat [medeverdachte 1] in een groepschat die op deze telefoon is aangetroffen een foto heeft gedeeld waarop [medeverdachte 1] is te zien waarbij hij samen met verdachte een brood vasthoudt met de naam ‘ [alias 1] ’.
iPhone15
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat verdachte de gebruiker van de iPhone15 met telefoonnummer [telefoonnummer 7] is. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de beschikking over deze telefoon had.
Verklaringen (mede-)verdachte/getuigen
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 12 maart 2024 tegenover de politie verklaard dat hij al jaren drugs koopt bij verdachte en [medeverdachte 1] , dat hij schulden bij hen heeft en dat hij daarom drugs voor hen bij klanten aflevert. De contacten liepen via apps. Hij heeft ook samen met [getuige] drugs afgeleverd. De drugs werden contant of via een Tikkie betaald.
Verdachte en [medeverdachte 1] hebben de leiding over de drugshandel. Zij zijn [alias 1] , [alias 1] 2 en
[alias 1] . Zij gaven hem de drugs die in een garagebox in [plaats 2] werd bewaard. Hij moest ook een keer drugs in [plaats 2] ophalen. Als het om grote hoeveelheden ging haalden verdachte en [medeverdachte 1] de drugs zelf op.
[medeverdachte 2] heeft op 21 maart 2024 tegenover de politie verklaard dat hij in de zomerperiode in
2023 bij de garagebox in [plaats 2] is geweest om wat nieuwe (drugs) op te halen omdat het op was. Hij was samen met verdachte en [medeverdachte 1] . Hij heeft twee auto’s, een Opel Corsa en een Ford Ka, van hen gehad. Zij kochten de auto voor hem en [medeverdachte 2] moest de auto op zijn naam zetten. De kosten werden door verdachte en [medeverdachte 1] betaald. [medeverdachte 2] moest ook bankrekeningen voor verdachte en [medeverdachte 1] openen. Daar kreeg hij drugs voor.
Op de zitting van 26 september 2024 heeft [medeverdachte 2] als getuige verklaard dat als hij drugs rondbracht hij meestal alleen reed en dat [getuige] er af en toe bij was. [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij twee keer met verdachte drugs heeft rondgebracht en dat hij contant geld van verdachte en [medeverdachte 1] kreeg in ruil voor het feit dat zij gebruik konden maken van zijn bankrekening, bankpas en pincode.
[getuige] heeft op 14 maart 2024 tegenover de politie verklaard dat hij in de periode van
1 januari 2022 tot en met 3 september 2023 wel eens drugs voor verdachte en [medeverdachte 1] heeft verhandeld om zo zijn schulden in te lossen. Hij ziet verdachte en [medeverdachte 1] allebei als [alias 1] . Zij hadden allebei dezelfde rol. Zij hadden allebei de leiding. Als [getuige] in de auto stapte dan lag de drugs al in de auto in een tasje. Het geld dat hij van de klanten kreeg gaf hij aan medeverdachte [medeverdachte 2] , die de auto bestuurde. [getuige] heeft meerdere bankrekeningen voor verdachte en [medeverdachte 1] geopend. Hiermee kon hij de drugs die hij op de pof had gekocht bekostigen. Zijn bankrekeningen werden door verdachte en [medeverdachte 1] gebruikt voor de handel in soft- en harddrugs. Hij weet niet wat er is gebeurd met het geld dat op de rekeningen is gestort.
Op de zitting van 26 september 2024 heeft [getuige] verklaard dat hij schulden bij verdachte en [medeverdachte 1] had opgebouwd en dat hij geen andere uitweg meer zag dan voor [alias 1] drugs weg te brengen. Hij reed met [medeverdachte 2] mee. Zij kregen dan opdrachten. Er werd hen verteld waar ze wat heen moesten brengen en welk betaalmiddel zou worden gebruikt. Hij nam het geld wel eens van klanten aan en gaf het geld dan aan [medeverdachte 2] . Hij ziet verdachte en [medeverdachte 1] samen als ‘ [alias 1] ”. Als hij naar ‘ [alias 1] ’ appt, dan komen zij de bestelling af en toe zelf afleveren. [getuige] betaalde zijn schulden ook af door middel van het ter beschikking stellen van zijn bankrekeningen. De klanten betaalden voor drugs via Tikkies. Die betalingen werden op één van zijn bankrekeningen bijgeschreven. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden de beschikking over zijn betaalpas, zodat zij het geld van zijn rekening af konden halen. [getuige] kreeg niet betaald voor zijn diensten. Hij kreeg af en toe drugs. Rond september 2023 was het telefoonnummer van ‘ [alias 1] ’ niet meer beschikbaar. Daarna zijn het twee telefoonnummers geworden. Als [getuige] ‘ [alias 1] ’ appte dan had hij contact met één van de twee. Zij hadden de telefoons, maar kwamen de drugs zelf niet brengen.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte 2] voor verdachte en [medeverdachte 1] heeft gedeald. [medeverdachte 2] reed ook wel eens voor hen. Verdachte en [medeverdachte 1] hebben een Ford Ka voor [medeverdachte 2] gekocht die hij gebruikte om soft- en harddrugs voor hen de dealen. Het was altijd anders wat iemand verdiende als deze voor hen reed. Het lag eraan hoeveel mensen er drugs bij hen kochten.
Conclusie periode 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat verdachte samen met anderen, waaronder medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 veelvuldig verschillende soorten hard- en softdrugs heeft verkocht.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde handel in harddrugs en softdrugs. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde handel in heroïne, nu hiervan uit het dossier niet blijkt.
Feit 3
Toetsingskader
De strafbaarstelling in artikel 11b van de Opiumwet (Ow) is een gekwalificeerde specialis van de algemene strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie zoals opgenomen in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarom moet bij de beoordeling van het bewijs worden aangesloten bij de uitleg die in dat kader aan de verschillende bestanddelen van de delictsomschrijving wordt gegeven. Voor een bewezenverklaring van deelneming aan een criminele organisatie moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van:
- een organisatie,
- die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, in dit geval het plegen van misdrijven in de zin van artikel 10 vierde en vijfde lid Ow; en
- dat verdachte aan die organisatie heeft deelgenomen.
Het bestanddeel ‘organisatie’ ziet op een samenwerkingsverband tussen de verdachte en tenminste één andere persoon, waarbij sprake is van een zekere duurzaamheid en structuur.
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven. Voor een bewezenverklaring is het niet vereist dat deze misdrijven daadwerkelijk zijn gepleegd. Het gaat om het doel van de organisatie om de misdrijven te plegen. Bovendien gaat het om het oogmerk van de organisatie als geheel en niet van één of meer individuen. In deze zaak ziet de verdenking op het deelnemen aan een organisatie met het oogmerk op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Ow.
Voor deelneming aan de organisatie is van belang dat de verdachte behoort tot de organisatie en dat hij een aandeel heeft in de gedragingen, dan wel de gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Om als deelnemer van de organisatie te kunnen worden aangemerkt is het niet vereist dat verdachte moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het opzet van de verdachte moet zijn gericht op het deelnemen aan de organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van (i.c. harddrugs)misdrijven. Daartoe is het voldoende dat verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk het plegen van (i.c. harddrugs)misdrijven heeft.
Indien uit de bewijsvoering volgt dat verdachte een aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie bijdragende of ondersteunende handeling heeft verricht, dan ligt zijn wetenschap met betrekking tot het oogmerk van de organisatie daarin besloten. Volgt uit de bewijsvoering echter slechts dat verdachte voor de deelnemers van de criminele organisatie hand- en spandiensten heeft verricht zonder dat daaruit kan worden afgeleid dat hij daarbij handelde in de wetenschap dat de organisatie het plegen van (i.c. harddrugs)misdrijven tot oogmerk had, dan levert het handelen van verdachte geen deelneming aan die organisatie op.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor onder de feiten 1 en 2 opgenomen bewijsmiddelen naar voren komt dat tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Ow.
Onder feit 1 is wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte zich samen met onder meer medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , schuldig heeft gemaakt aan het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van harddrugs (artikel 10 vierde lid Ow).
Verder volgt uit WhatsApp gesprekken tussen ‘ [alias 1] ’ en ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 4] ’ dat verdachte en [medeverdachte 1] hebben geprobeerd om cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te brengen door dit te importeren uit Suriname (artikel 10, vijfde lid Ow).
Uit het voorgaande komt een organisatiestructuur tot uitdrukking. Het aantal en de frequentie van de drugsafspraken waren blijkens de inhoud van de WhatsApp berichten in het dossier zeer aanzienlijk, en de duur van de samenwerking is zodanig geweest dat kan worden gesproken van een duurzaam karakter.
Tot slot kan worden vastgesteld dat verdachte in de vorm van de door hem verrichte handelingen, zoals blijkt uit de bewijslevering voor feit 1, aan de organisatie, die de handel in harddrugs als oogmerk had, heeft deelgenomen. Daarom is ook feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 De rechtbank is van oordeel dat de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De vuurwapens zijn tijdens de doorzoeking op 12 maart 2024 in de door verdachte gehuurde garagebox nummer [adres 3] op de [adres 3] in [plaats 2] aangetroffen. Het gaspistool met magazijn en knalpatronen lagen opgeborgen in een witte doos in een houten kast. De getransformeerde alarmrevolver met daarin twee kogelpatronen lag in een gokkast achterin de garagebox. De vuurwapens lagen dus niet in het zicht. Verdachte ontkent van deze wapens geweten te hebben. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de sleutels van de garagebox wel eens aan andere mensen heeft gegeven en dat hij niet precies wist wat er allemaal in de garagebox lag. Verder is er geen DNA van verdachte op de vuurwapens aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte de wapens en de munitie bewust aanwezig heeft gehad en dat hij daarover heeft kunnen beschikken. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken bij gebrek aan wettig bewijs.
3.5 De bewezenverklaring
1. hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd,
- een hoeveelheid cocaïne en
- een hoeveelheid amfetamine en amfetamine-olie en speed, en
- een hoeveelheid MDMA en XTC, en
- een hoeveelheid GHB,
zijnde cocaïne en amfetamine en MDMA en GHB (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten
- een hoeveelheid hasjiesj, en
- een hoeveelheid hennep, en
- een hoeveelheid 3-MMC,
zijnde hasjiesj en hennep en 3-MMC (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3. hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 maart 2024 te [plaats 1] en [plaats 2] , heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid Opiumwet.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b Ow. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 3 het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, aangevuld met een contactverbod met medeverdachten [medeverdachte 2] en [getuige] .
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 7 maanden en 11 dagen voorwaardelijk, op te leggen en verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen. De raadsman heeft bepleit om de voorlopige hechtenis in dat geval op te heffen. Subsidiair heeft de raadsman voorgesteld om een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden op te leggen. De raadsman heeft verzocht hierbij rekening te houden met het feit dat verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve weg is ingeslagen en dat een gevangenisstraf desastreus voor zijn dakdekkersbedrijf zou zijn. Zijn bedrijf zou failliet gaan en dan zou verdachte een eventueel ontnemingsbedrag niet kunnen betalen. De raadsman heeft verzocht om gelet hierop de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen en de schorsing voort te laten duren.
6.3 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende ruim twee jaar deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig hield met het verhandelen van harddrugs in de Achterhoek. Verdachte heeft in deze periode samen en in vereniging met anderen soft- en harddrugs verhandeld. Verdachte beheerde samen met medeverdachte [medeverdachte 1] de dealtelefoon en gaf instructies aan koeriers die de drugs aan afnemers afgaven. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schade kunnen berokkenen aan de gebruikers daarvan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaan de handel en het gebruik van harddrugs vaak gepaard met allerlei vormen van criminaliteit, hetgeen zorgt voor overlast voor de samenleving. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven en alleen zijn eigen financiële belang voor ogen gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 1 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 29 februari 2024 door de politierechter in de rechtbank Gelderland is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een taakstraf van 200 uren ter zake van poging tot zware mishandeling. Gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr houdt de rechtbank rekening met deze straf. Verder blijkt uit dit uittreksel dat verdachte op 18 december 2020 door de politierechter in de rechtbank Gelderland is veroordeeld voor een drugsfeit, en dat verdachte daarnaast in een verder verleden is veroordeeld voor een verscheidenheid aan delicten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 17 september 2024. De reclassering adviseert in dit rapport om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht, de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Bij beslissing van 26 september 2024 is de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 30 september 2024 geschorst onder bijzondere voorwaarden, waaronder het deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa.
Ter zitting heeft de raadsman van verdachte in aanvulling op het reclasseringsrapport een e-mailbericht van reclasseringswerker [naam 2] van 12 september 2025 overgelegd. Hierin staat dat het toezicht goed verloopt, dat verdachte zich goed aan de afspraken houdt, dat hij enige tijd de gedragsinterventie COVA heeft gevolgd en dat verdachte samen met zijn vader een succesvol dakdekkersbedrijf heeft. Omdat verdachte goed bezig is en hij zijn leven weer op de rit heeft ziet de reclassering geen meerwaarde in continuering van het toezicht of om een vervolg te geven aan de gedragsinterventie. Een gevangenisstraf zou de positief ingezette weg doorkruisen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de raadsman is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank ziet gelet op de inhoud van de brief van reclasseringswerker [naam 2] van 12 september 2025 geen aanleiding om de eerder door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel ziet de rechtbank aanleiding om het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met [medeverdachte 2] en [getuige] op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
7 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 Sr.
8 De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; feit 2, het misdrijf: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; feit 3, het misdrijf: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
-
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
De rechter kan de tenuitvoerlegging ook gelasten indien verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als bijzondere voorwaarde:
Contactverbod Verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] 1997, wonende aan de [adres 4] en [getuige] , geboren op [geboortedatum 3] 2000, wonende aan de [adres 5] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
-
draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
-
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
-
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mr. M.W. Eshuis en mr. J.G.M. Fluttert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
Mr. J.G.M. Fluttert is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Districtsrecherche Noord- en Oost Gelderland, met nummer ON3R023097 (onderzoek BADE). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Pagina 42 en 54.
Pagina 55.
Pagina 40
Pagina 64
Pagina 35
Pagina 35
Pagina 36
Pagina 29
Pagina 56
Pagina’s 59 tot en met 61
Pagina 970
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2025, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 september 2024, inhoudende de door [getuige] als getuige afgelegde verklaring.
Pagina’s 158 tot en met 161
Pagina’s 118 tot en met 122
Pagina’s 165 en 167
Pagina’s 168 tot en met 173
Pagina’s 168 tot en met 173
Pagina’s 123 tot en met 126
Pagina’s 183 en 188
Pagina’s 177 tot en met 181
Pagina’s 137 tot en met 140
Pagina’s 185 en 189
Pagina’s 184 en 190
Pagina’s 193 tot en met 198
Pagina’s 141 tot en met 144
Pagina’s 868 en 869
Pagina’s 789 en 790
Pagina’s 252 tot en met 259
Pagina’s 260 en 261
Pagina’s 902 en 903
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2025, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring.
Pagina’s 262 tot en met 266
Pagina’s 265, 101, 111, 112 en 265
Pagina 265, 404, 409, 410 en 429
Pagina 266, 406, 418 en 428
Pagina 266, 100 en 104
Pagina 266, 100, 101 en 110
Pagina 266, 100 en 107
Pagina 266, 100 en 108
Pagina 488
Pagina 502
Pagina 568
Pagina 578
Pagina 503
Pagina 489
Pagina 984
Pagina’s568 tot en met 575
Pagina 886
Pagina’s 578 tot en met 708
Pagina’s 959 tot en met 984
Pagina’s 985 tot en met 997
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 september 2024, inhoudende de door [medeverdachte 2] als getuige afgelegde verklaring.
Pagina’s 1016 tot en met 1035
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 september 2024, inhoudende de door [getuige] als getuige afgelegde verklaring.
Pagina’s 926 tot en met 932
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 september 2025, inhoudende de door verdachte afgelegde verklaring.
Hoge Raad 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.
Hoge Raad 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.
Hoge Raad 22 januari 2008, NJ 2008/72 o.a.
Hoge Raad 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.
Hoge Raad 28 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1399.
Hoge Raad 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814.
Pagina’s 83 tot en met 86.