ECLI:NL:RBOVE:2025:5476 - Rechtbank Overijssel - 9 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.230882-22 (P) Datum vonnis: 9 september 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] , wonende aan [adres] .
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. R.W. van Faassen, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , beiden bijgestaan door mr. L.V.S. Cassese, advocaat in Almelo, en [slachtoffer 3] gevraagde schadevergoedingen.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en bondig weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, feit 2 en feit 3 *:*in de periode van [datum 1] 2012 tot en met [datum 2] 2014 in [gemeente 1] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 4] (die in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar was) door zijn penis in haar mond te brengen (feit 1), door zijn penis in haar vagina en/of tussen de schaamlippen te brengen, terwijl verdachte wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde (feit 2), en door zich te laten aftrekken, althans zijn penis te laten betasten, en haar borsten, billen en/of vulva te betasten (feit 3); feit 4 en feit 5 *:*in de periode van [datum 3] 2010 tot en met [datum 4] 2012 in [gemeente 1] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft verricht met de minderjarige [slachtoffer 5] (die jonger dan twaalf jaar was) door zijn penis in haar mond, de vagina en/of tussen de schaamlippen te brengen (feit 4) en haar borsten te betasten (feit 5). feit 6 *:*in de periode van [datum 5] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft verricht met de minderjarige [slachtoffer 1] (die jonger dan zestien jaar was) door zich te laten aftrekken, althans zijn penis te laten betasten; feit 7 *:*in de periode van [datum 7] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] en/of [gemeente 3] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft verricht met de minderjarige [slachtoffer 2] (die jonger dan zestien jaar was) door zich te laten aftrekken, althans zijn penis te laten betasten, en haar borsten en/of billen te betasten; feit 8 *:*in de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] en/of [gemeente 3] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 3] (die jonger dan zestien jaar was) door haar borsten, billen, binnenkant van de bovenbenen en/of de vulva, althans de schaamstreek, te betasten; feit 9 *:*in de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 10] 2020 in [gemeente 3] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 6] (die jonger dan zestien jaar was) door haar billen en/of de binnenkant van haar bovenbenen te betasten; feit 10 *:*in diezelfde periode de minderjarigen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, door zich te ontbloten en af te trekken, althans te betasten; feit 11 : in de periode van [datum 9] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] en/of [gemeente 3] op meerdere momenten een afbeelding van een ontblote penis aan de minderjarigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] heeft verstrekt, aangeboden en/of vertoond, terwijl verdachte wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2012 tot en met [datum 2] 2014 te [gemeente 1] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , te weten het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 4] ;
feit 2 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2012 tot en met [datum 2] 2014 te [gemeente 1] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] , wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] ,
te weten het brengen van zijn penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 4] ;
feit 3 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 1] 2012 tot en met [datum 2] 2014 te [gemeente 1] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 4] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en/of van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeerde,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het laten aftrekken, althans betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 5]
en/of
- het betasten van de borsten en/of billen en/of vulva van die [slachtoffer 5] ;
feit 4 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 3] 2010 tot en met [datum 4] 2012 te [gemeente 1] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 5] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] ,
te weten
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 5] en/of
- het brengen van zijn penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die
[slachtoffer 5] ;
feit 5 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 3] 2010 tot en met [datum 4] 2012 te [gemeente 1] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 5] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en/of van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijk onmacht verkeerde,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het betasten van de borsten van die [slachtoffer 5] ;
feit 6 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 5] 2018 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het laten aftrekken, althans betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] ;
feit 7 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 7] 2018 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten
- het laten aftrekken, althans betasten van zijn, verdachtes, penis door die
[slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de borsten en/of billen van die [slachtoffer 2] ;
feit 8 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het betasten van de borsten en/of billen en/of de binnenkant van de
bovenbenen en/of de vulva, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 3] ;
feit 9 hij in of omstreeks de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 10] 2020 te
[gemeente 3] , althans in Nederland,
met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 6] , die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het betasten van de billen en/of de binnenkant van de bovenbenen van die [slachtoffer 6] ;
feit 10 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 10] 2020 te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , althans in Nederland,
een of meerdere personen, van wie hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt,
te weten [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] en/of [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 6] ,
met ontuchtig oogmerk
ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen,
door zijn, verdachtes, penis te ontbloten en/of af te trekken, althans te betasten;
feit 11 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [datum 9] 2018 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , althans in Nederland,
een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk te achten is voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren,
te weten een afbeelding van een ontblote penis,
heeft verstrekt en/of aangeboden en/of vertoond aan een of meerdere minderjarigen, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt,
te weten [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] en/of [slachtoffer 6] , geboren
op [geboortedatum slachtoffer 6].
3 De bewijsoverwegingen
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Uitgangspunt bij de beoordeling van het bewijs
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. De rechtbank stelt bij de beoordeling van het bewijs voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Het is dan ook vaak het woord van de één tegen het woord van de ander. Bij een ontkennende verdachte brengt dit veelal met zich dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn.
In artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen op de verklaring van één getuige kan worden gebaseerd. Om in zedenzaken toch tot een bewezenverklaring te kunnen komen, kan een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring ertoe leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet “op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Als er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, dan dient de rechtbank vervolgens op basis van dat bewijs ook onverminderd de overtuiging te hebben gekregen dat verdachte de hem verweten feiten heeft begaan.
De rechtbank zal het voorgaande bij de bespreking van de ten laste gelegde feiten als uitgangspunt nemen.
Volgorde van de bespreking van de feiten
Omwille van de leesbaarheid van dit vonnis zal de rechtbank eerst de ten laste gelegde feiten bespreken die naar het oordeel van de rechtbank niet tot een bewezenverklaring leiden. Daarna zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten bespreken die naar haar oordeel op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en de behandeling op de zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) over de seksuele handelingen die verdachte met haar zou hebben verricht. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of voor de verklaring van [slachtoffer 4] met betrekking tot de seksuele handelingen en met betrekking tot de vraag of die handelingen in de ten laste gelegde periode ( [datum 1] 2012 tot en met [datum 2] 2014 ) hebben plaatsgevonden, voldoende steunbewijs voorhanden is.
[slachtoffer 4] en getuige [getuige] hebben verklaard dat het misbruik van [slachtoffer 4] plaatsvond tijdens logeermomenten van [slachtoffer 4] bij verdachte. Zowel [slachtoffer 4] , als verdachte en getuige [getuige] hebben verklaard dat de logeermomenten van [slachtoffer 4] bij verdachte steeds tijdens de relatie van verdachte en getuige [getuige] hebben plaatsgevonden. De verklaringen van verdachte en getuige [getuige] met betrekking tot de periode waarin zij een relatie hadden, zijn echter niet consistent en zijn naar het oordeel van de rechtbank zowel innerlijk als onderling tegenstrijdig. Zij hebben namelijk op verschillende momenten verschillend verklaard over de periode waarin deze relatie heeft plaatsgevonden en hoelang deze heeft geduurd. Daarmee is geen steunbewijs voorhanden voor de verklaring van [slachtoffer 4] met betrekking tot de ten laste gelegde periode. Ook ten aanzien van de vermeende seksuele gedragingen wordt wisselend verklaard. Verdachte ontkent dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden en [slachtoffer 4] en getuige [getuige] verklaren weliswaar beiden dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar die verklaringen zijn zodanig verschillend van elkaar dat de verklaring van getuige [getuige] geen ondersteuning biedt aan de verklaring van [slachtoffer 4] .
Nu de verklaringen van verdachte en getuige [getuige] dus geen steun bieden aan de verklaring van [slachtoffer 4] en deze steun ook niet volgt uit enig ander bewijsmiddel, is niet voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4 en feit 5
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en de behandeling op de zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 en feit 5 ten laste gelegde.
De rechtbank constateert dat zich in het dossier een briefje bevindt waarover de moeder van [slachtoffer 5] heeft verklaard dat dit briefje door [slachtoffer 5] is geschreven. In dit briefje wordt gesproken over seksuele handelingen die verdachte met haar zou hebben verricht. Hoewel een briefje als deze in beginsel als wettig bewijsmiddel kan worden gebruikt, kan de rechtbank in dit geval niet vaststellen dat [slachtoffer 5] het briefje zelf heeft geschreven. De rechtbank zal het briefje daarom niet als bewijsmiddel gebruiken. Ten gevolge hiervan blijven slechts de getuigenverklaringen van [getuige] over, die heeft verklaard over seksuele handelingen die verdachte met [slachtoffer 5] zou hebben verricht. Deze verklaringen vinden geen steun in enig ander bewijsmiddel. Aan het bewijsminimum wordt niet voldaan. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs van het onder feit 4 en feit 5 ten laste gelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 9
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en de behandeling op de zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 9 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 6] over de seksuele handelingen die verdachte met haar zou hebben verricht. De verklaringen van [slachtoffer 6] vinden echter geen steun in enig ander bewijsmiddel. Aan het bewijsminimum wordt niet voldaan. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs van het onder feit 9 ten laste gelegde vrijspreken. Ten aanzien van feit 10
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en de behandeling op de zitting onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 10 ten laste gelegde.
Op basis van het procesdossier en de behandeling op de zitting moeten naar het oordeel van de rechtbank de volgende drie situaties, die in de ten laste gelegde periode zouden hebben plaatsgevonden, worden onderscheiden.
De eerste situatie is dat verdachte zich een aantal keer zelf heeft afgetrokken, nadat het [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet lukte om hem te laten klaarkomen, en dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hiernaar moesten kijken. Dit verklaart [slachtoffer 2] bij de politie. De verklaring van [slachtoffer 2] over deze situaties vindt echter geen steun in enig ander bewijsmiddel. Aan het bewijsminimum wordt niet voldaan. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in zoverre partieel van het onder feit 10 ten laste gelegde vrijspreken.
De tweede situatie is dat verdachte zich op zijn eigen slaapkamer in zijn eigen huis heeft afgetrokken. Hierover verklaart [slachtoffer 1] bij de politie dat hij van dit aftrekken getuige werd toen hij en [slachtoffer 2] de deur van de slaapkamer van verdachte opendeden om de tas van [slachtoffer 2] uit de slaapkamer van verdachte te pakken. [slachtoffer 1] zag toen de piemel van verdachte. [slachtoffer 3] was hier volgens [slachtoffer 1] ook bij aanwezig. Dit verklaart [slachtoffer 3] zelf ook bij de politie.
De derde situatie is dat verdachte zich op de slaapkamer van [slachtoffer 6] , alwaar hij sliep toen verdachte bij zijn zus logeerde, op bed onder de dekens heeft afgetrokken. [slachtoffer 6] verklaart hierover bij de politie dat zij van dit aftrekken getuige werd toen zij de deur van haar slaapkamer opendeed om een T-shirt uit haar kamer te pakken. [slachtoffer 6] verklaart dat zij twee of drie keer heeft gezien dat verdachte zich heeft afgetrokken. Volgens [slachtoffer 6] heeft verdachte ook gezegd: “Kom je op me liggen”.
Hoewel de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] , is de rechtbank van oordeel dat in beide hiervoor beschreven situaties geen sprake is geweest van een situatie als bedoeld in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De reden daarvoor is dat uit de wetsgeschiedenis van dit artikel volgt dat van het bestanddeel in de delictsomschrijving “ertoe bewegen” alleen sprake is als een minderjarige (mede) door een actieve gedraging van de verdachte ertoe is gebracht getuige te zijn van seksuele handelingen. De opzet moet erop zijn gericht de minderjarige hiermee te confronteren. Lichamelijk contact met de minderjarige is daartoe niet vereist. Het met ontuchtig oogmerk confronteren van de jeugdige met de seksuele handelingen volstaat. Van een “ontuchtig oogmerk” is sprake als de verdachte voor zijn eigen seksueel gerief een jeugdige aanwezig laat zijn bij seksuele handelingen.
Ten aanzien van feit 6 en feit 7
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 1] verklaart bij de politie dat hij “rare dingen” moest doen bij zijn oom, verdachte, om een nachtje door te halen.
[slachtoffer 2] verklaart bij de politie het volgende over verdachte.
Verdachte verklaart op de zitting dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de ten laste gelegde periode meerdere keren bij hem hebben gelogeerd en dat zij, met name [slachtoffer 1] , van gamen hielden. [slachtoffer 1] kwam destijds één keer in de maand logeren. Hij was er dan meestal een weekend. Later kwam [slachtoffer 2] wel eens mee. “In principe waren we de hele dag aan het gamen”, aldus verdachte. Verdachte verklaart dat hij met de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] had afgesproken dat tot een bepaald tijdstip mocht worden gegamed. “Volgens mij 03:00 uur”. “Soms werd ik midden in de nacht wakker in mijn eigen slaapkamer en dan hoorde ik [slachtoffer 1] nog gamen.”
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van [datum 5] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft verricht met de minderjarige [slachtoffer 1] (die jonger dan zestien jaar was) door zich te laten aftrekken. Daarnaast heeft verdachte zich in de periode van [datum 7] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] op meerdere momenten door de minderjarige [slachtoffer 2] (die jonger dan zestien jaar was) laten aftrekken. Ook heeft verdachte in diezelfde periode meerdere keren de borsten en de billen van [slachtoffer 2] betast.
De verklaringen die [slachtoffer 1] heeft afgelegd over het aftrekken van verdachte vinden naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaring die [slachtoffer 2] hierover bij de politie heeft afgelegd, en omgekeerd. Ook vinden genoemde verklaringen steun in wat verdachte over het (’s nachts) gamen heeft verklaard. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] over het betasten van haar borsten en billen door verdachte. De rechtbank acht deze verklaring voldoende voor een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging, vooral ook omdat haar verklaring over de overige seksuele handelingen van verdachte steun vindt in ander bewijs. Het staat niet ter discussie dat het telkens om ontuchtige handelingen gaat. De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 6 en feit 7 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 8
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 3] verklaart bij de politie dat verdachte eens met zijn hand tussen haar benen is geweest. Dit was bij verdachte thuis. “We zaten gewoon op de bank een film te kijken. [slachtoffer 1] was aan het gamen en [slachtoffer 2] zat naast me. Toen zat verdachte aan mijn benen en ik zei: “Dat mag niet”. Hij deed het steeds weer en zei: “Waarom mag dat niet? Ik duwde hem steeds weg en ik ben toen andersom gaan zitten. Verdachte ging met zijn hand op mijn bovenbeen en toen maakte hij een beweging omhoog aan de binnenkort van mijn bovenbeen. Hij raakte mijn vagina aan. Ik sloeg zijn hand weg”, zo verklaart [slachtoffer 3] .
[slachtoffer 6] verklaart bij de politie dat zij heeft gezien dat verdachte aan de kont en aan de borsten van [slachtoffer 3] heeft gezeten.
Verdachte verklaart op de zitting dat [slachtoffer 3] één keer een weekend, misschien een nachtje, samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij hem in [gemeente 2] heeft gelogeerd. Ook verklaart verdachte dat hij in de ten laste gelegde periode bij zijn zus op de boerderij in [gemeente 3] heeft gelogeerd en dat [slachtoffer 3] daar toen ook was.
Overwegingen en oordeel
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 6] 2020 in [gemeente 2] en/of [gemeente 3] op meerdere momenten seksuele handelingen heeft verricht met de minderjarige [slachtoffer 3] (die jonger dan zestien jaar was) door haar borsten, billen, binnenkant van de bovenbenen en/of vagina, althans schaamstreek, te betasten.
De verklaring die [slachtoffer 3] heeft afgelegd over de seksuele handelingen die verdachte bij haar heeft verricht vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaring die [slachtoffer 6] hierover heeft afgelegd. Ook vindt de verklaring van [slachtoffer 3] steun in wat verdachte over het logeren heeft verklaard. Het staat niet ter discussie dat het telkens om ontuchtige handelingen gaat. De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 8 ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Ten aanzien van feit 11
De feiten en omstandigheden
[slachtoffer 6] verklaart bij de politie het volgende. “Op een dag, toen waren mijn vader en stiefmoeder er weer niet, kreeg ik een foto van [naam] zijn lul.
Overwegingen en oordeel
Het door verdachte gestelde scenario dat anderen dan hij een dickpic via zijn telefoon hebben verstuurd, is de rechtbank niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft dit scenario niet met verifieerbare gegevens onderbouwd en ook uit het procesdossier blijkt hier in het geheel niet van. De rechtbank schuift het door verdachte geschetste alternatieve scenario dan ook als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat verdachte in de periode van [datum 9] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in Nederland een dickpic heeft vertoond aan de minderjarige [slachtoffer 6] , waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 11 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank overweegt verder dat zij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] over de dickpic die verdachte aan haar zou hebben gestuurd. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij ooit een dickpic heeft verstuurd, waarvan hij weet dat die bij [slachtoffer 2] terecht is gekomen. Hij verklaart hierover dat hij in de veronderstelling was dat hij een dickpic naar een 24-jarige vrouw uit Amsterdam had verstuurd en dat pas later bleek dat het om de minderjarige [slachtoffer 2] ging. De verklaring van verdachte wordt niet weerlegd door enig ander bewijsmiddel in het dossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of verdachte ten tijde van het versturen van de dickpic aan [slachtoffer 2] wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het daadwerkelijk om de minderjarige [slachtoffer 2] ging. De rechtbank zal verdachte wegens gebrek aan wettig bewijs in zoverre van het onder feit 11 ten laste gelegde vrijspreken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 6, feit 7, feit 8 en feit 11 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
feit 6 hij op meer tijdstippen in de periode van [datum 5] 2018 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] ,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] ;
feit 7 hij op meer tijdstippen in de periode van [datum 7] 2018 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten
- het laten aftrekken van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 2] ;
feit 8 hij op meer tijdstippen in de periode van [datum 8] 2019 tot en met [datum 6] 2020 te [gemeente 2] en/of te [gemeente 3] , met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
te weten het betasten van de borsten en/of billen en/of de binnenkant van de
bovenbenen en/of de vulva, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 3] ;
feit 11 hij in de periode van [datum 9] 2018 tot en met [datum 6] 2020 in Nederland,
een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk te achten is voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren,
te weten een afbeelding van een ontblote penis,
heeft vertoond aan een minderjarige, waarvan hij wist dat deze de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
te weten [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 6].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 240a en 247 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 6, feit 7 en feit 8 : telkens het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd,
feit 11 : het misdrijf: een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar. 5. De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
6 De motivering van de straf
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daarbij de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, bepleit de raadsman in het bijzonder vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf.
6.3 De gronden voor een straf
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de gepleegde feiten
Verdachte heeft zich in de jaren 2018, 2019 en 2020 op meerdere momenten schuldig gemaakt aan ontucht met minderjaren. Hij heeft seksuele handelingen verricht met zijn neefje en nichtje die in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar waren. Als zij bij verdachte kwamen logeren, moesten zij hem aftrekken om de gehele nacht te mogen gamen. Daarnaast heeft verdachte verschillende keren onder andere de borsten en de billen van zijn nichtje en ook een stiefnichtje, die eveneens jonger was dan zestien jaar, betast. Ook heeft verdachte via Instagram een dickpic naar zijn minderjarige stiefnichtje gestuurd. Het behoeft geen betoog dat een volwassene zo’n foto in ieder geval niet aan een minderjarige behoort te sturen. Met zijn seksuele handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Afgezien van de vraag of verdachte met zijn verstandelijke beperking de gevolgen van zijn handelen geheel heeft kunnen overzien, is hij over een grens gegaan die hij echt niet had mogen overgaan. Hij heeft zich bij het plegen van de seksuele handelingen laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en heeft daarbij geen rekening gehouden met de eventuele schadelijke gevolgen van zijn handelen voor de minderjarige slachtoffers. Kinderen van deze leeftijd behoren niet op deze wijze met seksuele handelingen worden geconfronteerd, en al zeker niet door volwassenen. Daarbij komt nog dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat zijn neefje en nichtjes in hem hadden moeten kunnen stellen als zij met hun oom omgingen en bij hem kwamen logeren.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 24 juli 2023, waaruit volgt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de reclasseringsrapporten van Reclassering Nederland van 7 maart 2023, 24 juli 2025 en 25 augustus 2025 en op wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard.
Verdachte heeft een IQ van 70 en is aldus verstandelijk beperkt. Verdachte is gediagnosticeerd met autisme en woont onder ambulante begeleiding alleen in een appartement. Hij ontvangt een Wajong-uitkering en heeft geen werk. Verdachte houdt van gamen en sporten. Hij heeft een aantal vrienden via zijn voetbalteam. Verdachte heeft ten dele nog contact met zijn familie, omdat de familie van verdachte (mede) door onderhavige verdenking uit elkaar is gevallen. Het gebeurt volgens verdachte niet meer dat hij alleen is met kinderen. Evenmin vinden er nog logeerpartijtjes plaats.
De reclassering heeft in haar adviesrapporten beschreven dat verdachte kampt met een beperkt intelligentieniveau, zowel op sociaal- als emotioneel niveau. Het lijkt zo te zijn dat verdachte zich soms erg bezig houdt met seks en dit als copingstrategie gebruikt, door te masturberen en porno te kijken. De reclassering kan zich vinden in het inzetten van interventies. Het is volgens de reclassering belangrijk dat er zicht komt op de seksuele ontwikkeling van verdachte, de seksualiteitsbeleving en zijn inzet van seks als manier om met problemen en stress om te gaan. Met een zedenbehandeling, waarbij rekening moet worden gehouden met het intelligentieniveau van verdachte, kan verdachte leren wat wel en niet sociaal geaccepteerd gedrag is en hiermee leren omgaan. De reclassering adviseert om bij een strafoplegging rekening te houden met de beperkte belastbaarheid van verdachte, in die zin dat verdachte niet moet worden overvraagd. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer de fout ingaat, adviseert de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, de verplichting om mee te werken aan diagnostiek en een ambulante behandeling en een contactverbod met minderjaren.
De strafoplegging
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf en de hoogte ervan rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. De aard en de ernst van de feiten maken dat naar het oordeel van de rechtbank in beginsel niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Omdat de rechtbank net als de officier van justitie en de raadsman van verdachte in de persoon van verdachte aanleiding ziet om het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, zal de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen, dan de dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. Ook constateert de rechtbank dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen deze strafzaak inhoudelijk had moeten worden behandeld. Dit heeft ruim zestien maanden te lang geduurd en hier zal de rechtbank in strafmatigende zin rekening mee houden, zoals de verdediging ook terecht heeft bepleit.
De rechtbank ziet aanleiding om ook een voorwaardelijke gevangenisstraf tezamen met een taakstraf aan verdachte op te leggen. De rechtbank hoopt dat een voorwaardelijke straf verdachte ervan weerhoudt om in de toekomst opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank acht daarbij de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en de verplichting om mee te werken aan diagnostiek en een ambulante behandeling op zijn plaats. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen contactverbod met minderjarigen als bijzondere voorwaarde opleggen, omdat de rechtbank dit niet proportioneel vindt nu niet is gebleken dat verdachte in de afgelopen jaren (terwijl hij op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak wachtte) opnieuw de fout is ingegaan.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan die de officier van justitie aan zijn strafeis ten grondslag heeft gelegd, is de door de rechtbank op te leggen straf lager dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen op de wijze zoals zij deze in het dictum zal formuleren. De rechtbank zal de reclassering de opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving door verdachte van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
7 De schade van benadeelden
7.1 De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich ten aanzien van respectievelijk het onder feit 6 en feit 7 ten laste gelegde als benadeelde partijen in dit strafproces gevoegd. Zij hebben hun raadsvrouw mr. Cassese gemachtigd om namens hen ter terechtzitting het woord te voeren. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vorderen allebei verdachte te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 6.000,-- immateriële schade, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich ten aanzien van het onder feit 8 ten laste gelegde als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. [slachtoffer 3] vordert verdachte te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 8.000,-- immateriële schade, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen allen toewijsbaar zijn, met de kanttekening dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding aan [slachtoffer 3] moet worden gematigd, te vermeerderen met de daartoe geldende wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.4 Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraken heeft de verdediging primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de schadebedragen onvoldoende zijn onderbouwd, dan wel dat het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding moet worden gematigd.
7.5 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen en de behandeling op de zitting vast dat voldoende verband bestaat tussen het onder feit 6, feit 7 en feit 8 bewezen verklaarde handelen van verdachte en de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gestelde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partijen door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Op basis van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij in beperkte gevallen aanspraak maken op vergoeding van andere schade dan vermogensschade, zoals in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. Gelet op wat de rechtbank eerder in dit vonnis in de bewijsmotivering en de strafmotivering heeft vastgesteld over de aard van het handelen van verdachte waarvan [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] slachtoffer zijn geworden, is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte begane normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden in dit geval onmiskenbaar met zich brengen dat de benadeelden op andere wijze in hun persoon zijn aangetast. De rechtbank zal, rekening houdend met bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend, de omvang van de immateriële schade naar billijkheid vaststellen.
De rechtbank zal de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde schadevergoedingen ter hoogte van telkens € 6.000,-- geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 (de einddatum van de bewezen verklaarde periode).
De rechtbank acht ten aanzien van [slachtoffer 3] een bedrag van € 800,-- aan smartengeld billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 (de einddatum van de bewezen verklaarde periode). Dat maakt dat de vordering voor dat deel wordt toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7.6 De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte tegenover de (hierna genoemde) benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten zijn toegebracht. Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met het aantal dagen gijzeling zoals hierna vermeld, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft:
8 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 240a (oud) en 247 (oud) Sr. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 9 en feit 10 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 6, feit 7, feit 8 en feit 11 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 6, feit 7 en feit 8 : telkens het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd,
feit 11 : het misdrijf: een afbeelding, waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
-
beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 179 (honderdnegenenzeventig]) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
-
stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte (zich) gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt):
-
draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
-
veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren;
-
beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
schadevergoedingen
de benadeelde partij [slachtoffer 1]
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 6) toe tot een bedrag van € 6.000,-- (zesduizend euro) (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 6.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 ;
-
veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat verdachte verplicht is om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van € 6.000,-- (zesduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, 65 (vijfenzestig) dagen gijzeling kan worden toegepast. Het toepassen van gijzeling ontslaat verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
-
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd;
de benadeelde partij [slachtoffer 2]
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 7) toe tot een bedrag van € 6.000,-- (zesduizend euro) (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 6.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 ;
-
veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat verdachte verplicht is om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van € 6.000,-- (zesduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, 65 (vijfenzestig) dagen gijzeling kan worden toegepast. Het toepassen van gijzeling ontslaat verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
-
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd;
de benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 8) toe tot een bedrag van
€ 800,-- (achthonderd euro) (bestaande uit immateriële schade);
-
veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag van € 800,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 ;
-
veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt, tot op heden begroot op nul, en ook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
-
legt de maatregel op dat verdachte verplicht is om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van de benadeelde partij, een bedrag te betalen van € 800,-- (achthonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [datum 6] 2020 , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, 16 (zestien) dagen gijzeling kan worden toegepast. Het toepassen van gijzeling ontslaat verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
-
bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat der Nederlanden vervalt en omgekeerd;
-
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijkis in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. S.K. Huisman en mr. M. Vodegel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, van 28 april 2025, met onderzoeksnummer ONRBC20451, genaamd Dokker. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1422.
Pagina 61, de eerste alinea en de eerste twee regels van de tweede alinea.
Pagina 62, de eerste, de tweede en de derde alinea.
Pagina 62, de tiende en de dertiende alinea.
Pagina 64, de vierde en de zevende alinea.
Pagina 65, de tweede, de derde en de vierde alinea.
Pagina 65, de elfde en de twaalfde alinea.
Pagina 66, de veertiende tot en met de zestiende alinea.
Pagina 67, de eerste alinea.
Pagina 67, de elfde tot en met de vijftiende alinea.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris van 10 juli 2024, pagina 3, de zevende en de achtste alinea.
Pagina 76, de tweede alinea van de verklaring.
Pagina 76, de eerste, de tweede en de zesde zin van de vijfde alinea van de verklaring.
Pagina 82, de zesde en de zevende alinea.
Pagina 84, de tweede alinea van onderen.
Pagina 83, de eerste tot en met de vierde alinea en de eerste twee regels van de vijfde alinea.
Pagina 76, de zesde tot en met de achtste regel van de tweede alinea van onderen.
Pagina 88, de vijfde, de zesde en de zevende alinea en de elfde en de twaalfde alinea.
De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2025.
Pagina 120, de achtste, de negende en de tiende alinea.
Pagina 121, de tweede tot en met de vijfde alinea.
Pagina 121, de achtste alinea.
Pagina 113, de eerste twee zinnen van de laatste alinea.
De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2025.
Pagina 109, de dertiende en de vertiende regel van de vijfde alinea.
Pagina 112, het eerste zinsdeel van de laatste zin van de tweede alinea, en de vierde zin van de derde alinea.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] door de rechter-commissaris van 23 mei 2024, pagina 4, de vierde en de vijfde alinea.
Pagina 151 tot en met pagina 157.
De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 26 augustus 2025.
Pagina 246, de derde alinea.