ECLI:NL:RBMNE:2025:5262 - Rechtbank Midden-Nederland - 8 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/276837-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudig kamer van 8 oktober 2025 in de strafzaak van:
[verdachte] , geboren op [1993] te [geboorteplaats] , wonende aan [adres] , [woonplaats] , momenteel vanwege een andere strafzaak gedetineerd in de [verblijfplaats] , hierna: de verdachte.
1 Zitting
De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 24 september 2025.
Op de zitting waren aanwezig:
2 Tenlastelegging
De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:
feit 1 op 24 september 2022 in Lelystad (meermalen) met een steen of een tegel tegen/op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen;
dit is primair tenlastegelegd als een poging tot doodslag, subsidiair als een zware mishandeling en meer subsidiair als een poging tot zware mishandeling;
feit 2 op 24 september 2022 in Lelystad openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
feit 3 op 24 september 2022 in Lelystad samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk een terrasafscheiding en/of meerdere statafels toebehorende aan [benadeelde] heeft vernield.
De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage 1 bij dit vonnis.
3 Vrijspraak & Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en feit 1 subsidiair tenlastegelegde. De officier van justitie acht het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde, en daarnaast de feiten 2 en 3, wel wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 2 is de officier van justitie van mening dat niet is komen vast te staan dat het slachtoffer ten gevolge van de openlijke geweldpleging letsel heeft opgelopen.
3.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle onder feit 1 tenlastegelegde varianten, omdat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer met een steen op het hoofd heeft geslagen. Voor het geval de rechtbank de feiten anders weegt, heeft de advocaat vrijspraak bepleit voor feit 1 primair, omdat geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood, en voor feit 1 subsidiair, omdat juridisch gezien geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van feit 2 heeft de advocaat bepleit dat de verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van de openlijke geweldpleging. Ook bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte samen met anderen flessen heeft gegooid.
De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank tot slot om de verdachte van feit 3 gedeeltelijk vrij te spreken voor het vernielen van de terrasafscheiding en voor het bestanddeel tezamen en in vereniging. Ten aanzien van de vernieling van de statafel refereert de advocaat zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1 Vrijspraak feit 1 primair en feit 1 subsidiair De rechtbank oordeelt dat feit 1 primair en feit 1 subsidiair niet zijn bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. De officier van justitie en de verdediging komen tot dezelfde conclusie, zodat de rechtbank dit niet verder zal motiveren.
3.3.2. Bewijsmiddelen feit 1 meer subsidiair De rechtbank oordeelt dat feit 1 meer subsidiair is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de bewijsmiddelen die in bijlage 2 van dit vonnis staan.
3.3.3. Bewijsmiddelen feit 2 en feit 3
De verdachte bekent dat hij de feiten 2 en 3 heeft gepleegd, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. Door hem of namens hem is ook niet om (integrale) vrijspraak van die feiten gevraagd. In die situatie hoeft de rechtbank niet de inhoud van de bewijsmiddelen op te schrijven. De rechtbank noemt daarom alleen de bewijsmiddelen waarop zij haar oordeel baseert:
- een proces-verbaal van aangifte van 19 oktober 2022, met daarin de verklaring van aangever [benadeelde]
[3] .
Er zijn meerdere feiten bewezen verklaard. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarover deze gaan.
3.3.4. Bewijsoverwegingen feit 1 meer subsidiair Inleiding De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat er is gebeurd bij het gevecht tussen de verdachte en de aangever dat op 24 september 2022 heeft plaatsgevonden op een parkeerplaats in de buurt van horecagelegenheid [naam] in Lelystad.
De verklaringen van de verdachte en zijn vriend [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) staan tegenover de verklaringen van de aangever en zijn vriend [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Van het incident op de parkeerplaats bevat het dossier geen camerabeelden of anderszins objectieve bewijsmiddelen. Op camerabeelden is wel te zien hoe de verdachte en de aangever afzonderlijk van elkaar naar de parkeerplaats lopen en vervolgens, na een aantal minuten, afzonderlijk weglopen.
De rechtbank zal eerst oordelen hoe het letsel is ontstaan. Vervolgens legt de rechtbank uit welke feiten zij op basis van de getuigenverklaringen, waarvan zij oordeelt dat deze betrouwbaar zijn, kan vaststellen. Tot slot oordeelt de rechtbank of – op grond van de vastgestelde feiten – juridisch gezien sprake is van een poging tot zware mishandeling.
Hoe is het letsel ontstaan? Het belangrijkste verschil tussen de verklaring van de verdachte en die van de aangever gaat over hoe het letsel bij de aangever is ontstaan. De aangever verklaart dat dit letsel is ontstaan doordat de verdachte hem meermalen met een steen heeft geslagen. De verdachte ontkent de aangever met een steen te hebben geslagen. Hij zegt dat het letsel mogelijk eerder is ontstaan tijdens het gevecht op het terras van [naam] , of op de parkeerplaats nadat de aangever en hij gezamenlijk op de grond zijn gevallen, waarna de steen uit de hand van de verdachte is gevallen en op de aangever terecht is gekomen.
Het letsel bij de aangever bestaat uit meerdere hoofdverwondingen, waaronder een gat in het voorhoofd en snijwonden en letsel aan het oor, waarbij sprake was van forse ontvelling waardoor het kraakbeen deels zichtbaar was. De rechtbank is er hierdoor van overtuigd dat dit letsel niet kan zijn ontstaan door enkele vuistslagen of doordat een steen zonder kracht op het hoofd van de aangever is gevallen. De foto’s en beschrijving van het letsel
De rechtbank gaat voorbij aan de suggestie van de verdediging dat het letsel wellicht al eerder is ontstaan. Getuige [getuige 3] , heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de aangever met [getuige 1] naar de parkeerplaats liep.
De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn. [getuige 1] heeft onder meer verklaard geen steen te hebben gezien, terwijl de verdachte zelf heeft verklaard een steen in zijn hand te hebben gehad. Ook verklaart [getuige 1] bij de rechter-commissaris dat hij niet op de parkeerplaats was, terwijl hij eerder verklaarde daar wel te zijn geweest. Op de beelden is bovendien ook te zien dat hij met de aangever naar de parkeerplaats loopt.
De lezing van de verdachte over het verloop van het gevecht wordt ook niet op een andere manier ondersteund door het dossier.
De rechtbank oordeelt al met al dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is en dat de aangever letsel heeft opgelopen, doordat de verdachte hem meerdere malen met een steen op het hoofd heeft geslagen en dat de aangever hierdoor letsel heeft opgelopen.
Juridische conclusie De vraag die vervolgens door de rechtbank beantwoord moet worden, is of dit handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft meermalen met een steen op het hoofd van de aangever geslagen.
Volgens algemene ervaringsregels roept een dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven dat bij de aangever zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Meerdere klappen met een zwaar voorwerp zoals een steen, zeker wanneer die op het hoofd worden toegediend, kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel. In ernstige gevallen kan operatief ingrijpen noodzakelijk zijn en kunnen er permanente beschadigingen of blijvende ontsierende littekens ontstaan. Duidelijkheid over met welke kracht de klappen zijn toegebracht, is voor het bewijs van een poging tot zware mishandeling niet vereist, omdat een steen als hard voorwerp op zichzelf al aanzienlijk letsel kan veroorzaken.
Omdat het om algemene ervaringsregels gaat, heeft iedereen – en dus ook de verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks tijdens het gevecht met de steen de aangever meermalen op zijn hoofd geslagen. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Daarmee is het voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gegeven.
Eindconclusie Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 3.4 is omschreven.
3.3.5. Bewijsoverweging feit 2 De advocaat van de verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit voor het gooien van flessen naar de aangever, omdat de verdachte dit niet zelf heeft gedaan. De rechtbank oordeelt echter dat voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging niet vereist is dat de verdachte alle specifieke handelingen die in de tenlastelegging zijn genoemd zelf heeft verricht. Het is voldoende dat de verdachte een aandeel heeft gehad in het geweld – in dit geval door de aangever meermalen te slaan.
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
feit 1 meer subsidiair: op 24 september 2022 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een steen tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2: op 24 september 2022 te Lelystad openlijk, te weten op het terras van [naam] aan [adres] in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door flessen en/of voorwerpen naar die [slachtoffer] te gooien en die [slachtoffer] meermalen te slaan;
feit 3: op 24 september 2022 te Lelystad opzettelijk en wederrechtelijk een statafel, die geheel aan [benadeelde] , toebehoorde heeft vernield.
De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.
4 Kwalificatie en strafbaarheid
4.1 Kwalificatie De bewezen feiten leveren de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen.
4.2 Strafbaarheid feiten en verdachte De feiten en de verdachte zijn strafbaar.
5 Straf
5.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
5.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte voert aan dat de verdachte zich tijdens zijn detentie positief ontwikkelt door het behalen van diploma’s, en dat hij ook na zijn detentie zijn leven wil beteren en aan het werk wil gaan. De advocaat verzoekt de rechtbank rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, en te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel in combinatie met een taakstraf.
5.3. Oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.
Ernst en omstandigheden van de feiten De verdachte heeft mee gedaan aan een vechtpartij op een terras, waarbij hij het slachtoffer meermalen heeft geslagen en een statafel heeft vernield. Uitgaansgeweld heeft een grote invloed op het veiligheidsgevoel van de samenleving in het algemeen, en op dat van slachtoffers en getuigen van uitgaansgeweld in het bijzonder. In plaats van afstand te nemen van dit zinloze geweld, zocht de verdachte na de vechtpartij op het terras opnieuw de confrontatie met de aangever op en vocht hij met hem. Daarbij gebruikte hij zelfs een steen als wapen en sloeg hij het slachtoffer daarmee meerdere keren op het hoofd. Het letsel bij het slachtoffer had nog veel ernstiger kunnen zijn.
De verdachte heeft hiermee zonder enige goede reden een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft nog steeds last van zijn opgelopen letsel. Daarnaast geeft het slachtoffer aan dat hij na de vechtpartij hevige pijnklachten heeft ervaren en minder sociaal is geworden. Tot slot wordt hij ieder jaar op 24 september, zowel de dag van het incident als de verjaardag van zijn partner, herinnerd aan wat er is gebeurd.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte kennisgenomen van:
-
het strafblad van de verdachte van 6 september 2025;
-
een reclasseringsrapport over de verdachte van 19 mei 2025; en
-
wat de verdachte en zijn advocaat bij de zitting hebben verteld.
Justitiële documentatie Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij op 25 juni 2025 door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld voor het medeplegen van poging tot woninginbraak en het medeplegen van beroving, en daarvoor is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. Omdat deze veroordeling (ruim) na de onderhavige feiten heeft plaatsgevonden, dient de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in dat de rechtbank geen straf mag opleggen waardoor de straf in deze zaak en de zaak van 25 juni 2025 bij elkaar opgeteld hoger uitpakt dan maximaal was toegestaan als de zaken tegelijk zouden zijn behandeld.
De rechtbank ziet de veroordeling van 25 juni 2025 als strafverzwarende omstandigheid, omdat de verdachte kennelijk opnieuw geweldsfeiten heeft gepleegd terwijl zijn voorlopige hechtenis in afwachting van de inhoudelijke behandeling van deze zaak geschorst was.
Reclasseringsrapport en verklaring verdachte bij de zitting De reclassering constateert dat de verdachte door zijn beperkte cognitieve vaardigheden de gevolgen van zijn handelen niet volledig kan overzien, en dat hij daarnaast gevoelig lijkt voor groepsdruk en beïnvloeding door anderen. Er zijn ook beschermende factoren aanwezig, zoals het contact met zijn familie. Daarnaast kan de verdachte na zijn detentie aan de slag bij het bedrijf van zijn vader en draagt hij verantwoordelijkheid voor de zorg van zijn vier kinderen. Op de zitting heeft de verdachte verteld dat hij nu hij een lange straf uitzit tot het inzicht is gekomen dat hij zijn leven een andere wending wil geven. Hij mist zijn vier kinderen, voor wie hij er nu niet kan zijn. Hij realiseert zich dat hij geen goed voorbeeld is geweest en dat hij had moeten weglopen bij de vechtpartij. In detentie is hij bovendien aan het werk gegaan en heeft hij twee diploma’s behaald. Als de verdachte vrijkomt wil hij weer voor zijn kinderen gaan zorgen en is hij van plan bij zijn nieuwe vriendin in Friesland te gaan wonen.
Redelijke termijn De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis dient te zijn afgerond, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 26 oktober 2022 gehoord als verdachte en vervolgens in verzekering gesteld. Daarmee is de redelijke termijn gaan lopen. De rechtbank doet uitspraak op 8 oktober 2025. Dit betekent dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden.
Deze overschrijding is niet aan de verdachte toe te rekenen. De verdediging heeft op 28 april 2023 onderzoekswensen ingediend. De rechter-commissaris heeft op 20 oktober 2023 op deze onderzoekswensen beslist, nadat het Openbaar Ministerie op 28 september 2023 kenbaar heeft gemaakt dat zij zich niet tegen de onderzoekswensen verzette.
De getuigen zijn vervolgens op 29 februari 2024 gehoord, waarna de zaak door het Openbaar Ministerie op 24 september 2025 op zitting is gepland. Al met al heeft de verdachte te lang moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak en is de redelijke termijn overschreden. De rechtbank zal hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
Strafkader Bij de openlijke geweldpleging en de vernieling op het terras van [naam] hebben niet alleen de verdachte, maar ook de aangever en (vele) andere aanwezigen gevochten en met spullen gegooid. Nadat deze vechtpartij tot een einde was gekomen heeft de verdachte op de parkeerplaats de confrontatie met de aangever opgezocht en hem met een steen (een wapen) meerdere keren op zijn hoofd geslagen. De rechtbank vindt dit feit het meest ernstig. Om die reden ligt voor de strafoplegging het zwaartepunt voor de rechtbank dan ook bij de poging zware mishandeling.
Om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen, werken strafrechters met landelijke oriëntatiepunten. Deze zijn gebaseerd op opgelegde straffen in andere, vergelijkbare zaken. Voor een poging zware mishandeling bestaat geen oriëntatiepunt. Daarom heeft de rechtbank gekeken naar straffen die zijn opgelegd in vergelijkbare zaken.
Gelet op de ernst van dit feit zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden een passende straf zijn. De rechtbank houdt er echter rekening mee dat de redelijke termijn is overschreden. De verdachte ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van twee jaar. Gelet op al het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het geen toegevoegde waarde heeft om – boven op die reeds lopende straf – nog een aanvullende maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank vindt een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Dit ter onderstreping van de ernst van de feiten en om herhaling te voorkomen. De proeftijd – die ingevolge artikel 6:1:18 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet eerder ingaat dan nadat de verdachte in vrijheid is gesteld – wordt vastgesteld op twee jaren.
De voorlopige hechtenis Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.
6 Vordering benadeelde partij
6.1. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.173,35. Dit bedrag bestaat uit € 173,35 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde.
De materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten:
De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.3. Standpunt van de verdediging De advocaat heeft, gelet op zijn verzoek om integrale vrijspraak van feit 1 en voor het letsel bij feit 2, primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft hij bepleit dat er sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij, omdat deze op het terras zijn kleding uittrok en zelf geweld heeft toegepast. De advocaat heeft aangevoerd dat de behandeling van de vordering hierdoor een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt, waardoor de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Meer subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de causaliteit tussen het handelen van de verdachte en het letsel niet kan worden vastgesteld. Meest subsidiair voert de advocaat aan dat het toe te wijzen bedrag voor immateriële schade gematigd moet worden, omdat geen sprake is geweest van poging tot doodslag, maar hooguit van poging tot zware mishandeling.
6.4. Oordeel van de rechtbank Materiële schade Eigen risico & de kapotte kleding De kosten voor het eigen risico en de kapotte kleding komen voor vergoeding in aanmerking. De gemaakte kosten staan in rechtstreeks verband met het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde bedragen van € 13,35 en € 160,- dan ook toewijzen.
Immateriële schade De door de advocaat aangevoerde argumenten over eigen schuld van de benadeelde zien op zijn gedrag op het terras (feit 2). De rechtbank baseert de toewijzing van de vordering echter op het letsel dat is ontstaan als gevolg van het incident op de parkeerplaats (feit 1 meer subsidiair). Ten aanzien van dit letsel heeft de rechtbank geoordeeld dat dit enkel aan het handelen van de verdachte is te wijten. De rechtbank oordeelt daarom dat er geen sprake is van eigen schuld van de benadeelde in de zin van artikel 6:101 BW.
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel opgelopen ten gevolge van het onder feit 1 meer subsidiair bewezenverklaarde. Dat betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van immateriële schade.
Ter onderbouwing van de hoogte van het toe te wijzen bedrag is zowel gekeken naar de aard en ernst van het letsel als naar de overige gevolgen van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het letsel en het medisch ingrijpen niet dusdanig zijn dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel het slachtoffer een litteken in het gezicht heeft, mogelijk een kale plek op het hoofd en een misvormde oorschelp, oordeelt de rechtbank dat dit letsel niet dusdanig ontsierend is dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Tot slot betrekt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van het toe te wijzen bedrag ook de vergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend.
Gelet op al het voorgaande stelt de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid vast op € 1.000,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Totale schade en wettelijke rente De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 1.173,35 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op, zodat (kort gezegd) de benadeelde partij de schadevergoeding niet zelf bij de verdachte hoeft te incasseren, maar dat de Staat dit voor hem doet. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
7 Toegepaste wetsartikelen
De opgelegde straf en de schadevergoedingsmaatregel zijn gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 141, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte feit 1 primair en feit 1 subsidiair heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat de verdachte feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 heeft gepleegd, zoals hierboven in paragraaf 3.4 is omschreven;
-
verklaart het overige dat in de beschuldiging staat niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in paragraaf 4.1 is vermeld;
strafbaarheid verdachte
- verklaart de verdachte strafbaar voor het onder feit 1 meer subsidiair, feit 2 en feit 3 bewezenverklaarde;
straf
-
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
-
bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
-
stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
-
als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
benadeelde partij (feit 1 meer subsidiair)
voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg, voorzitter, mrs. D.S. Terporten-Hop en S.C. Hagedoorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.L. Sterkenburg, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage 1: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
feit 1: hij op of omstreeks 24 september 2022 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal of meermalen met een steen en/of tegel tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2022 te Lelystad aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere hoofdwond(en), heeft toegebracht door eenmaal of meermalen met een steen en/of tegel tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2022 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, eenmaal of meermalen met een steen en/of tegel tegen/op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2: hij op of omstreeks 24 september 2022 te Lelystad openlijk, te weten op het terras van [naam] aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door flessen en/of voorwerpen naar die [slachtoffer] te gooien en/of die [slachtoffer] eenmaal of meermalen te slaan en/of een fles tegen de pols van die [slachtoffer] te gooien terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere krassen en/of schrammen op zijn lichaam en/of letsel bij zijn pols, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
feit 3: hij op of omstreeks 24 september 2022 te Lelystad tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een terrasafscheiding en/of meerdere statafels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Bijlage 2: Bewijsmiddelen feit 1 meer subsidiair
Verdachte heeft op de zitting van 24 september 2025 onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven: Op 24 september 2024 in Lelystad heb ik op de parkeerplaats in de buurt van horecagelegenheid [naam] een confrontatie gehad met aangever [slachtoffer] . Voordat ik naar deze parkeerplaats liep, heb ik een steen ter verdediging opgepakt Daarna ben ik met hem in een gevecht beland..
Uit de aangifte van [slachtoffer]
Ik zag dat [verdachte] uithaalde met zijn rechterhand met daarin een steen. De steen raakte mijn hoofd, ter hoogte van mijn linkerslaap. Ik voelde pijn bij mijn slaap. [verdachte] sloeg nogmaals met zijn rechterhand, met daarin een steen, tegen mijn hoofd. Ik voelde dat ik mede op mijn linkeroor werd geraakt. De klap was zo hard, dat ik sterretjes zag.
Uit een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een letselverklaring van 24 september 2024 van Huisartsenpraktijk [naam] ,
Uit een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3]
Uit een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2]
Ik zag dat de jongen een steen pakte. Ik zag dat de jongen met de steen naar het hoofd van [slachtoffer] bewoog. Ik zag dat de jongen deze beweging tot drie keer toe maakte. Ik zag dat [slachtoffer] werd geraakt op de linkerzijde van zijn hoofd.
Uit een proces-verbaal van bevindingen
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van 29 november 2022 van politie eenheid Midden-Nederland, met BVH zaaknummer 2022308342, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 136. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Pagina’s 16 en 17.
Pagina’s 93 en 94.
Pagina’s 44 en 45.
Pagina 56.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van 29 november 2022 van politie eenheid Midden-Nederland, met BVH zaaknummer 2022308342, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 136. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Pagina’s 16 en 17.
Pagina 20.
Pagina’s 56 en 57.
Pagina’s 60 en 61.
Pagina’s 63 en 64.